LUC ROBIJNS EN DE AALSTERSE TAPIJTWEVERS Waar xijn de Aalsterse tapijten? DE DIERENBESCHERMING GEZIEN5 DOOR DE BELGISCHE FEDERATIE VAN HET BONT EN KLEINVEL De Nieuwkerkse jonge kunst- -historikus Luc Robijns treffen we in de woning van zijn vader in de «Kwale»straat, een wel typische naam als adres van een huisarts, uiteraard heler van «kwalen» allerhande. Deels ingeboren zal de belang stelling van zoon Luc voor al wat met historie en kunst te maken heeft uiteraard wel ge stimuleerd zijn geweest door familiale banden: grootvader was koster en voortreffelijk mu sicus en oom Jozef eveneens musicus en professor muziek geschiedenis aan de Leuvense Alma Mater. De kunstgeschiedenis bevat er drie branches: de archeologie, die zich vooral bezighoudt met opgravingen en het verre ver leden in het Oosten, de musico logie en de geschiedenis van Middeleeuwen, Moderne tijden en de Hedendaagse periode wat dan betreft de kunst. Voor deze laatste discipline op teerde Luc na zijn humaniora en in 74 behaalde hij er dan ook de licentiaatstitel. Na een jaar legerdienst volgde dan in 76 de thesis over de Aalsterse St-Martinuskerk, meer bepaald over het koormobilair. Met een bewerking van dit proefwerk behaalde de jonge weten schapsmens dan ook de Pro vinciale Prijs Kunstgeschiede nis 76 hem verleden jaar plech- tig uitgereikt. Eerste officiële erkenning van zijn kunnen. DRUK BEZIG MAN! Alhoewel een vaste aange paste betrekking voor hem nog niet scheen te zijn weggelegd is Luc _Robijns een inderdaad «very busy man». Verbonden aan de edukatieve diensten van de Koninklijke Musea te Brussel verzorgt hij er zeer ge waardeerde rondleidingen o.a. in het Museum voor Schone Kunsten, in het Museum van het Jubelpark en in het Paleis voor Schone Kunsten. Ondertussen heeft Luc zich gespecialiseerd in «Monumen tenzorg en Restauratie», een wel boeiende bezigheid, aan het Nationaal Hoger Instituut voor Bouwkunst en Stedebouw te Antwerpen. In het kader van 't «Monumentenjaar» werd dit nieuw post-graduaat in 1975 opgericht en Luc Robiins werd op 15 maart jl. de tsie kunst historicus die. tussen 'n plei- ade architekten, ook deze ti tel in de wacht sleepte. Restau ratie van het oudste huis van Aalst, «de Stad Antwerpen», was hierbij het tema van zijn afstudeerprojekt. DOKTORAAT IN T VER SCHIET! Ook de doktoraatstitel wenkt en ligt in het bereik van deze jonge kunstfervent. Waar E.H. Dëken Reynaert reeds op het gebied van de historie van de St- Martinuskerk zeer verdienste lijk werkhad geleverd, wil Luc nu een standaardwerk over deze toch wel merkwaardige kerk brengen als thesis voor de doktoraatstitel. De voorge schiedenis komt uiteraard aan bod, de ganse historiek wordt eens uit de doeken gedaan maar vooral wordt alles inven tariserend beschreven en be studeerd. Nu weer meer bron nen kunnen worden geraad pleegd wil Robijns al het be staande samenbrengen en waar enigszins kan, aanvullen. Waar in 1479 de eerste ver meldingvan de bouw van deze kerk te vinden is, een bericht over "n samenkomst om geld middelen voor de bouw ervan te zoeken, bouw waaraan in 1480 werd begonnen, is deze kerk over een paar jaar aan haar 500e verjaardag toe. Dit zal uiteraard plechtig worden gevierd en, moest het mogelijK zijn, dan zou te dier gelegen heid een monographie over de 'St-Martinuskerk zeer interes sant kunnen worden. ALS «SPECIALIST» IN HET VERENIGINGSLEVEN. In praktisch elke vereniging van het Aalsterse die zich bezig houdt met geschiedenis en heemkunde is Luc Robijns druk doende, niet zo maar gewoon als vlijtig lid, maar door zijn stu diën, als toonaangevende mo tor er> bezieler. Het «Genootschap voor Aal sterse Geschiedenis» brengt dezer dagen «Alostana 1» uit met als meest uitgebreide bij drage die van Luc Robijns over «Aalsterse Tapijtwevers» waarover straks meer. Ook in een andere interessante ver eniging, het «Land van Aalst» is Luc een gewaardeerd mede werker met o.a. Frits Cour- teaux. Ook de WAK, de Ver eniging voor Aalsters Natuur schoon», o.l.v. Van der Hulst, ziet Luc in haar rangen zeer ak- tief vermits