De volkse 'troetelnamen' der Wazenaren, met wie soms te spotten viel
Over het braden van rapen, het rapen van vodden en andere verhalen...
De Voorpost - 19.7.1985 - 5
want pompiers die uitrukken om een varken te gaan
blussen vrègen om een spotnaam.
Achter de kerktoren van Rupelmonde, aloude stede,
hebben eens veel muggen gedanst. De inwoners vermoed
den dat het om een brand ging en blusten erop los.
Muggenblussers heten ze sedertdien.
Tovenaars en een mosterdpot
Hoe behendig en ad rem de Wazenaren rijmen kunnen
hebben de Verrebroekse flippen mettertijd ervaren. Ook
elders wordt duchtig gedicht, bij wijze van sport.
Elverseleneerbabbeleer, poltaf eer» is eengezegde dat
black beauty uitstraalt. Een pottafeer (pottafeir) zou een
vuile, ongewassen kerel zijn, de naam moet afkomstig zijn
van het Franse «pot-a-faire». Die van Sint-Gillis stellen de
toverkunstjes van de buren uit Vrasene maar matig op
prijs, want «Vraseneer, gatverteer, opgeblazen tovereer» is
niet zó vleiend. De repliek van de Vrasenaars kan echter
óók tellen: «Huëge, gruëte, schuëne buëmen» verwijst naar
het landschap én drijft de spot met de taal die men in Sint-
Gillis hanteert.
Knap staaltje van rijmelarij uit Rupelmonde, ter attentie
van de ingezetenen van Steendorp (die ook kwijkers,
kwakers of gewoon steenbakkers worden geheten). Och
God, och God/1 In de gelagen zijn ze zot./ Ze hebben een
nieuwe toren, 't Is precies 'ne mosterdpot». De toren van de
Steendorpse Sint-Janskerk wordt soms ook peperbus
genoemd.
De dorpelingen uit Puivelde, zelf kabonuseters genoemd,
knutselden een versken ineen over die van Sinaai. Vroeger
huisden in dc Tinclgemeente heel wat veekoopmannen en
de Sinaainaars gingen van dan af schinkeleters, slikkers of
Snaaise schinkels heten. Het gerijm van de buren luidde
zo: Sinaaise schinkel!Trekt maar op met geheel uwe
winkel! Naar markten en wegen! Deur nat en regen! Om wat
stuiverkens te pakken! Vlooien met zakken! Luizen met
hopen! Die komde naar Puivelde verkopen». Sedert enkele
jaren hoeven de Sinaainaren niet meer de boer op, naar
Puivelde en elders; ze hebben een eigen boerenmarkt die
's zaterdags op de Dries wordt gehouden. Maar vroeger
moest men zich reppen in Sinaai. Want toen men een
Wazenaar vroeg hoe hij het stelde werd soms geantwoord
Mager en taai lijk de muttens van Snaai» of «Mager en taai
lijk de bokken van Sinaai». Dezer dagen houden de
Sinaaise Bokken de plaatselijke karnavaleer hoog...
Hottentotten en blauwbuiken
Over naar het petieterige, maar lieflijke dorpje Daknam.
Veel volk heeft daar in die vlek nimmer gewoond.
«Daknam, Hottentot,! Zeven huizen en een verkenskot
geeft de teneur aan. Pakweg tweehonderd jaar geleden lag
Daknam nog volop in de bossen; en omdat bosmensen wel
eens hottentotten worden genoemd zou het versje ook een
landschappelijke origine kunnen hebben.
