Achter de schermen
van de arbitrage (16)
De ANDERE match
De Voorpost - 18.4.1980 - 25
Paul De Moor zal volgende keer
zelf Wichelen - Berlare arbitreren
Amaai, jongens ik heb het weer zitten. De eerste lentewarmte slaat onverbidde
lijk toe! Het nieuwe, tijdens de harde, Siberische winter verzamelde vocht, dat men
wel eens zweet of zelfs transpiratie noemt, zoekt zich langzaam, maar erg berekend
een uitweg uit het door de zon gekoesterde lichaam. Vandaag heb ik mijn
schrijfmachine naar buiten gesleept. Dat is nu toch geen weer meer om in een huis
opgesloten te zitten, nietwaar? Ik denk dat ik die zigeunerachtige trek ergens uit een
vaag stamboomverleden heb geërfd. Een van mijn zwarte overgrootvaderen
wiegde op de blauwe golven van de Middellandse Zee van Afrika (daar was het net
iets te warm voor hem) naar het zonnige Espahol. Vermoedelijk was er toen nog
geen sprake van Gentse Feesten en van een drie weken durende vakantieperiode.
De toeristische brochures over paradijselijkse plekjes (die wel eens een vergelijking
met de hel kunnen doorstaan) zullen waarschijnlijk nog niet zoveel furore gemaakt
hebben als nu. De reizigers uit die tijd waren eerder onbezonnen avonturiers, dan
verwaterde toeristen die olie in liters over hun lijf gooien om toch maar net niet uil
te drogen. Jammer genoeg heb ik die kerel nooit kunnen spreken (hij is nogal vroeg
overleden. Aan de Noordpool. Van de koude dan nog). Net zoals de meeste
lentevogels zit ik iets te vroeg op een terrasstoeltje. De kopijvellen vliegen hier op en
neer. Mijn buurman vraagt of ik van plan ben om een papierslag te houden. Die
denkt dat mijn gekletter (afkomstig van de kreunende tikmachine) een soort
rekeninstrument is. Kom, kom. Wat is er de dag van vandaag nog met papier te
verdienen! Goud, daar valt nog een flinke stuiver mee op te rapen. Maar je moet
wel poen hebben om het te kunnen kopen natuurlijk. De arme jongens die het
papier bevuilen moeten zelfs nog goed uit hun doppen kijken om een klein beetje te
verdienen. Papier verbrandt, geld niet (heb jij ooit al slijk zien branden,
voetbalkameraad? Ik niet. Gelukkig zie ik het zonnetje voor mij lachen. Gegroet
warmtebron. Ook al de meisjes en de jongens bemerkt die de straling van de gele
lamp niet kunnen weerstaan?
Een nieuwe lente een nieuw geluid. Een nieuwe lente, alweer een ander liefje.
De nieuwe koppeltjes schieten als paddestoelen uit de smuiige aarde. Elke dag dat ik
naar mijn job toewandel zie ik ze slenteren! Ze verschijnen zowat overal tegelijk.
Tussen twee deuren, onder de Scheldebrug, onder de trappen van het stadhuis, in de
hall van de bioscoop (op de affiche lees ik Love Story») en in de talrijke portieken
van de winkels. De boekentas in de hoek geslingerd, een boek van geschiedenis in de
linkerhand (die kerel geeft toch wel een overhoring zeker? Zo'n mooi weer en die vent
begint met zijn historische kop te spelen; we moeten dat dan allemaal zo rap mogelijk
vergeten) en het teerbeminde wezen in de rechterarm.
Eergisteren zag ik nog een verontruste moeder (ze had zelfs een paraplu bij)
achter haar zoon spurten: «Je bent nog veel te jong om bij de meiden te lopen. Ga
maar beter recht naar school!» Maar de wonderen der natuur kan niemand
overwinnen. Dergelijke scènes horen gewoon bij de lente. Het is toch prachtig om
langs verliefde ogende vrijertjes naar je werk te sluipen? De straat is een levens
museum, de universiteit van het leven (wat een cliché). Hola, Paul jongen. Stop er
nu maar mee. Je moet nog over voetbal schrijven ook. Stel je voor dat iedereen
zo'n matchverslag gaat tikken. Dat zou geen sport meer zijn. Okee, voetbalfanaat,
ik kom eraan.
