KAFFÉPARLEMENT.
De Socialisten
op den Buiten.
ONZE JONGENS VAN 1798
Getuigenis van Dooden.
Geerat'dsbergen
De Belgen in Congo verslegen.
Lachmarkt.
eenvoudige taal, deed ons uiteen van het naalde
ken tot den draad, \vaarin de pensioenkas be
staat, hare groote voordeelen en de manier opde-
welke wij er deel kunnen van maken. Zeker en
vast, allen die tegenwoordig waren, hebben dit
alles wel verstaan, en ik twijfel geenszins, of wij
gaan op onze gemeente tal van maatschappijen
zien oprijzen, van burgers en werklieden, om de
voordeelen te genieten, die Staat, Provincie en
Gemeente hun waarborgt, om zoo vrij en onbe
kommerd den ouden dag tegemoet te zien.
In naam mijner dorpgenooten bied ik hier mij
nen hertelijken dank aan den heer Burgemees
ter van Lokeren voor die schoone voordracht.
Zulke conferencies doen zeker deugd aan het
hert, die toch geven troost en moed aan iedereen
en aan ons werklieden in 't bijzonder.
Wat hemelsbreed verschil met de meetingen,
die de groene gelukzoekers ons vroeger kwamen
geven, en die óns hert vervulden met venijn, gal
en haat en nijd en ons zoo diep ongelukkig maak
ten Achteruit, schijnheilige volksbedriegers
nooit zetten wij den vQet nog op uwe meetingen;
uwen onoozelen, venijnigen, ophitsenden rim
ram nog komen aanhooren, nooit, neen, nooit
Wij willen den vrede van vroeger en daarom
volgen wij nog alleen den weg ons aangewezen
door onze geestelijken, die hier, gelijk overal,
zich geen moeite ontzien en werken en zwoegen
om ons het ware geluk, den waren vrede te ge
ven.
Ik durf verhopen, Heer Opsteller, dat gij deze
weinige regelen wel een plaatsken zult gunnen in
uw geëerd blad, dat tegenwoordig zoo gretig ge
lezen wordt. Uw dienaar,
SERAFIEN.
Lede, 17 Januari 1899.
Daar is niets in de wereld dat Pie van de
Vischmijn liever doet dan de getuigenis in te roe
pen van doode menschen. Immers, dat mag hij
straffeloos doen de dooden zullen hem geenen
brief van terechtstelling doen inlasschen,
Zoo, volgens Het Land van Aelst en Werkman,
was er geen heviger Donchist in geheel de we
reld als Mgr Lambrecht
Nu nog, in den Werkman, van verleden week,
wordt de E. H. Haems, pastoor van Zele, zali
ger gedachtenis, als overtuigde Donchist afge
schilderd.
Ehwel, Werkman, die zulke afgrijslijke deug
nietenstreken durft uitsteken, gij liegt dat ge
zwart ziet, en ge weet dat ge liegt. Moest Vol
taire nog leven, hij ware jaloersch van u.
Gij zelf, Werkman, hebt dus den plakbrief be
sproken, die bij de laatste kamerkiezingen te Ze
le werd uitgehangen, plakbrief door M. Haems
zei ven onderteekend, indenwelken hij zijne pa
rochianen aanzet tegen de democraten te stem
men en in denwelken hij u en uwe kliek eenen
troep gelukzoekers noemt, visschers in troebel
water.
Zijn dat donchisten, die zoo spreken Dan ben
ik er ook een.
Moest aan M. Woeste iets schromelijk gebeu
ren, moest hem het ongeluk gebeuren dat Pas
toor Daens hem in 't publiek gewenscht heeft te
Antwerpen, moest hij ziek worden en sterven,
heel zeker is het dat hij aanstonds daarna Don
chist zou verklaard worden. Seffens zou de
Werkman van een huis weten te spreken waar
M. Woeste zou verklaard hebben inwendig Don
chist te zijn, maar verplicht tiitwendig den be
waarder uit te hangen, ter oorzake van de pries
ters.
"Wanneken. Alia, schuif bijBabbe, hij is
gereed, maat.
Babbe. Hij slaat iu den ueus, Wanneken, 'k
geloof da't zal goeien zijn.
