De Vergiffenis van den Monnik
Hoe een vrijmetselaar stertt
Zonderlinge bevrijding
(51'u yerVolg.)
Wat er ook gebeure, antwoordde
Alonzo, ik zweer u, ik zal mij volkomen
weten te beheersclien.
Sanguineto gebruikte alle middelen
ter overreding; Cano weêrlegde ze allen,
wel is waar met meer hartstochtelijk
heid dan juistheid, doch de regidor be
zweek eindelijk voor de smeekingen van
zijn vriend, en bezorgde hem een grijs
boetekleed.
Miguël kwam eenige oogenblikken la
ter in het huis van den regidor.
Wat nieuws? vroeg Alonzo.
den voet van een kruis neergelegd was
geworden, had hij van het kruis zijne
eenige godsvrucht gemaakt, en hoe ver
hard hij ook was, hoezeer hij zich ook
door zijne hartstochten meegesleept ge
voelde, van het oogenblik, waarop liet
teeken der verlossing over hem was in
geroepen, bedaarde zijn toorn, de rede
keerde bij hem terug en hij voelde zich
overwonnen. Dank zij dit vertrouwen op
het kruis, verdiende Eusebio, in spijt
an zijne gebreken en misdaden, de ab
solutie des priesters over hem in zijn
laatste uur te hooren uitspreken ook
aan die vereering van het teeken der
Verlossing, had Julia het te danken, dat
op het oogenblik, waarop haar leven be-
Ik weet om
welke reden Ribeira [dieigd werd, zij het kruis mocht om-
heizen en uitroepen
O heilig Kruis, help mij Ik zweer
in boetedoening te zullen leven en ster-
zich te Madrid bevindt.
En die reden
Zal waarschijnlijk den ondergang-
van don Juan van Oostenrijk teweeg
brengen.
Bemoeit Ribeira zich met staats
zaken, en is hij in de hoedanigheid van
gezant hierheen gekomen?
Het Spanjaardje heeft zelfs zijn
huis niet. kunnen besturenIn zijn
dwazen hoogmoed achtte hij zich zeer
vereerd door de herhaalde bezoeken van
den prins, en thans komt hij hem bij den
koning aanklagen, ten einde zijne doch
ter te wreken.
In dat geval, antwoordde Alonzo,
moet don Juan voor zijn leven vreezen
want Leilo Lelli zal zijne noodlottige
diensten niet weigeren.
De jongman bemerkte het grijze boe
tekleed dat op een meubel was gewor
pen.
Zijn open gelaat verdonkerde.
Meester, zegde hij, gij hadt be
loofd dit huis nooit te verlaten.
Voor één dag slechts, voor minder
dan één dag, Miguël.
Dat- is al te veel; ja, dat is nog te
veel.
Ach, mijn vriend, mijn zoon, ik
verstik in de eenzaamheid, waartoe ik
sedert vier jaren veroordeeld ben. Ik ge
voel behoefte, mij weer eens te midden
der menschen te bevinden... Het schijnt
mij toe, dat het gezicht dier heerlijke
processie in mij de kracht van het ver
leden zal wakker schudden.... Wanneer
ik mij onder den zegen des priesters zal
nederbuigen, zal een nieuw doopsel over
mijn hoofd uitgestort worden.
Sta mij ten minste toe. u te vol-
Seu-
Goed, mijn vriend, gij zult mij niet
verlaten.
Gelijk de regidor gezegd had, was het
geen monnikspij, maar een soort van on-
derscheidingskleed. Zij, die het droe
gen, beoefenden gedurende een geheel
jaar, werken van barmhartigheid. Som
migen verzorgden zieken, anderen be
groeven dooden er was om zoo te zeg
gen, voor elk lichamelijk of geestelijk
lijden eene bijzondere broederschap van
boetelingen. Mannen uit Spanje, uil
Italië en uit het zuiden van Frankrijk
wijdden zich allen aan eenebijzondere
soort van ongelukkigen. De kleur van
hun kleed diende, om elkander op dagen
van groote plechtigheden te herkennen;
de lange kap, van gaten voor de oogen
voorzien, eindigde in een soort van man
teltje, dat op hunne schouders afhing,
en deed ze op spoken gelijken.