Deze zondagmiddag weet ik niet te best wat doen. Zal ik voortlezen in mijn bock?
Doe ik een dutje? Ik besluit mijn kultureel peil wat op te krikken en start met het
vreten van lettertjes. Vijf minuten later val ik in slaapMet jezelf een beetje
overeenkomen is toch plezant! Een uurtje voor de BRT Parijs-Roubaix uitzendt
wordt ik ruw wakker geschud; «Voetbal, voetbal» gonst het door mijn hoofd. Een
blauwwitte vlag wordt over mijn tronie gezwaaid; «AA Gent noar iersteü»
Potverdorie mijn neef! Ik zag hem gisteren al vieren in een kroeg in Wetteren (bij
Pijpeonder ons gewezen en op een ander gezegd). «Bufalo Bufaloooo» echoët
hel. Ik moet van Gent niet veel meer weten. Het zijn nog mijn favorieten, omdat ze
altijd winnen. Maar ik vond het spijtig dat ze zich op Union lieten afdrogen. Stel je
voor: Gent die Soute buigt voor kiekenfrettende Brusselaars. Hoofdstedelingen die
de pretentie hebben te beweren dat zij alleen wafels kunnen bakken. Laat me niet
lachen! Dat ze eerst Vlaams leren, dan kunnen ze eerst eens een behoorlijk recept
lezen.
«Ga je mee de enige echte en onvervalste kampioenenploeg bejubelen» wilde hij
van me weten. Ik zou best willen, maar ik heb een afspraak in Wichelen vandaag.
Een heuse topmatch in vierde provinciale. In die reeks volgen de zwaar-geladen
wedstrijden elkaar op met de regelmaat van een digitaalklok. Vorige week werd
eveneens een match van het jaar gespeeld. In Haasdonk. Tegen het puike Gerda
dun. Ik heb me laten wijsmaken dat Berlare op deze warme zondag moet winnen
tegen zwartwit Wichelen. Waarom? Om kapioen te spelen. «Jamaar», werp ik op,
«wie pakt nu eigenlijk de titel. Haasdonk of BerlareNaar het schijnt spelen die
twee ploegen in een andere reeks, hoewel beiden in vierdeuitkomen. Waarom
het makkelijk maken als het moeilijk ook gaat? Tijdens mijn voetbalrondgangen
heb ik reeds heel wat opgestoken, maar de jongens vinden telkens iets nieuws om de
gewone man het leven zuur te maken.
Terwijl ik naar de voordeur van Marcels verblijf opstap verschijnt deze laatste in de
opening: «Met zo'n weertje laat meneer zich nog voeren, het zijn toeren.» Maar ik
heb een afdoend antwoord bij de hand. «Mijn dokter heeft me op het gevoelige hart
gedrukt dat ik niet teveel mag zweten. Teveel vocht kan fataal zijn! De koekjes staan
al op tafel. Ze wachten op een bereidwillige hand die ze uit hun onkomfortabele
positie bevrijdt. Ik steek graag een handje toe. Ook de bonbons zijn niet te versmaden.
Marcel trekt me echter te vlug van mijn stoel, om naar het voetbal te gaan, de helft
van de tandenbedervers blijft in een beschilderde doos achter.
Heerlijk, we moeten zelfs niet in de wagen kruipen. We gaan naar de ballenstampers
gluren zoals onze voorouders het deden. Te voet! Het hemdje iets meer open dan in de
winter, en het vestje wordt niet op slot gedaan. Mijn kollega heeft zelfs zijn
zomervestje uit de kast gehaald. Ik weet het: één zwaluw maakt de lente niet, maar
zelfs als Marcel het spelletje begint mee te spelen dan wordt het menens. Neem dat
maar van mij aan. Asjeblieft.
We stappen door de straatjes van een villawijk in opbouw. Het schurende zand
verstopt zich in mijn schoenen. Straks zullen ze me niet geloven als ik beweer dat ik
naar het negentig minuten durende spektakel ging. «Jij was aan de zee vandaag!
Het zand stroomt je schoeisel uit!» Hel zullen sterke argumenten moeten zijn om de
ongelovigen van de waarheid te overtuigen. De Thomassen. Vlak achter mij
woefwoeft plots een hond. Ik spring een kleine meter omhoog (sedert ik eens tot
tegen het plafonds sprong heb ik deze aan mijn schrikreakties paal en perk gesteld).