Wanneken. Hij komt hier van recht over
DOOR
F^VTTYTST, priester.
2 -))))§((((-
Ze reden te vierklauw in de volle vlucht der vier zware
paarden dat de grond er van daverde.. Vóór de afspanning
had prins Aalbrecht eens reiskens het hoofd door het por
tier gesteken. Vader zag het gelaat van een piepjong
mensch nog, maar doodsbleek, gansch vervrongen door de
vrees, met angstig rondloerende oogen.
Een haastig gebaar van den rijkskanselier, graaf Metter-
nich, deed den aartshertog alras het hoofd weer naar bin
nen trékken. Al dat volkske dat zoo opgeblazen liep van
ij dele trots als kalkoensche hanen in gewonen tijd, had niet
zoohaast de lucht van den vijand opgesnoven of het zette
het op een loopke.
Ge kunt denken hoe dit alles mijne jeugdige verbeelding
gaande maaktemoeder en ik luisterden met gerekte
ooren.
Morgend zou ik het nieuws de school rond uitkraaien dit
zou mij niet weinig in aanzien zetten bij de maatjes.
Komen de Franschen ook naar Boschloo over, vader
was mijne vraag.
Best mogelijk, jongen.
God beware, zei moeder met eenen zucht.
lïe t nig ua.t zij uit de Gazette van Gent over de repu
blikeinen wSJ, 'et geschikt om de eenvoudige ghriste-
ne vrouw vertn».. in te boezemen 'twar.n gpddeloo
zen. 'ermee-1 die hunne koningin g ..ng'en -i-
den.
Vader nam iiet echter lichter >p ia deze laatstejaren
uit de winkel, Babbe, en daar verkoopen z'hem
voor ekstra.
Babbe. Alla, wa zeilen hem ne keer zijn
spekse doen passeeren, maar ekstra dat is toch
goeien, ik hem daar ook nog van opgegoten, en op
de merkt roepen ze dat ook altijd, goeien ekstra.
Wanneken. Ik zal er u een klontje suiker
bij doen, Babbe, voor uwen nieuwjaar.
Babbe. Ai, kristene marinteka, ging 't ik
nie vergeten, 't is waar ook, waar is de verbijste
ring van ons zinnen, een goed zalig nieuwjaar,
Wanneken.
Wanneken. Danke, mijn schaap, en 'k en
kan ook nie mankeeren; toe dé, en laat hem nie
koud worden.
Babbe. Maar hoor ne keer hoe dat aan 't re
genen is, Wanneken, 'k en weet niet maar van die-
ne smokkel en plamadeweer, ik ben d'er kwaad
op.
Wanneken. Och Heere, Babbe, de winter is
gelijk d'ou menschen, da heelt kuren in en toeren,
de winter gelijk voor ons jaren ook, dat is ertiche-
goed, opstokers van roosematis en flawijntjesziek-
tes.
Babbe. Wanneken, azoo een goed tasken kaf-
fé, oprecht zelle, dat is belleken één, bij winter
tijd, ge kunt dan nog tegen ne wind, ge zult mij
fleus ne keer zien stappen gelijk ne kornel op de
maneevers.
Wanneken. Jommer, Babbe, ge klapt al van
aan te gaan, wij moeten een betjen klappen, uw
huis en staat alleen toch niet, toetoe.
Babbe. 't Is waar, maar 't is zoo vroeg avond
tegenwoordig.
Wanneken. Toetoe, mogen wij ook ons rai-
son nie uiteendoen, wa streken zijn da nu
Babbe. Alla schinkt dan eerst mijn potjen nog
eens vol; wa goeien ekstra!
Wanneken. Maar is uw volk daar ookmeê
naar huis gekomen, dat de salamanders van de
donchisten nu een kas gesticht hebben voor de
paster Donch en daar alle weken een brok van hun
pree moeten instorten
Babbe. JPercies 't zelfde, Wanneken, maar
d'onze noemen dat de judaspennink.
Wanneken. Awel, awel z'en kunnen aan zul
ke ramenachestrekeu geenen leelijken naam ge
noeg geven, watten, watten, als priester Christi,
van 's morgens tot 's avonds bij de grootste geuzen
en socialisten zitten om hier 't katholiek onder
den hiel te krijgen.