hier vooral de mo numentenzorg aan haar trek ken komt. Aan de organisatie van de jaarlijkse prijs waaraan de WAK 20.000 en de stad 80.000 fr spendeert, is licen tiaat Robijns verre van vreemd. In zijn woonoord, Nieuwerker- ken, maakt hij zich verdienste lijk in de nog jonge maar reeds burgerrecht verkregen heb bende kulturele vereniging «li niaal» en in het Dirk Martens- komitee, waarvan hij de afge vaardigde is voor de Kuituur- raad van de stad, presteerde hij reeds heel wat. In het kader van «Het jaar van het Dorp» verzorgt Luc rondlei dingen met als tematiek «ont staan, geschiedenis, evolutie van het Dorp». Verder is onze zegsman nog sekretaris van dse «Vereniging van Leuvense Kunsthistorici» die allerlei voordrachten bezoeken. OOK VEEL TENTOONSTEL LINGEN! Exposeren, naar buiten treden, is een belangrijk facet in het kul- tureel werk. Ook aan vele ten toonstellingen werkte en werkt Robijns mede. We vernoemen hier enkel de voornaamste. In 1973, het Dirk Martensjaar, organiseerde hij de tentoonstel ling van de kunstschatten van de St-Martinuskerk. In het Leuvense was er de ten toonstelling van de klokken van Sergeys, de énige nog aktieve klokkengieter in ons land. Ook aan de tentoonstelling in 75-76 ter gelegenheid van het 550 jarig bestaan van de Leu vense Universiteit werkte Luc mee. In 1977 bracht Robijns een ge waardeerde bijdrage over het beeldhouwwerk op de «kast van de Aalsterse Catahrinis- ten» ter gelegenheid van de expo «Beeldhouwkunst ten tijde van Rubens» in de Brusselse Koninklijke Musea. Met het Dirk Martenskomitee is Luc nu druk bezig aan de Iconografie van Groot-Aalst, voor hem dan meer speciaal die van Nieu- werkerken. Graag zag het «Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis», na reeds het verschijnen van de delen over Herdersem en Hofstade, de «Geschiedenis van Nieuwerkerken» van de hand van Luc Robijns nog dit jaar verschijnen maar of zulks nog in de mogelijkheden ligt is «an other question». Veel op- zoekwerk werd reeds verricht, bronnen van allerlei slag wer den geraadpleegd maar het in de gepaste vorm gieten moet nog komen en voor een histori cus. die uiteraard zeer nauw gezet werkt en oog heeft voor zlk détail, hij heeft tenslotte een reputatie te maken en te verdedigenis zulks nog een hele kluif. Tenslotte werkt hij nog mede aan de tegen 1980 geplande viering en tentoon stelling «Benedictus, Pater Eu- ropae (480-1980). «ALOSTANA 1» Wat eerder werd aangekon digd als «Alsotiana» blijkt een vergissing waarop Latinisten het «Genootschap» opmerk zaam maakten. De naam werd gekozen naar analogie met «Aldenardiana», bijgedragen over Oudenaarde, maar hierbij werd over het hoofd gezien dat het basiswoord voor deze stad aan de Schelde «Aldenardium» (met «i») was maar voor deze aan de Dender «Alostum» (zonder «i») In dit boekdeel, pas van de pers en waarover U elders in dit blad meer leest, vindt men bijdragen van hoofdbibliothekaris Etienne Buyle, over «De Stede lijke Biblioteek 1850 - 1940», van archeoloog Dirk Callebaut over de Middeleeuwse Motte te Moorsel, het «Hof te Eksel», van sekretaris van het Genoot schap Jos Ghysens over «Pe trus Van Nuffel», van Regine Marcoen over «Het Openbaar Ambt te Aalst in de 15e eeuw», van voorzitter Hendrik Strijpens over «Daens en het Progres- sisme in België», van Jacques Van Keymeulen, specialist in oude munten, over «Akkerma- ten in Oost-Vlaanderen» en van licentiaat vertaler Wilfried Vernaeven, bibliotekaris in de O.L.V. Kliniek te Aalst «No pende het Bier». In dit werk brengt Luc Robijns dan een «Bijdrage tot de Studie van de Aalsterse Wandtapijt wevers». Licentiaat Luc Robijns bestudeert oude teksten JM Fragment van wandtapijt met de geschiedenis van Abraham, geweven door Willem de Pannemuecker naar een ontwerp van Pieter Coucke van Aelst (JM) Gent in het Rijksarchief in het Geraard Duivelsteen terug zijn te vinden als U ze maar kan ontcijferen want van de 200 pa- leografische foloivellenkopij die de auteur ons toonde was voor de leek maar weinig ontwar- baar. Ook voor de kenner blijft het steeds