Het kleine Daknam heeft ook een meteorologisch volks
verhaaltje in huis. Ooit zou een pastoor die Weer heette de
plaatselijke religieuze gemeenschap hebben bezield. Toen
hij voor enkele dagen op reis ging wist men te vertellen,
bij regenweer: «'t Is zo erg als te Daknam. Daar zaten ze
drij dagen zonder weer», of ook: «We zouden beter zonder
weer zijn lijk te Daknam
Die van Eksaarde legden vroeger enige vechtlust aan de
dag. «D'helft van Eksaarde is dul, dul, dul» luidde een
liedje; gaandeweg gingen de inwoners dullen heten. U
weet ook dat onlangs in Eksaarde, bij wijze van toeristi
sche promotie en onder impuls van de middenstanders,
het Blauwbuikbier werd gelanceerd. De Eksaardenaren
ontlenen die bijnaam aan een vissoort die vroeger veelvul
dig in de Zuidlede werd aangetroffen, het zou een paling
met een blauwe buik geweest zijn. De spotnaam kon ook
betrekking hebben op de kanadaboom Bleu d'Exaerde die
dankzij de familie de Kerckhove d'Exaerde geklasseerd
werd.
Opgelapte klokken
In Belsele moet ten jare 1722 een uit Stekene afkomstige
vagebond zijn opgedaagd. Hij diende zich als ketellapper
aan en beweerde dat hij de gebarsten kerkklok herstellen
kon. Daartoe had hij echter «klokspijs van goud en zilver»
nodig, pas dèèrmee zou de klank helder en zuiver zijn. Al
het goud en zilver dat in het dorp te vinden was werd hem
overgemaakt. Maar de vagebond muisde er met de buit
vanonder. Hij zou naderhand twee jaar zijn opgesloten in
de gevangenis in Sint-Niklaas.
Aan deze story hield men dit spotrijm over: «De Belselene-
ren zullen huider nie laten foppen! Want zij lappen hun
klokken! Als hun klok gebarsten is! Zijn zij aan 't lappen
zonder remies.l Ik zeg het bont en kleer! Een kloklapper is
ieder Belseleneer». De kloklappers of de ketellappers
wonen dus in de gemeente van Andries en Geleyn.
En nog iets over klokken. Als de Wasepolderbewoners het
aan 't uitleggen zijn kan je ze van ver horen. Omwille van
hun groot lawaai is men ze polderklokken gaan noemen.
Of ook, even welluidend en nog plastischer, polder-
hengsten.
Vodden en kale koppen
We toeven nog even in noordelijk Waasland. Grensdorp
De Klinge telde vroeger heel wat voddenrapers, mensen
die zich het afval van de Sint-Niklase textielfabrieken
gingen aanschaffen en met hun produkten van deur tot
deur leurden. De bezigheid raakte in onbruik, de bijnaam
bleef. Die van De Klinge worden ook Klingse dodden of
lomporen genoemd.
Meerdonk, op kerkelijk vlak lange tijd afhankelijk van
Vrasene, verwierf z'n zelfstandigheid en bij 't ingaan van
die autonomie, raakte de uitdrukking «op z'n eigen gelijk
Meerdonkin voege. De Mccrdonkenaren werden eens
gekonfronteerd met eenhardnekkige haarziekte; de pa
tiënten lieten hun schedelbcgroeiing, op doktersadvies,
héél kort knippen en men ging ze het ligt voor de hand
kletskoppen, blootbollen of stfrjuifbollen noemen.
Meerdonk. Doel en Kieldrecht. In die kontreien moet
kwelduivel Ossaert vaak hebben rondgezworven en zulks
gaf aanleiding tot heel wat verhalen met spookallures, die
buiten het bestek van deze bijdrage vallen. U mag wél
weten dat de ingezetenen van Kieldrecht koutermollen
genoemd worden en dat men de inwoners van Doel, net
als die van De Klinge. als voddenrapers omschrijft.
Vlakbij ligt Kallo Met dat dorp houdt verband de
uitdrukking «langs achteren binnenkomen gelijk de Fran
sen in Kallo». Het gezegde verwijst naar de bezetting van
fort Sinte-Marie, door de Franse troepen in 1831.
Ziektekiemen
In Beveren wonen de kantgaarders. De naam heeft uiter
aard te maken met het klossen van kant, vooral in het
Beverse vele decennia lang een belangrijke huisnijver
heid Beverse ratten is een andere benaming en de jongste
tijd heeft men het vaak over de puitenslagers (reus Sefken
De Pjiitenslager doemt regelmatig in optochten op en de
plaatselijke lekkernij heet puitenslagcrsgebak).