Babbe. En hun cénsen afbedelen om zijn
revolte te kunnen onderhouden tegen onzen bis
schop.
Wanneken. Ai, ai, ai, waarom en smijt hij
nie effenaf de kap over d'haag liever als gelijk den
treeter Judas achter de dertig penningen te gaan,
en te gebaren dat hij nog priester is.
Babbe. Allemaal konterfoeille, mijn schaap,
maar Ons Heer zal daar toch ne keer een spelle
aansteken als Hij da zal moei zijn, waut voor óns
Heer en zijn d'er geen laberenten of geen dubineu-
sigheid
Wanneken. Och Heere, dat God beliefde
dat daar een einde aan kwam, ik ga achterwesch
naar Halle.
Babbe. Zie, Wanneken, hoe en zit daar nie
meer poindonneur in, 't en is voor mij niet want ik
en kan de plosch nie bedienen, maar da schreeuwt
gelijk een kat die tusschen een keldervenster zit,
dat hij malgré moet in de kamers zitten, ehjo...
Wanneken. Hij zou beter op zijn knienen
zitten en vergiffenis vragen en pardon.
Babbe. Da zou willen de wetten te Brissel
helpen maken, en als den bisschop hem de wet
voorlegt, dan draait er hij zijn polevieën naartoe.
Wanneken. Ai, ai, ai, zulke heiligen zetten
ze al van binnen in de pitterstaal omdat ze nie
mand en zou zien in de plosch van vanboven op.
Babbe. En ik hoor vertellen dat hij allemaal
d'ou almenakken opzoekt en uitpluist om ne man
te vinden over honderd of twee of d rij honderd jaar
die op hem trok, en deed gelijk hij, allemaal voor
de fradeering en de menschen te blinddoeken.
Wanneken.Ai, ai, hoe kan da mansvolk
daar toch in toegeven Iedereen ziet toch wel dat
zijn wiel scheef loopt, zeker
Babbe. Ehjo, Wanneken, als ge deugt en ne
had hij de vijgen leeren haten, om hunne plagerijen op be
stuurlijk gebied.
Bah, bejegende hij bedaard, wat kunnen wij al veel bij
eene verandering verhezen Slechtere meesters dan Joseph
II was, moeten er nog geboren worden dat was geen kei
zer, hij was voor koster in de wieg gelegd. Hadde de He
mel hem den tijd van leven gegund, hij zou tot de keersen
toe voor de mis gaan tellen zijn. I)e Franschen schijnen
goed gesteld ten onzen opzichte, zij strijden voor de rechten
van den mensch. Weet ge wat Dumouriez antwoordde aan
de notabelen van Bergen, als zij hem de sleutels van de stad
aanboden? Laat zijn, burgers, de tijd der complimenten is
voorbij. Bewaart zeiven uwe sleutels en bewaart ze goed.
Laat u door geene vreemdelingen meer overheerschen ge
zijt niet geschapen om verdrukt te zijn. Vervoegt u bij ons
om de Duitschers te veijagen. Wij zijn allen broeders.
Als 't al waar is, zei moeder met eenen nieuwen zucht;
de eind zal 't uitwijzen.
Of vader aldus uit overtuiging sprak, valt sterk te be
twijfelen ik zou eerder gelooven dat hij moeder wilde ge
rust stellen.
II.
HOE WIJ VOOR DE EERSTE MAAL KENNIS
MAAKTEN MET DE FRANSCHEN.
Op zekeren morgen, ik sliep zoo vast als een steen, werd
ik ijlings uit mijnen slaap gewekt. Ik sprong recht in mijn
bed en wreef mij de oogen. 't Was Trees, de meid, die mij
bij den arm wakker schudde.
Wilhem, kleed u gauw aan en kom beneden.
De oude trok een gezicht alsof zij den duivel en zijne
moer gezien had.
W at is er dan gaande vroeg ik haar gansch verbau
weree rd.
I De vijgen zijn hier, spoed u
I 'Beneden, in de keuken, hoorde ik een verward geluid
van rammelende schotels, glazen, waartusschen nu en dan
goeien zijt, en moet ge geen drijhonderd jaar ach
teruit gaa,n om eenen te vinden die op u trekt, er
zijn in alle steden en gebuurtens nog ander goei.