Miguël en Alonzo Cano trókken hun
ne kleederen aan en verlieten gezament-
lijk het huis van den regidor.
Bij den eersten stap, dien hij in de
versierde, met- vlaggen prijkende
groengemaakte straten deed, gevoelde
Alonzo zich plotselings tot de dagen zij
ner jongelingschap teruggevoerd.
Het bloed vloeide hem sneller door de
aderen, een vuur schitterde in zijne
oogen
Hij beschouwde de sargas die
voor het feest uitgespreid waren,
welker meer of minder bijval zulk een
grooten invloed op het leven der jonge
kunstenaars had, die ze geschilderd
hadden. Hij ademde den geur der rozen
jasmijnen en wierook in; hij stond op
getogen alsof hij den praal der processie
voor de eerste maal zag. Hoe zeer zijn
hart ook door de beproeving gebroken
was, toch kon liet met de uitgelaten
vreugde der bevolking instemmen.
Voprzeker het stuk van Calderon
De Godsvrucht tot het H. Kruis, was
niet liet minst aantrekkelijke schouw
spel van dien dag. De voorstelling er
van diende om zoo te zeggen als eene
voorbereiding tot de vrome plechtigheid
der processie.
De Godsvrucht tot het H. Kruis
werd gegeven op een tooneel in de open
lucht,. Welke zaal zou ook die samen
gedrongen, nieuwsgierige, geestdriftige
menigte hebben kunnen bevatten? De
openbare pleinen waren er nauwelijks'
groot genoeg voor.
Van tijd tot tijd ging uit de menigte
een angstkreet van een toeschouwer op,
die onder de voeten raakte en dien men
door het gedrang niet helpen kon. On
danks de kracht hunner longen, moch
ten de spelers zeker niet hopen door de
geheele menigte verstaan te worden
maar deze zou toch de pracht der too
neel versiering zien, zij, die zoo schitte
rende degengevechten aanschouwen, op
welker gezicht ze van vrees en blijd
schap zou trillen.
Eindelijk gingen de gordijnen, die
het tooneel verborgen, van elkander, het
volk uitte een kreet van vreugde, en
klapte in de handen. Men juichte te goe
der trouw bij voorbaat alles toe. Men
wilde zich te gelijkertijd vermaken en
stichten
De rol van Eusebio de la Cruz, den
held van het drama, was alles behalve
voorbeeldig, maar, sedert hij eens aan
Toen riep de menigte als uit éénen
mond
Welk een mirakelwelk groot mi
akel
En volgens het gebruik trad nu de
voornaamste der vertooners van 't stuk
op, boog voor de toeschouwers en zegde
Zoo eindigt de wonderbare vertoo-
mug van De Godsvrucht van het H.
Kruis Dat de schrijver van het kruis
gelukkig zij, en zijne gebreken hem ver-
geven worden.
Toen ontstond er onder de menigte
eene ontboezeming van onbeschrijfelijke
geestdrift. Nooit had een auto zuil
een bijval genoten. Het was geene be
wondering, maar een soort van dwee-
perij; de toeschouwers stonden op dit
oogenblik op 't standpunt van het dra
ma zelf.
Miguël en Alonzo Cano waren door
dit prachtig schouwspel niet het minst
etroffen.
Het eerste gejuich smolt samen met
het eerste gezang der lofliederen de
processie verliet de hoofdkerk en kwam
met ontzagwekkende statigheid het
plein en de naburige straten af. Alle
hoofden bogen zich voor de remonstrans
en alle toeschouwers knielden eerbiedig
op den grond.
Na de geestelijkheid, de kloosterlin-
0 'ii der verschillende broederschappen
en eindelijk de schare, eene schare die
aanhoudend in grooter getal de Mado-
na's, de heiligenbeelden, de mirakuleuze
kruisbeelden en de rijk versierde reli-
kwiekassen volgde.
In al de wijken der stad ontvouwde
zich achtereenvolgens de praal van den
optocht.
Eerst nadat deze in de kerk terugge
komen was, durfde de menigte, die van
alle zijden naar de hoofdkerk stroomde,
haar gevoelen uitbrengen over de kunst
werken, die op de treden en in den om
trek der kerken waren tentoongesteld.