We kuieren nog geen drie minuten rond of we staan reeds voor de poorten van het
«stadion». Via de omheining stappen we naar de kleedkamers. Enkele klubafge-
vaardigden betrouwen de twee individuen niet die zomaar zonder de kleur van hun
Zo zie je maar: een massa volk, geen voetbal en toch
voetbal, en een reporter die meer oog heeft voor een mooie
meid dan voor wat op het terrein gebeurt. Of was het even
uitblazen tijdens de rust?
geld laten zien rond het terrein hotsen. Maar er wordt ons niks gevraagd. We
worden zelfs niet bedreigd door een of andere knokploeg die instaat voor de rust op
en rondom het veld. Iemand van de thuisploeg (een zwartwitte band rond de arm)
knijpt ons in de vingers. Hij vertelt me dat iemand zware kritiek had op mijn laatste
stukje over Wichelen. «Die kerel nam het niet dat je ons de schooiers noemde. Ik
heb hem verteld dat hij dat niet allemaal zo gewichtig moest opnemen, maar het
baatte weinig.Ik begreep het misverstand vrij vlug. De Wichelse Schooiers is een
carnavalgroep maar schooien is er al lang niet meer bij. Misschien is het in de strot
van die supporter geschoten? Maar wat moeten de Berlaarse «Puiten» dan zeggen?
Hun maag rispt automatisch op wanneer ze horen praten over kikkerbilletjes. Die
gasten staan al te watertanden wanneer de naam kikvorsmannenvalt. Ik heb
trouwens nog een kaart gekregen van de Berlaarse puitekloppers om naar de
«Puitenworp» te gaan. Ik moet naast Trappeniers en enkele andere sportindividuen
in een of andere jury plaatsnemen. Dat zal mooi worden! Onlangs zat ik nog in
zo'n wijze - heren - gezelschap in Appels om de sportvrouw en -man te verkiezen!
Er kwam daar een korfbalster uit de mand gevallen. Ik voel me niet thuis in een
ruim publiek, maar als het in het belang van de sport is, maak ik van mijn steen
graag een hart. Ik ben echt nog niet de slechtste.
Ondanks het feit dat heel wat mensen voor hun kleurenapparaattelevisietoestel
zitten om naar Parijs-Roubaix te staren, en dat heel wat anderen naar de kust
trokken om in lange files van de zon te genieten, is er aardig wat volk rond de weide
samengestroomd. De fans van roodwit Berlare hebben sirenes, toeters en vlaggen
laten aanrukken. Bij de psychiater gingen ze een karrevracht gezonde zenuwen
halen. Net voor de referee de negentig minuten zal laten rondmaken, moeten de
spelers hun shoes laten zien. Wie het leder met de ijzeren tippen niet heeft gepoetst
in de afgelopen week mag waarschijnlijk niet meespelen (Marcel heeft me dat toch
wijsgemaakt. Ik moet zaterdag ook een wedstrijd meelopen, daarom heb ik die
geleende spullen reeds driemaal opgeblonken. Officieel heet dat naar een wedstrijd
toeleven».
Van bij de aanvang is de spanning als een koek te snijden. Wichelen wil zijn naaste
buur duidelijk een hak zetten. Iets wat de andere leider Herdersem best zal
appreciëren. Berlare had het graag anders gezien, maar er ligt een hemelsbreed
verschil tussen realiteit en wens, nietwaar? Reeds in het eerste kwartier ontploft de
Wichelse voorhoede doch de bal dreunt tegen de slecht opgestelde doelpaal. De
supporters van Berlare grijpen naar hun borstkas. De weide is haar groen deken
verloren, de grond ligt er hard en uitgedroogd bij. De toeschouwers zien er kleurrijker
uit, de zon doet ze blozen. Toch is het vrij duidelijk dat die van Berlare niet kwamen
om met hun voeten te laten spelen door de dribbelende thuisploeg. Rond het halfuur
maken ze een puitevuist. De slag is zo raak dat de bal in het doel verdwijnt. Dolle
feestvreugde. Het lijkt wel of de titel binnen is.
Verder is er in de eerste helft niet veel te zien. Een ijsventer sloft op straat voorbij.