Wanneken. God zij gedankt, overal nog,
djeumenis toch kinderen
Babbe. Eh, Wanneken, nu zou ik 't moeten
gaan in 't lachen steken, peis ne keer wat aardig
Wanneken dagge zoudt moeten zijn, en wat dagge
nie al en zoudt moeten doen van avonturen om
honderd jaar moeten achteruit te gaan om iemand
te vinden die dat ook allemaal durven doen heeft
Wanneken. 't Is azoo, Babbe, als ge deugt
vinde overal uws gelijken, als g'het ver moet gaan
zoeken, ten is de pap aangebrand, konterfoeille,
nesten, blink....
Babbe. Alla, alla, mee al da klappen ben ik
over mijnen tijd. Tot als g'ook ne keer komt, zelle
Wanneken.
Wanneken. Als de dagen beginnen te ver
lengen als 't God belieft.
Babbe. Awel ja, en vergeet het nie 'k zal u
ook ne keer een potjen ekstra opgieten.
Op Zondag den 29 Januari 1899 zal er door de
Touneelmaatschappij De Volksvrienden eene bui
tengewone vertooning gegeven worden in den
stadsschouwburg. Er zal opgevoerd worden
1. Graaf de Taillis en zijne Zonen, uit de bloedi
ge' dagen der Fransche Revolutie, drama in vijf.
bedrijven. 2. Antoon Van Dyck, blijspel met
zang, in 2 bedrijven.
Wij moedigen al onze vrienden aan van die
schoone vertooning te willen bijwonen, want de
rolverdeeling, evenals de pracht der kostumen
en tooneel zullen hoegenaamd niets te wenschen
laten. Een goed samengesteld orkest, onder het
geleide van M. Victor Mandens, zal de vertoo
ning opluisteren. Kaarten zijn te bekomen bij M.
G. Merckaert, voorzitter, Grootestraat.
Verleden dijnsdag avond heeft de muziek
maatschappij St Cecilia eene serenade gege
ven aan M. Benjamin Delestré, bouwkundige en
leeraar aan de katholieke vrije nijverheidschool
van Geerardsbergen. Deze heer heeft op 181
mededingers den eersten prijs behaald voor het
maken van een project van een huis in gotischen
bouwtrant. Die prijskamp was uitgeschreven
door de gemeente Elsene en bedroeg 1000 fr. en
een gouden eermetaal. Wij wenschen dien heer
hartelijk proficiat. Het is eene eer, niet alleen
lijk voor M. Delestré, maar ook voor gansch de
katholijke partij, daar die heer, een Geerards-
bergenaar, oud bestuurder onzer stadsakademie
was, en door onze geleerde roode stadhuisman
nen, door een vreemdeling vervangen is geweest.
Het crapuul heeft weêr van hem doen spreken.
Na de serenade, in de groote straat, heeft men
met steenen geworpen. De heer F. M. heeft een
steen, twee vuisten dik, op den arm gekregen,
't Is deftig. Worden zij misschien gewaar dat
hunne kloeke en vaste forteresse
reeds begint te wankelen
Er is een schrikkelijk gevecht ontstaan in Congo,
tusschen de oproerige Batetelas en de staatstroe-
pen. Op 4 November 1898 werd eene legermacht
van 200 man, aangevoerd door luitenant Stevens,
te Sungula door de muiters overvallen en totaal
uiteengeslagen.
Daarna zijn de muiters naar Kabambaré getogen
welke versterkte plaats zij innamen en er zich
vestigden op 14 November.
In die gevechten verloren de staatstroepen 200
man, waaronder luitenant Lardy, Zwitser, Rahbeck,
Deen, sergeant Ardevel, Belg.
Luitenant Adlerstrahie, van het Zweedsche leger
en de Belgische sergeanten Van Herck en Schrijne-
makers werden doodelijk gek west.