Alles wat de stad Madrid aan kunste
naars telde bevond zich daar. Velen on
der hen hadden geteekende schilderijen
ingezonden anderen, bescheidener of
nieuwsgieriger om het algemeen gevoe
len te kennen, zonder dat dit door een
beroemde naam of een bekend naam
cijfer belet was zich vrijelijk te uiten,
hadden hunne werken niet geteekend,
en wenschten ze eerst door de menigte
te hooren prijzen of beknibbelen.
Het Spanjaardje kon niet nalaten, de
ze gelegenheid aan te grijpen om de vor
deringen zijner voormalige landgenoo-
ten te vergelijken, en te onderzoeken
welken rang hen onder hunne tijdge-
nooten, onder de kunstenaars moest aan
gewezen worden. Trotsch op ziin geluk
in de kunst en in zijne persoonlijkheid
doorliep hij de met nieuwsgierige ei
meesterlijke bevolkte straten.
Evenals zijne leerlingen droeg hij een
opzichtig en prachtig gewaad, welker
glans en heldere kleuren sterk afstaken
bij de donkere kleederen der Spanjaar
den. Van tijd tot tijd ging er een don
kere wolk over zijn voorhoofd, hetzij
dat hij alsdan een doek bemerkte, welks
vervaardiger in staat zou zijn me't hem
te wedijveren, of hem zelfs te overtref
fen, hetzij dat hij plotselings aan don
Juan dacht.
Aan zijne zijde ging Lello Lelli met de
hand op de heup, gereed aan zijne zucht
tot blufferij lucht te geven, en in dit
feest meer eene aanleiding schijnende te
zoeken, 0111 door eenig schandaal de ma
jesteit ér van te verstoren, dan eene echt
godsdienstige vertooning.
Hij had nog niets van het hekelend
vernuft verloren, dat wij hem in de
schilderswerkplaats van Alonzo Cano
hebben zien ten toon spreiden; maar die
neiging tot spot. was sedert nog bitter
der geworden. Hij krenkte niet slechts
den hoogmoed meer van dengenen, over
wie hij sprak, maar hij tastte ze in het
hart aan. De eenige voldoening, die hij
nog kende, was twist te stoken of
wraakzuchtdgen tot de uitvoering van
hun opzet aan te hitsen.
Al stootende en duwende met de elle
bogen, was Lello Lelli in de voorste rij
van hen gekomen, die de schilderijen op
de treden der kerk in oogenschouw na
men. Voor een doek van middelmatige
grootte gekomen zijnde, dat de Heilige
Maagd met het kind Jezus voorstelde,
liet hij een uitroep van verrassing I100-
ren.
Dat is zij riep Lello op ont-
a ic 711 n
het grijze kleed der boetelingen. Zijn
blik verliet Lello niet, zijne oogen fon
kelden door de gaten van zijn kap heen
en men kon het beven van zijn lichaam
bemerken
Van alle kanten werden lof'tuigingen
over de schoonheid van dit doek, den
eenvoud van dit werk, de waardige hou
ding der H. Maagd en de goddelijke
schoonheid van het Kind Jezus gehoord.
Zijn naamzijn naamriepen de
hartstochtelijksten der bewonderaars.
Milde aanbiedingen werden bij de lof
spraak gevoegd.
Men riep uit dat Spanje een meester
meer bezat. Men smeekte den maker van
dit kunstwerk zich kenbaar te maken.
Een kloosterling, wilde hem de ver
siering van den refter in zijn klooster
opdragen een voornaam eigenaar, de
eer zijner kunstgalerij. Het was geene
geestdrift meer, neen, het was dwee-
perij, om zoo te zeggen, eene soort van
koorts
De grijze boeteling bewaarde het stil
zwijgen, maar liet was gemakkelijk te
zien, dat zijn lichaam door eene hevige
siddering bevangen was, en hij bij elke
lofspraak heb hoofd hooger ophief.
Lello was dé houding van dien man
niet ontgaan.
(Wordt voortgezet.)
aan
huwelijk
Opgedragen aan alle ware Huismoeders.
stelden toon, dat is zij
Met verwarden blik, door plotselinge
Mees bevangen, hield hij de oogen op
het hoofd der Madona gevestigd want
hij vond in die trekken de levende her
innering aan eene vrouw, die hij met
doorboorde borst en het hoofd in de kus
sens gezonken, gezien had
Naast de schilderij stond een man in
Vraagt iemand wat ik voor eene vrouw
Tot mijn gezelschap wenschen zou?