Enkel wat kinderen hebben er erg in. Ik zit trouwens vrij slecht, niet in de tribune,
maar in het gras dat nog een beetje vochtig is en het spel verloopt aan de overkant,
op een paar schaarse aanvallen van zwartwit na. Met een arsenalscore op de
bordjes druipen de spelers van het veld. Ik zoek mijn tombolalotje (er viel een
wasmachine of ziets te winnen) Het zal niets worden. Marcel kwam voor me staan
toen de papiertjes werden verkocht zodat ik slechts een tweedekeus-nummer heb.
Tijdens de rust raken we in een gesprek verwikkeld met entoesiaste kikkermeiden,
«Berlare wint. Daar twijfelt zelfs geen ooievaar meer aan.Mijn collega trekt die
woorden echter in twijfel. Berlare zal het hier nog zeer moeilijk hebben. En de
voorsprong is maar erg krapjes. Heden zondag 13 april neem ik geen borreltje
tijdens de rust. In vierde provinciale wordt een reporter niet overdreven verwend.
Ondertussen trokken de spelers terug de oorlogsschoenen aan. De energieke kerels
die het voordeel hebben voor eigen volk de show te maken, trekken sterk van leer.
Roodwit zweet zich de angstdruppels uit de poriën.
In de eerste helft liepen de plaatselijke aanvallers voortdurend buiten het spel,
maar nu hebben ze raadgevingen aan hun trainer kunnen vragen. Ze hebben hun
lesje blijkbaar goed geleerd. Er zit vuur in de spits en de roodwitten kunnen slechts
heel zelden uit de loopgraven komen. Wat moest gebeuren, gebeurde, de bal; de bal
wordt naar de extreemrechts van Wichelen gekeild die met de bal in het doel loopt.
«Godver...» tiert een bezoekende supporteres: Buitenspel tot en met!» Het was
inderdaad niet zuiver op de graat (dat had ik zelfs kunnen merken), maar de
lijnrechter reageerde niet, en de arbiter kon het niet zien.
Daar trokken de scorende spelers zich geen snars van aan. Die rukten de
klederen bijna van eikaars lijf van blijdschap. Intussen verstreek de tijd; «Vooruit,
mannen», zuchtte een roodwitte vrouw. Een verantwoordelijke op de bank zat
nagels te vreten. Net of die in geen jaren iets te eten had gekregen. Het puntje van
zijn neus lijkwit. Het was de eerste maal dat ik iemand zag sterven van de zenuwen.
De supporters van Wichelen staken hun pret natuurlijk niet onder stoelen of
banken; «Mevrouw, u heeft toch geen bloemen meegebracht? Dat zou pure
verkwisting betekend hebben». Er vallen nog een vijftal minuutjes te spelen.
Berlare werpt zich nogmaals met doodsverachting in de aanval. De bal wordt naar
doel gekopt, de keeper bokst hem van het doelvlak weg iemand schiet recht naar
doel maar de bal wordt afgeweerd door een vijandige voet. Maar het leer belandt
voor de slof van een roodwitte die zonder pardon alle Wichelse hoop in het
hiernamaals trapt. Woede en razernij bij de thuisspelers en hun gevolg, een orgie
bij de bezoekers.
De arbiter wordt bestookt met de zwaarste scheldwoorden, terwijl de roodwitten
een Indiaanse vreugdedans rond de middenstip aanvangen. Feest, groot feest! De
boze thuisspelers trappen af. Heel nonchalant trapt iemand de bal buiten de lijnen
De scheidsrechter fluit af, maar de gemoederen zijn nog lang niet bedaard. De
supporters rennen het veld op, spelers worden omhelsd, anderen vallen tegen de
grond. Boel, groten boel! Terwijl de referee naar de kleedkamers wandelt wordt hij
zelfs door een handtaszwaaiende vrouw bedreigd. «Uitgekocht, allemaal uige-
kocht». Haar woede benadert het hysterische.
Ik sta tussen de opgejutte menigte. Ik zal nog eens een oorlogsverzekering moeten
aanvragen. De verantwoordelijken van Wichelen blijven gelukkig kalm, de scheids-
rechterskamer wordt afgeschermd door een «buitensmijter». Marcel en ik vertrekken,
hier valt er niks meer te beleven. Maar ik heb alweer een match meer te verwerken.