De bezetting van Kabambaré die op de vlucht
moest gaan, is te Kassongo aangekomen, waar
zich baron Dhanis met zijne troepen bevond.
de stem van vader opsneed die een order gaf. In den nacht
had het felgevrozen, het water in de kruik was vast, ik be
paalde dus ook mijn toilet tot het haastig aantrekken van
broek en kiel. Buiten was de straat vol rumoer. Vooraleer
den trap af te dalen duwde ik een der luiken open. Aan alle
vensters brandde lichtik zag in het flauw geschemer der
lanteernen en roetkaarsen een gewemel van peerden, wit-
rokken, groote pluimhoeden en blanke sabels die opflikker
den als strepen licht in de duisternissen, doch kon niets on
derscheiden. Daarbij werd er gevloekt, getierd en geroepen
als op eenen jaarmarktdag. Voor het huis van bakker Toer-
coenje, recht over onzent, greep eene vechtpartij plaats, om
dat hij weigerde de deur te ontgrendelen.
Een zestal Oostenrijksche soldaten hadden onze woonka
mer stormenderhand ingenomen en speelden hier baas. Het
eerste wat mijne aandacht trof was een hunner die, al tie
rend, bij de ras aangestokene kachel zijnen rechtervoet
waar aan bloed kleefde met lauw water baaide. Verders zag
ik er twee bij het lamplicht over eene groote kaart gebogen,
zij harrewarden in het duitsch, terwijl de vinger de wegen
en waterkoersen volgde op de kaart. De oudste der twee,
een korte dikke, met zijn witten uniform stijf van 't goud
en een reesem eerekruisen en zilveren sterren over de borst,
zal wel de kommandant geweest zijn. Van tijd tot tijd wen
de hij het hoofd naar vader om, die achter hem bleef recht
staan en vroeg in brabbelvlaamsch om inlichtingen, die va
der dan ook op eerbiedigen toon toediende zoo goed hij
kon. Onophoudend kwamen er estaffetten in en uit de keu
ken zij fluisterden eenige haastige woorden in de ooren
van den man met de eerekruisen, en liepen met een even
haastig bescheid den gang weer uit. Moeder spreidde een
versch amelaken open, terwijl de meiden, zichtbaar verle
gen, groote sneden brood op stapels zetten. De vreemdelin
gen gedroegen zich betrekkelijk deftig. Alleen steunde de
kommandant er op haast te maken met het ontbijt. Zijn
manschap had dezen nacht den wijk uit Brugge genomen
Zij hadden alle drie gelijk. Boerken
Peer Lowie had vroeg goede markt gemaakt en
ging om den tijd kwijt te geraken eens wat luiste
ren op het gerechtshuis. Juist was daar een advo-
kaat aan 't pleiten en wanneer hij gedaan had, kon
Peer Lowie zich niet bedwingen luid op te peinzen
K Zoo is t inderdaad, de man heeft gelijk. Daar
op begon de advokaat der tegenpartij zijn pleidooi,
en zoodra het afgeloopen was, sprak ons boerken
Waarlijk, 't is alzoo, en deze man heeft gelijk
O gij slimmerik, deed hem eene dame die
naast hem zat, opmerken Zij en kunnen toch
alle twee geen gelijk hebben de eene zegt wit en
de andere zegt zwart. Het is waar ook, Mada
me, en gij hebt ook gelijk, n antwoordde Peer
Lowie, en hij trok er van onder.
Iu de School.
Meester Welke is de grootste feest van het
jaar, Karei
Karel Als wij t'huis ons verken slachten,
meester.
Ter gelegenheid van het vlugschrift dat de so
cialisten onlangs en Nederbrakel en in gansch 't
arrondissementAudenaarde hebben rondgestrooid
Ze trachten stillekens aan overal binnen te drin
gen, met zachte stapj es, gevouwen handjes, neer
geslagen oogjes en zoete woordekens van vrede op
de lippen. Ge zoudt ze waarlijk onzen Lieven Heer
geven zonder biechten, maar
Lezers, kent gij fabeltje van den wolf die zich in
schaapherder verkleedde, om zoo gemakkelijker
zijne prooi te kunnen grijpen Zoo doen de socia
listen. Ze zijn eigenlijk, volgens hun klappen, de
beste menschen van de wereld ze doen niemand
kwaad, zijn tegen Godsdienst, noch eigendom noch
huisgezin, maar wel voor alles wat het volk kan
aanbelangen. Zoo ten minste willen zij het onze
boeren wijsmaken.