Aan het eind van de negentiende eeuw lieten de mannen
van Beveren hun haar heel kort knippen; maar vooraan op
het hoofd werd het haar tamelijk lang gedragen, in de
vorm van een geitenbaard. Vandaar de geitenkoppen van
Beveren En wie kent de Beverse koorts? Vierhonderd
jaar gelden bouwde Farnese z'n schipbrug en veel van z'n
in de omgeving ingekwartierde soldaten waren door
gebrek aan levensmiddelen ondervoed, waardoor ze een
vreemde koorts kregen. Wijd en zijd. in Waas althans, is
de term Beverse maat bekend. Het Land van Beveren
tapte uit een ander, groter vaatje dan de heerlijkheden die
samen de Keure van Waas vormden. Zo komt het dat je
aan de zgn cafézijde van het Sint-Niklase marktplein, ooit
afhankelijk van de heren van Beveren, een grotere pint
bestellen kon dan aan de overkant.
In Zwijndrecht wonen de Machuten of machuiten. In de
zeventiende eeuw werden in dat dorp enkele wonderlijke
genezingen gesignaleerd, op voorspraak van Sint-Machu-
tus. Die leefde in de zesde eeuw in Engeland en Ierland,
wees uit nederigheid een bisschopszetel af en vluchtte naar
Bretagne (Sint-Malo zou staan voor Machutus Aletum).
In Zwijndrecht werd in 1750 een Machutus-broederschap
opgericht en de verwijzingen naar de heilige waren de
voorbije eeuwen legio in het dorpsbeeld (een koffiehuis,
een postkoetshalte werden naar Machutus genoemd).
De pijpkens huizen in Melsele. En in het klompen- en
schapendorp Nieuwkerken tref je de schapekoppen en zelfs
bleiters aan.
Respekt en spotternij
Roemrijk is het verleden van Rupelmonde. De schippers
dié de stad voorbijvoeren moesten tol betalen en uit die
tijd stamt de bijnaam tollenaars. Jacob van Maerlant
bedacht Rupelmonde met de niet zo benijdenswaardige
naam Vlaemse roveren. De heemkring van Lokeren heet
De Souvereinen. Tot in de zeventiende eeuw was dèt de
bijnaam voor de Lokeraars. Op een Mechelse spotprent
uit 1687 werd dit vers aangetroffen: «Lokeren als Souve-
reynen! (Soo als sy hun selven meynen)/ Dencken dat hun
vrij staetl Uyt te lachen onze DaetMaar de Durmestede-
lingen werden op hun beurt bespot, herinner u de anekdo
te met de varkensbrand (bij de aanhef van deze bijdrage).
De Lokeraars worden ook rapenbraaiers en schepentrek
kers genoemd. Of Lokerse schuiven, omdat ze graag goeie
sier zouden maken (schuiven). Bekend is nog de uitdruk
king «dat past gelijk een Lokersen hoed(Lokeren was in
de negentiende eeuw een centrum voor de hoedenma-
kerij).
Op een drafje nog wat andere spotnamen. De Moerbeekse
suikermannen (de suikerfabriek bepaalt sedert meer dan
een eeuw het plaatselijke industriële patroon), of ook de
roometers en smeerkoeketers uit Moerbeke. De Waar-
munsterse rapenbraders, rapefretters en ook hespeneters.
Zowel in Sint-Pauwels als in Kemzeke wonen stijlbollen, in
Kemzeke nog zouden de stijve buiken en de kemels huizen.
De reus van Haasdonk heet Rosten Brigand (Haasdonk
was aan 't eind van de achttiende eeuw de Wase Kern van
de Boerekrijg, was ook kantonhoofdplaats toen); de
inwoners worden met rostekoppen aangeduid. En u kent
ongetwijfeld de Hamse wuttens, maar die horen striktge-
nomen niet in 't Land van Waas thuis.