een monnikenwerk waarvoor engelengeduld en een grote dosis doorzettings vermogen onontbeerlijk blijven. AALSTERSE TAPIJTWE VERS De stichtingsoorkonde van het Gilde dateert uit 1496 en ver meldt buiten de eigenlijke stichting ook de kapel en het aanvaarden van Genoveva als patroonheilige. Tapijtwevers moesten dus vroeger reeds aanwezig geweest zijn want anders kon er in 1496 geen sprake zijn van hen te groepe ren. Ze zouden afgescheurd zijn van het Gilde der Wollewe- vers. Was Vlaanderen in de 15e en vooral in de 16e eeuw (en ook later) het belangrijkste centrum van de tapijtweefkunst, over Aalsterse tapijtwevers was er kartons en die in des Keizer lijke Stede met een straatnaam werd vereeuwigden de De Pannemaeckers. De rekeningen bevestigen wel de vermoedens maar vormen alleszins nog geen uiteindelijk bewijs. Hier ligt dus nog een te bewerken terrein. Kort vóór de Beeldenstorm gaat het Gilde bijna te niet en in 1582 is het praktisch uitgestorven. Wel werd nadien nog getracht deze kunst te stimuleren o.a. door het naar Aalst uitnodigen van drie tapijtwevers uit Oude naarde die de tapijtweefkunst weer op gang zouden trekken. Deze poging liep falikant af want ondanks het uitbetalen van onkosten en loongeld ver lieten de eerste twee nog het zelfde jaar Aalst en de derde volgde hun voorbeeld na nau welijks drie jaar verblijf in onze stad. Zoals reeds gezegd werd het Gilde dan in 1618 opgeheven en werden de bezittingen over gemaakt aan de choralen. WAAR ZIJN DE AALSTERSE TA«IJTEN? te. Sedert is men hun spoor bijs ter. Zijn ze zoals vele andere kostbaarheden door Engelse kooplui opgekocht en sieren ze momenteel een of ander castle of manor? Zijn ze ergens in de kerk zelf opgeborgen geweest en werden ze de prooi der vlammen in de brand van 1947? Werden ze gewoon als steun door Aalstenaars of anderen van de kerk gekocht? Of wer den ze zoals met vele kerk schatten toch gebeurde, ge woon verkwanseld? Mede door het kenbaar maken van de namen van niet minder dan 250 wevers, meesters, ge zellen en leerlingen, door het tonen van de vanaf 1544 ver plichte merken in de vorm van een soort monogram van Wil lem Van der Straten en And- rijne Sasseels en zoveel moge lijk andere gegevens, wordt gehoopt dat oude Aalsterse wandtapijten als dusdanig zouden worden herkend en er kend wat reeds een hele stap vooruit zou betekenen. Zijn immers wel reeds Aals- weinig gekend. Wel waren er vermoedens dat Brusselse ta pijtwevers van Aalst afkomstig zouden kunnen zijn geweest of althans banden met onze stad hadden. Geciteerd werden alleszins Pieter Van Edingeh of van Aelst, meestal gewoon ge noemd Pieter van Aelst, Pieter Coucke die niet alleen een voornaam schilder was maar ook een ontwerpen van tapijt- Om het koor af te sluiten en ook voor warmte te zorgen hingen in de St-Martinuskerk alleszins tapijten. In 1632 werden ze voor het eerst vernoemd. Het was een reeks van zeven tapij ten die de «Geschiedenis van Abraham» voorstelden. Laatst werden ze vermeld in 1840, toen een nieuw koorgestoelte met hoog rugbeschot werd ge plaatst en er voor de wandtapij ten praktisch geen plaats rest- terse tapijtwevers bij naam g kend, Aalsterse tapijten zijn voor het ogenblik (nog) zoek. Tenslotte wil licentiaat Luc Ro bijns nog graag kwijt dat zijn werk enigszins vulgariserend kan voorkomen daar hij, om toegankelijk te zijn voor een breed publiek, wel enkele toe gevingen heeft moeten doen. st Toch heeft hij eraan gehoudendj met het wetenschappelijk deel m ervan op niveau te blijven. LH o< kf Wandtapijt van de Aalsterse tapijtwever Pieter de Pannemaecker (JM) GENOVEVA, PATRONES VAN DE TAPIJTWEVERS. Neen, niet die van Brabant maar uitgerekend die van Pa rijs was op vele plaatsen als Leuven, Brugge en Oudenaar de, ook te Aalst de patrones van de tapijtwevers. Aanleiding tot de studie van Luc Robijns over de Aalsterse Tapijtweefkunst was de reke ning gevonden in het archief van de St-Martinuskerk over de periode 1536 tot 1618. Dat der gelijke rekening in een kerkar chief berustte moet U niet ver wonderen als U weet dat