De testwedstrijd tussen Herdersem en Berlare. Wie wordt kampioen? Een thriller over
twee maal vijfenveertig minuten. De auteur schreef een zo spannend scenario dat
hijzelf niet weet hoe het afloopt.
Alvorens het terrein te verlaten zoek ik vruchteloos naar Marcel, die staat
hoogstwaarschijnlijk buiten spel. Ik blaas op een fluitje. Als hij durft te protesteren,
verkoop ik hem een geel kartonnetje. En als hij weigert te betalen duw ik hem een
gratis rode kaart onder de neus!
door Marcel Van Hauwermeiren
Henri Bauwens, ex-internationaal scheidsrechter,
sprak me over dubieuze «informatie» die hij uit een
bepaalde hoek over mij meekreeg. Iemand die een
ander «iemand», een cafévriend in mijn plaats, in de
scheidsrechterskommissie wilde. Zijn konkluzie:
«Sommige beweringen heb ik niet kunnen natrekken,
andere verhaaltjes zijn verzonnen of in een totaal
verkeerde kontekst geplaatst Als het ene niet waar is,
zal het andere ook wel gefingeerd zijn.» «Je bent bij
bepaalde mensen niet fel populair», was zijn slotbe-
denking, «en meteen weet je waar je met die 'heren'
staat». Ik heb daar bondig op geantwoord dat
populariteit nastreven bij klubs het doel en de
opdracht niet mag zijn van iemand die een taak heeft
in een scheidsrechterskommissie: «Een kommissiehd
moet zijn werk doen, en dat gebeurt niet in cafés of in
een voetbalkantienDaarmee was de zaak afge
daan. Ik wist wel dat er gemaneuvreerdwerd om
me in de hoek te duwen, maar dat raakte min kouwe
kleren niet: als ze een beterevonden, moesten ze
die in mijn plaats zetten, amen.
Ik heb me nooit laten verleiden tot het favorizeren
van scheidsrechters. Al vergeten sommigen dat ze als
opleider en begeleider van referees de arbitrage
moeten dienen: een vriend pousserenlijkt nergens
op. Onbekwaam zijn een goed scheidsrechter van
een minderbegaafde te onderscheiden, is al even erg.
Dat alle opleiders ware broeders» zijn, moet je niet
denken. Her en der loopt er eentje tussen die er met
zijn klak naar gooit. Weet je welk argument één van
die mannetjes ergens in een verslag neerpende om
zijn oordeelte motiveren? «Deze scheidsrechter
heeft een zeer goed gezag en: hij is indrukwekkend
van gestalte en weegt minstens 100 kilogram.» Als
dat maatstaven zijn, breekt je klomp. Waarom de
man niet aan de deur werd gezet? Weet ik veel.
Waarschijnlijk omdat deze ancienser reeds vele
jaren «trouwe dienstheeft opzitten... Intussen blijft
hij de terreinen onveilig maken. Gelukkig maar dat
zo'n exemplaar van een opleider bijna uniek is, of je
zou wat beleven. De scheidsrechterskommissies heb
ben een wapen in de hand om de paar kerels die uit
de toon vallen aan de dijk te zetten: er worden
kursussen voor kandidaat-opleiders georganizeerd,
een (bijna) nieuw initiatief. Degenen die er reeds
enkele dienstjaren opzitten hebben, zouden moeten
verplicht eraan deel te nemen en achteraf te slagen in
een eindexamen. Wie zakt, kan zijn taak niet aan. De
konkluzie ligt voor de hand. Of men zo konsékwent
zal durven zijn, geloof ik nooit.
Een kat een kat durven noemen, kan je soms
narigheid bezorgen. Zo gebeurde het dat ik op een
bepaalde zondag naar een door een goeie vriend
gearbitreerde match moest gaan kijken. De jongen
had bepaalde kapaciteiten, doch uit zijn optreden
bleek duidelijk dat hij aan het terugzakken was. Tijd
dus om de plaats voor anderen te ruimen. Langer
dan een uur liet hij de spelers betijen: hij bestrafte de
fouten, doch enig gezag ging niet var. hem uit. Om te
redden wat te redden viel, begon hij ten slotte in arren
moede met kaarten te zwaaien. Het wapen van de
zwakke. De arbiter - op - zijn - retour kreeg een
onvoldoendeals kwotatie mee. Ik moest een
tweede keer dezelfde ref volgen: in een lagere katego-
rie. Het werd opnieuw een flop. Dus weer «onvol
doende». De reaktie van de man? «Ik dacht dat we
vrienden waren en je duwt me in de put». Mijn
repliek? «Ik bewijs je een dienst door je matchen te
laten 'fluitenwaar je geen mizerie krijgt».