Mosselen en viezigheid
Vrasene opnieuw, verrukkelijk-landelijk dorp. Bulten,
tovereers en torenblussers vonden onderdak nabij de H.
Kruiskerk. Maar nog andere spotnamen werden uit het
arsenaal opgediept.
Ook in Vrasene had men in 't midden van de vorige eeuw
met hongersnood te kampen, nadat de aardappeloogsten
mislukt waren. Ter vervanging werden vanuit Kieldrecht
mosselen aangevoerd, maar heel wat Vrasenaren werden
er ziek van en kregen een «mosselkop». Vandaar de
mosselkoppen. En dan was er de tweede wereldoorlog. In
1917 werden alle weerbare mannen door de Duitsers in de
kerk opgesloten. Sommige Vrasenaren moesten aan een
natuurlijke behoefte voldoen en nadat men ze opnieuw
had vrijgelaten vond men in de lege kerk, hier en daar in
een hoekje stille maar geurige getuigen van het kortstondi
ge verblijf. Sindsdien dragen de Vrasenaren de spothaam
kerkschijters node. Die van Vrasene zouden ook peezak-
ken of Vlomse teezakken zijn, in andermans ogen natuur
lijk.
Volkse vondsten, die spotnamen. PLezant niet zelden,
schérp soms. We kunnen eindigen met een toemaatje op
rijm dat toch wel duidelijk illustreert hoe jaloers de
bewoners van dorp of stad x op de ingezetenen van dorp of
stad y kunnen zijn. En uit ijverzucht ontstonden heel wat
spotnamen, ook in 't Land van Waas.
Sint-Niklaas heeft, als kommercieel centrum van de regio,
een reputatie van niet alleen dikke nekken-stad maar ook
van dure stad. Want «Sint-Niklaas dat is een stropersnestl
De boeren van 't omliggende weten 't best». Hoe duur Sint-
Niklaas wel is moet u aan den lijve gaan ondervinden als u
de sterkpapeters (die het vroeger niét onder de markt
hadden) met een bezoekje vereert.
Wouter VLOEBERGH
(Dit artikel kwam tot stand a.d.h. van gegevens die door
André Vanderveken werden opgetekend en middels eigen
dokumentatie die hier en daar bijeengegaard werd).
Het land van Reinaert, het land van de raap ook. De Wazenaren slepen die dubbele symboliek heel hun leven
mee, als geboortevlekken. Dat van die vos werd nooit echt helemaal bewezen, maar charmant is het wel; de
raap se aard van de Waaslanders staat echter buiten kijf. In de zestiende eeuw, nadat de zo vernieuwende
teeltwijze in primeur voor West-Europa in het gewest ingang had gevonden, bracht het hoofdkollege van
Waas de raap als eigen wapenteken in 't blazoen aan. De raap prijkt nu als hoofdmotief in 't schild van
gemeenten als Sint-Niklaas, Lokeren, Waasmunster en nog een tiental andere kernen. Zo nu en dan duidt men
de inwoners van Sint-Niklaas als rapenbraaiers aan, die van Lokeren kunnen op eenzelfde bijnaam prat gaan. In
Waasmunster wonen de rapefretters of rapenbraders, alnaargelang de invalshoek van hem of haar die je aan 't
woord krygt.
Wase raapeters, van oudsher bijna. Soms heeft men 't over de Wase zeeldraaiers, verwyzend naar een bezigheid
die hier vrij druk moet beoefend zijn geweest, ooit. Pittig, pittoresk, plastisch vaak zijn de «troetelnaampjes» die
de ingezetenen van de diverse Wase kernen 'amets' of 'somtijds' toebedeeld krijgen. Achter de naamgeving
schuilt niet zelden een waar gebeurd verhaaltje. Spotnamen laten soms ook naijver vermoeden, want goeie buren
babbelen én kibbelen met eikaar.
Hoe eten de Wase dorpelingen? Een overzichtje dat doorspekt is met folklore en sumlpaperij. En heldhaftige
daden horen er ook bij.