na opheffing van het Gilde der Ta pijtwevers de goederen werden overgedragen naar de «chora len», de kerkelijke zangkoren waarvan vele rekeningen te De vrijwaring van het leefmilieu, de verdediging van de natuur en de bescherming van de dieren, zijn alle faktoren die de opinie bezighouden. Die problemen belangen de hele maatschappij aan en ieder individu in het bijzonder. Dit is ook het geval voor het probleem van de bescherming der dieren, dat een streefdoel vormt in het kader van een gemeenschappelijk beleid, welke eeniedere steun vereist. Een groot aantal faktoren zijn gezamenlijk de oorzaak van de achteruitgang van sommige diersoorten. Alle diersoor ten worden bedreigd! He» paai hier niet alleen om een probleem van uitbating der dierlijke grondstoffen, maar nog meer om een pro bleem van coëxistentie van mens en dier. Een groot aan»al industrieën die ge bruik maken van dierlijke grondstoffen hebben zich naar de leelt gekeerd. Dit geldt ook voor de bontnij verheid 90% van haar grondstoffen zijn afkomstig van de teelt. De verzoeking is groot om de bontnijver heid 'e beschuldigen van de achteruitgang der soorten. Wij hadden reeds de gele genheid te onderlijnen dat he1 beschuldigen van de bontindustrie een mislei ding is van het publiek, om dat aldus de aandacht wordt afgeleid van de. wer kelijke problemenvooroor delen worden geschapen, terwijl gestreefd zou moe ten worden naar een beter evenwicht, dat de ware sleutel is van de bescher ming van alle diersoorten. Stel' men zich voor dat men door uitschakeling van de bontindustrie een stap na der zou zijn tot de verdedi ging van de natuur, de vrij waring van de diersoorten en het herstel van het even wicht tussen de mens en zijn leefmilieu? In september 76 maakte de Federatie van het Bont en Kleinvee, het standpunt be kend van de Belgische bontwerkers ten opzichte van het probleem van de bescherming der soorten Het leek nuttig dit stand punt te bevestigen. Terwijl de federaties het recht van bestaan van de bontin" dustrie (zoals andere nijver heden die dierlijke grond stoffen gebruiken) bevesti gen. spreken wij ons uit voor- een maksimale be voorrading van de bontin dustrie door teelt, de abso lute noodzaak van bescher mingsmaatregelen ten op zichte van alle met uitster ven bedreigde diersoorten. Vanzelfsprekend (hoe zou het anders kunnen) impli ceert onze volledige in stemming met het nemen van maatregelen tot be scherming van de diersoor ten ons verzet tegen alle slechte behandeling of da den van wreedheid jegens pels- pf andere dieren. Wij menen te mogen stellen dat dit standpunt van onzentwege een algehele instemming inhoudt met de oplossing van elk werkelijk probleem inzake de vrijwa ring of de bescherming van he' dierenleven Dit standpunt is duidelijk en onverbloemd. Door dit standpunt in te nemen, wei gert de federatie behagen te scheppen in een houding rr welke zich voedt uit onge- g gronde beweringen. e De jacht bij baby-zeehon- p den is een reëel feit, beoe- rr fend in Canada, Noorwegen t< en de USSR. Bij het natio- I- naal instituut voor de sta-i v tistiek werden volgende cij- o fers opgetekend met betrek- v king tot de invoer van zee- a hondenvellen in ons land' tt in 1974 importeerde België s 2.756 zeehondenvellen. In li 75 waren het 1 947 vellen p en in 75 1.284 vellen. b Verleden jaar werden e slechts 613 vellen inge voerd Ook met het vergassen van vossen heeft de bontin dustrie niets te maken. De bontwerkers halen er ook niet het minste profijt uit. De bontnijverheid wordt ook «beschuldigd» van mar teling van Gróenlandse honden of het spietsen van wilde katachtigen. Als de mens een wolf is voor de mens, is hij het evenzeer voor de mindere medeschepselen De fede ratie meent dat het niet de bontwerkers zijn die schul-1 dig moeten pleiten voor die daden van wreedheid tegen over het dier (Naar een schrijven van de Belgische Nationale -Fede ratie van het Bont en Klein- vel. VZW. Zelfbestuurstraat 4 te 1070 BrussellR. Devijver

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Voorpost | 1978 | | pagina 24