Het bleef er niet bij. Op een goeie dag werd in «De
Voorpost» een wedstrijdverslag gepubliceerd dat
«Rode kaart voor ref X...» meekreeg. Mijn gezakte
vriend» knipte de reportage uit, zette een klacht op
papier en liet me naar Brussel dagvaarden. De
«aanklager» beweerde dat ik, als lid van de scheids
rechterskommissie, die tevens verantwoordelijk was
voor de sportpagina's van De Voorpost, de publika-
tie van het verslag had moeten voorkomen: ik had de
arbitrage een slechte dienst bewezen en dus moest ik
maar «afgedankt» worden door de bond. Mijn
«vriend» Marcel Baeyens ving evenwel bot. Nadien
ging hij in beroep tegen de beslissing van de centrale
scheidsrechterskommissie, doch toen «de zaak» op
geroepen werd, stuurde hij gewoon zijn kat.
Door die klacht de arbitrage dienen, zoals hij
beweerde? Hoe idealistisch: de achtergrond van de
affaire was glashelder: ik had (terecht) een slechte
kwotering neergeschreven. En dat schoot hem in de
keel.
Er zijn nog meer «rare dingengebeurd in de
afgelopen jaren. Een paar seizoenen geleden, uitge
rekend op de laatste kompetitiedag, moest ik de
scheidsrechter van Gandasparta-Zultse «volgen». De
match besliste over de titel in Tweede Provinciale.
Eén van de aandachtige toeschouwers was de Gentse
fluitende advokaat, Jacques Van Melkebeke. Hij
spendeerde een vrije zondagnamiddag om «zijn»
klub eens aan de trok te zien. Onopgemerkt bleef hij
niet: hij had al eens Jacky Stockman, ex-internatio
naal van Anderlecht en trainer bij Zultse, de toestem
ming gegeven zijn plaats in de neutrale zone opnieuw
in te nemen, nadat de ref met dienst de gewezen
«hardknaller» achter de afsluiting had laten plaats
nemen. Toen de thuisdoelman een verwonding op
liep, nam de maitrede taak van barmhartige
Samaritaan op om de gewonde te verzorgen in
afwachting dat een dokter kwam opdagen. Allemaal
taken en initiatieven die Van Melkebeke liefst aan
anderen overliet. Een ref met vakantie heeft geen
zaken in de neutrale zone: de onderrichtingen terza
ke zijn duidelijk.
Na de match volgde een nieuw nummertje in het
receptielokaaltje van de thuisklub: de internationale
scheidsrechter zou het mannetje uit de provincie»
dikteren wat op het examenverslag moest neerge
pend: L'arbilre était trés bien, les deux linesmen
aussi». Ik praatte over wat anders: ik had een
opdracht, en daar had niemand, zelfs een «hoog
staand man» wat mee te maken. Wat me vooral tegen
de borst stootte, was het feit dat Van Melkebeke zijn
suggesties en later zijn bevelenin aanwezigheid
van verscheidene klub leiders en van het scheids rech-
terstrio debiteerde. Ik hield de tong tussen de kiezen:
beginnen ruziën met meesterVan Melkebeke had
geen zin, wilde ik ook niet. Doch ik was vastbesloten
het zaakje niet in de doofpot te stoppen: hij zijn taak
(en dat was toendertijds trachten goeie matchen te
fluiten, ik de mijne (zo objektief mogelijk en vooral
zonder inmenging van derden, een scheidsrechter te
beoordelen).
Een en ander rezulteerde ten slotte in een klacht tegen
Jacques Van Melkebeke.
Vooraleer ik naar «Broekzele» werd uitgenodigd om
het geval uit te praten, liep een vertrouwelijk seintje
binnen: «Kijk goed uit je doppen, of je krijgt het
deksel op de neus». Ik: «Als ik in het ongelijk wordt
gesteld, neem ik onmiddellijk ontslag». Dat laatste
was er niet bij: de heer Van Melkebeke kreeg
aanbevelingenerg mild, doch dat volstond.
vervolgt