De toren van de Steendorpse kerk, «precies ne mosterdpot». En omdat 'pot' rijmt op 'zot' vonden die van
Rupelmonde een spotversje uit. (archieffoto)
Olie en azijn
Sint-Niklaas telde vroeger nogal wat olieslagerijen, een
bedrijvigheid waaraan de Wase hoofdstedelingen hun
spotnaam oliezekers overhielden, 't Zouden naar verluidt
vooral de Temsenaren (geweest) zijn die dat epitheton
voor hun buren graag in de mond namen. De Sint-
Niklazenaren replikeerden kwiek: «Olie drijft boven».
Sint-Niklaas is immers hoger gelegen dan de Amelberga-
gemeente Maar of de bewering klopt dat «de dorpel van
de Sint-Niklase hoofdkerk zo hoog ligt als de spits van
Temses kerktoren» is een ander paar mouwen.
High society, dat volk van Sint Niklaas, 't Zijn dikke
nekken, voeren en voelen de boerkens van den buiten aan.
Soms, in 't voetbaljargon bijvoorbeeld, worden ze Klaas
jes genoemd Of peerdeprossers, in andere kringen. Lang
geleden werden in Sint-Niklaas veel zwavelstokken aange-
maakt en de stedelingen gingen ermee leuren in de
rvan1 naburi8e gemeenten; zodat ze slekdragers of stekkendra-
gers werden genoemd. Vóór de breigoednijverheid de
lokale tewerkstelling ferme impulsen gaf waren heel wat
Sint-Niklazenaren als wevers in het getouw, ze oefenden
hun job thuis uit. Wevers als logische bijnaam derhalve.
De beslist niét welgestelde weverkens overborstelden en
versterkten de ketting van hun getouw met een soort dikke
meelpap: sterkpap. Dat produkt werd in ontzaglijke
hoeveelheden geproduceerd en tegelijk leden de wevers
armoede; zodat men dacht dat de werklieden een deel van
de pap verorberden en men ze sterkpapeters ging noemen.
De Sint-Niklazenaren, met hun geoliede geest en leden,
waren op hun beurt 'vriendelijk' voor die van Temse. Dié
zouden als azijnzekers door het leven gaan. Als je sla eet
zou je meteen kunnen proeven of aan dc weet komen of
de vrouw des huizes een Sint-Niklase of een dame van
Temse is, 't zou op te maken zijn aan de hand van portie
olie óf azijn die bij de groente werd gevoegd!
In Temse worden ze ook wel eens tuisers genoemd,
sjacheraars. In de marge nog deze Wase uitdrukking, met
de Temsenaren als mikpunt: *'t Is verbeterd gelijk 't houte
meziek, van Temst, daar is een fluitje bijgekomen
uitgt
mkui
-Met
aid
itjes'
zeet
Militante Stekenaren
Generatics lang hebben z'in Stekene hun brood verdiend
in de vlasnijverheid, als sluikse smokkelaars of in de
steenbakkerijen. Omwille van hun gelagen kregen de
Stekenaren de bijnaam tichelbakkers of tegelbakkers.
Maar de lieden van nabij de Nederlandse grens hadden
blijkbaar ook een minder fraaie reputatie, want men ging
ze mettertijd baanstropers, vechters en zelfs messenvech-
ters noemen.