'tls te zeggen dat zij hunne leelijke tronie op
den buiten niet durven toonen gelijk zij waarlijk
is dat zij hier hun waar programma niet durven
uiteendoen omdat het volk met afschuw hen den
rug zou toekeereu.
Zijn dat loutere beweringen Neen dat is voor
elkeen die de handelwijze der socialisten nagaat
zoo klaar als 't zonnelichtdat vloeit rechtstreeks
uit de woorden der socialistische hoofdmannen
zelf Liebknecht en Vandervelde, twee kopstukken
houden aan hunne mannen de schoone en moedige
leering der huichelarij voor De landbouwers,
zeggen zij, de kleine eigenaars zouden onge
twijfeld tot openbaren oproer overslaan, moest men
de ware théorie leeren kennen: wij moeteu voor
zichtiger te werk gaan (Congres van Londen).
Hoort ge dat, menschen, hoe zij tot hunne propa
gandisten roepen liegen maar Tracht het volk
naar u te trekken door gelijk welke middelen
eens gekozen doen wij toch alles naar onzen zin en
't spel is gewonnen I
't Geen wij vooruitzetten zullen wij bewijzen.
Eerst echter eenige bemerkingen.
De socialisten bewezen wel eens wanueer zij van
de laatste kiezingen spreken, dat zij op den buiten,
niettegenstaande pastoors en kasteelheeren (altijd
't zelfde deuntje) wel zijn ontvangen geweest. Wel
en is 't woord nietonverschillig ware beter
Hoe wel zij onthaald werden dat blijkt heel klaar
uit het belachlijk getal stemmen dat zij in het
arrondissement Audenaarde verwierven. Zoo
hen hier of ginds eenige eenzame en overdrevene
toejuichingen te beurt vielen, 't waren deze van
betaalde mannen, voorvechters uit de fabriekste
den of deze van domme lieden voor wien men
altijd gelijk heeft als men maar luid genoeg
schreeuwt en dingen vertelt die boven het peil van
hunne hersenkas uitsteken. Soms ook nog, gelijk
te Nederbrakel het geval was, vonden zij onder
steuning bij zekere fanatieke heeren liberalen
vóór den avond nog wilde hij Turnhout bereiken.
Op 't gekraak der treden in den trapgang hief hij een
vluchtigen oogslag naar mij op.
Is dat uw manneke vroeg hij aan vader.
En daar deze bevestigend knikte
Een knap ventje, zei hij nog en keerde tot de kaart
terug.
Meteenen had hij den wijsvinger en den duim in den zak
van zijn ondervest gestoken en haalde een muntstuk vóór
den dag, hetwelk hij mij toereikte, 't Was een gouden Fre-
derik Zoo groot was mijne verbazing dat ik er zelfs niet
aan dacht hem te bedanken.
Het ontbijt was klaar. Zichtbaar verheugd ging de kom
mandant met zijn manschap den koffie gebruiken toen al op
eens, daar buiten, een klaroen een korten marsch blaast
lijk een noodgeschal. Terzelvertijd stuift een soldaat naar
binnen met den uitroep Kolonel, de Franschen
Al werd ik honderd jaar nooit zal ik het uitwerksel van
dien kreet op de witrokken vergeten. Alle zes te gelijk, als
door dezelfde slang gebeten, springen op hunne wapens en
zij de deur uitIn zijne overijling vergat de gekwetste zijne
laars onder den kachelde overste van zijnen kant spalkte
een paar oogen open, alsof 't gewelf der kamer eensklaps
ware ingevallen.
Jongens zijn jongens. Niettegenstaande het gevaar wou
ik naar boven het spel gaan afzien. Doch vader duwde mij
bij de kraag weer naar binnen.
Hier bij ons blijven, kerel
Ik keek naar hem op, hij was doodsbleek. Moeder had
zich op eenen stoel laten vallen en hield de beide handen
vóór het aangezicht. Buiten nam het getrappel der peerden,
de commandos der oversten, het gewoel en geraas der me
nigte immer toe. In eens werd het bladstil, wij luisterden
een salvo geweerschoten knalde los, heel tegen ons huis,
waarop in de verte aan den anderen kant van 't dorp een
tweede antwoordde. Wordt voortgezet).