Gezellen, zoo hier wenschen geldt,
Ik wensck er eene dus gesteld
Niet al te zoet, niet al te zuur,
Niet al te zacht, niet al te stuur,
Niet al te schuw, niet al te bout,
Niet al te laf, niet al te stout,
Niet al te wijs, niet al te gek,
Niet al te rijf, niet al te vrek,
Niet al te loensch, niet al te gauw,
Niet al te kloek, niet al te flauw,
Niet al te ras, niet al te traag,
Niet al te preusch, niet al te laag.
Niet al te heusch, niet al te plomp,
Niet al te te'er, niet al te lomp,
Niet al te kort, niet al te lang.
Niet al te dik, niet al te rank,
Niet al te kaal, niet al te bont,
Niet al te slim, niet al te rond.
Niet al te schaarsck, niet al te mild,
Niet al te tam, niet al te wild,
Niet al te schraal, niet al te vet,
Niet al te vuil, niet al te net,
Niet al te droef, niet. al te blij,
Niet al te bloot, niet al te vrij.
Niet al te glad, niet al te stram,
Niet al te rap, niet al te tam,
Niet al te loom, niet al te fel.
Niet al te traag, niet al te snel,
Niet al te mal, niet al te vroed,
Niet al te kwaad, niet al te goed,
Niet al te slap, niet al te zerp,
Niet al te bot ,niet al te scherp.
Ik w eusch een vrouw van middelmaat,
Van hoogen, noch van lagen staat,
Een vrouw, niet fier op haar geslacht,
Doch van de goede voortgebracht
Een vrouw niet boog, of machtig rijk,
Maar mij in goed en bloed gelijk
Een vrouw niet trotsch of bijster hoog,
Maar klein, docli in haar eigen oog;
Een vrouw tot alle deugd gewend.
Maar dat haar gaven niet en kent
Een vrouw dat hare reden zout,
En dat men op het oog trouwt.
Een vrouw dat van den eersten stond.
Den aard van haren man doorgrondt;
Een vrouw, dat voor een tweede wet
Haar wille na zijn wezen zet.
Een vrouw- dat nooit den engen doek
Wil breeder zetten als de broek.
Een vrouw, dat nooit en grolt, of bast
Al noodigt haar man een vriend te gast.
Een vrouw, een kroone van den man,
Dat spillen en dat sparen kan.
Een vrouw, dat tot het huis gewend,
De gronden van de keuken kent.
Een vrouw, dat snoepers ranken mijd,
Maar eet en drinkt op vasten tijd.
Een vrouw dat nooit en leent of borgt,
Maar, als het dient, het huis bezorgd.
Een vrojiw dat zuiver garen spint.
En bij haar deel genoegen vindt.
Een vrouw dat van der eerste jeugd,
Maar zij mijn eerste en leste vreugd.
Een vrouw, bezet op haar sieraad,
Geen slons in huis, geen pop op straat.
Een vrouw, dat hare beste dracht,
De deugd, en niet haar ringen, acht.
Een vrouw dat thuis haar oogen heeft,
En vraagt niet hoe een ander leeft.
Een vrouw dat haar geburen eert-,
Maar weinig buiten huis verkeert.
Een vrouw dat niemands leed en zeid,
Maar lichte bloost, en lichte schreit.
Een vrouw dat harde zinnen buigt,
En uit het bitter honing zuigt.
Een vrouw, met stil en rustig lijf,
Een vijandinne van gekijf.
Een vrouw dat nooit den vrede breekt,
En hooger niet, als deftig, spreekt.
Een vrouw dat liever schade lijdt,
Dan dat ze schelt, en tegenkijft.
Een vrouw dat zonder knorren eet,
En ook van snuiven niet en weet.
Een vrouw dat zich een regel zet,
Van nooit te kijven op het bed.
In 't kort, een vrouw beleid,
Dat ^eeft en weigert met bescheid.
Indien er eenig mensche leeft
Die zoo een vrouw bekomen heeft,
Of voor zijn doel nog hebben kan.
Voorwaar, 't is een gelukkig man
Hij brenge dan, of zende mij
Haar beeld, in druk, of schilderij.