Stekene staat, alvast in 't Land van Waas, bekend als een
politiek troebele, in kèmpen opgesplitste gemeente Veel
al heeft men het nu over witten cn zwarten: de wortels van
die situatie werden tijdens de tweede wereldoorlog in de
bodem geheid. Maar wie kent nog volgend rijmpje, dat de
Stekenaren opdeelt in enerzijds blauwen en anderzijds
grijzen? ;De Stekenaars, dal zijn ratten I Wil het bevatten. I
Daar zijn grijze en daar zijn bla De ene hebben grote
honger en d'andere grote ka I Maar die met hun blauw vel
Zijn weinig van tel Wij zijn liever van de grijze Die zijn
toch veel wijzer
Over de Stekenaren werd vroeger gezegd dat ze «er vlug
de lap op legden», omdat ze kort van stof waren En dan
was er de naijver met de buren van Sint-Gillis. De mannen
van Stekene moesten t.g.v. de 'loting' naar het kleinere
Sint-Gillis; uit die periode stamt het rijmpje «Stekens
bloed! Is voor alles goed»
Vermaarde dorpsgenoten
Nu we toch in Sint-Gillis zijn: de inwoners van deze
landelijke gemeente heet men behalve geirnaateters ook
eiertrappers en, vooral. Nijpers (al dan niet met hoofdlet
ter). Élke Waaslandcr weet onderhand dat vorige eeuw
Andreas De Clercq, in de volksmond Drieske de Nijper of
Drieske Nijpers, zieken en gebrekkigen van hun kwalen
vermocht te genezen; hij deed dat al (k)nijpende cn die
kwakzalverij maakte hem tot roemrucht Sint-Gillisnaar.
De naar de wondergenezer genoemde volkskunstgroep
van terplekke heeft z'n lokaal (in de Kronenhoekstraat) de
naam «Den Eirentrappcr» gegeven.
In de meer naar 't noordoosten toe gelegen gemeente
Verrebroek werd in 1648 geboren Philip of Filips Ver-
heyen. Hij bekwaamde zich in de geneeskunde en zou,
ook via z'n publikaties, wereldfaam verwerven als ontleed-
Philip (Filips) Verheyen, geboren in het huis aan de
Bloempotstraat 5 in Verrebroek (grens Meerdonk),
was een vermaard ontleedkundige. Z'n standbeeld
prijkt op het Verheyenplein, ook 'Varkensmarkt'
geheten, in Verrebroek. Hij inspireerde postuum tot
het geven van de bijnaam 'flippen' aan de mensen
van Verrebroek, (archieffoto)
volkskundcgeschiedenis is ene Tijl Uilenspiegel. Die guit
wordt niet enkel in Rupelmonde. in 't gezelschap van
Reinaert, bejubeld. Hij zou zelfs in 't Land van Waas
begraven liggen, in Tielrode, Tijlrode voor de liefhebbers.
Spuiters wonen er overal
Tijdens dc kerkbrand van 1873 in Vrasene, onheil dat door
het inslaan van de bliksem was veroorzaakt, rukten de
pompiers aan. Maar de waterstraal uit de brandspuit
reikte niet voldoende hoog. Enkele dapperen klommen
dan maar in de toren en trokken met touwen de spuit de
hoogte in, zodat dc blussingswerken konden worden
verdergezet. Sindsdien heten de Vrasenaren torenblussers
(ze hebben nog èndere bijnamen, zoals u verderop lezen
kan).
In Lokeren had een boer een varken geslacht en dat
geschiedde in een buitenwijk, eind van vorige eeuw. Op
het erf ging men over tot het daarbij horende ritueel:
nadat het zwijn was afgemaakt zou men z'n haar afbran
den. Maar het vuurkestook nam zo'n proporties aan dat
men vanop het marktplein de brand ontwaren kon. En de
Durmestedelingen werden als verkensblussers bestempeld.
kunde en zou, ook via z'n publikaties, wereldfaam verwer
ven als ontleedkundige. Van Philip naar Flup is in
Vlaanderen maar een kleine stap; Verrebroekenaren zijn
fluippen, flippen of flippers. Nabij de kerk prijkt, in
arduin, het borstbeeld van de geleerde. De Kieldrechtse
jeugd legde niet steeds respekt aan de dag voor dat
monument en nadat men wat kwajongensstreken had
uitgehaald (op 'vreemde bodem') luidde het: «'k Heb van
den nacht te Verrebroek gewist! En 'k heb er tegen Flip zijn
billen gepist!»
Nóe een beroemde held uit de Vlaamse kuituur- en
De Klingenaren worden voddenrapers genoemd.
Dat «ras» is nu uitgestorven. Charel Uytdenhouwen
was de laatste Klingse voddenkoopman, (archief
foto)