Maar hoort, o Vrouwen, hoort een woord
Opdat er niemand zij gestoord
Dit voorbeeld moet u niet verslaan,
Die naast gelijkt, heeft best gedaan.
De ridder De Chimay was een harts
tochtelijk jager. Soms liet hij zich door
zijn ijver medeslepen 0111 op den grond
van anderen te jagen.
Op zekeren dag waagde hij zich tot
in den omtrek van Couvin hij werd
door eenige der voornaamste burgers
gegrepen, die hem in een diep donker
hol in den toren van het kasteel wier
pen, en dit voor iedereen geheim hiel
den. lederen dag wierp men hem wat
brood met water toe, dat eerder diende
0111 hem langzamerhand te doen sterven,
dan hem te voeden. Hij bleef daar zeven
jaren, zonder dat zijne vrouw, noch een
zijner vrienden, nocli hij zelve wist waar
hij was ieder meende, dat hij door
struikroovers vermoord of door wilde
dieren verscheurd was geworden. Het
hol, waarin zich de gevangene bevond
ivas in de rots gegraven, waarop de to
ren stond. Eene kleine opening, die door
eene spleet van de rots gevormd was,
liet van binnen een weinig lucht en
licht doordringen.
Aan den voet van de rots was een
plein. Daar vermaakte zich eens een jong
herder met liet maken van een boog. üp
zekeren dag nam hij hem, met het in
zicht zijne pijlen naar de bewuste spleet
te schieten. De pijl vloog er heen na
verscheidene ongelukkige malen, be
reikte hij eindelijk de spleet. Om zijn
pijl terug te halen, liep het kind naar
de rots en stak zijn arm in liet gat. De
graaf greep hem vast, terwijl het kind,
gansch verschrikt, luide kreten aanhief,
doch de heer De Chimay bracht het tot
bedaren hij sprak den knaap zachtmoe
dig aan en vroeg hem naar den naam
van de streek, want, hij zelf wist niet,
waar hij opgesloten was. Het kind ant
woordde, dat hij ,te Couvin was.
Gaat uwen vader halen, zegde hem
de graaf, en zeg hem, dat hij alles moet
mede brengen wat noodig is 0111 te
schrijven, maar laat er niemand iets van
weten. Als gij dit doet, zal ik u en uw
vader rijk maken voor altijd.
De jonge herder volbracht nauwkeu
rig het ontvangen bevel. De graaf
schreef naar zijne vrouw en verzocht
haar onmiddellijk gewapende macht te
vereenigen en naar Couvin te laten op
rukken om hem uit zijne gevangenis te
bevrijden
De boodschapper moest'naar zijne we
derhelft gaan, en wanneer hij er aan
kwam, naar mevrouw vragen, aan de
welke hij alleen den brief mocht ter
hand stellen.
Toen hij aan de deur van het kasteel
gekomen was en vroeg 0111 dadelijk me
vrouw te spreken, weigerde de portier
hem te laten doorgaan. De boodschap
per drong aan, zeggende, dat hij aan de
slotvoogdes een belangrijken brief te
overhandigen had, dien hij slechts aan
naar moest en kon geven.
De portier zegde ten laatste op toor-
nigen toon
Wacht hier. Straks gaat onze goe
ie mevrouw uit, om naar de mis te gaan.
De boodschapper onderwierp zich en
Wachtte.
Toen de dame verscheen, gaf hij haar
den brief. Zoodra zij de lnindteekening
van haar man herkende, geraakte zij
buiten kennis en viel in de armen van
hare dienaressen.
Toen de slotvoogdes bijkwam, haastte
z|j zich de bevelen ten uitvoer te bren
gen, die zij ontvangen had. Weldra trok
eène talrijke menigte naar Couvin op.
De inwoners uit deze stad, verschrikt
oyer het vertoon van strijdmacht, kwa
men beleefd aan de slotvoogdes vragen
wat de reden was van haren toorn. Zij
verhaalde in 't kort de oorzaak van den
tocht en dreigde hen, hun grondgebied
te verwoesten, als zij niet dadelijk haai
man verlosten. De burgers gaven toe.
en de graaf werd eindelijk uit zijn hol
gehaald, maar in welken toestand?
Hij was zoo veranderd uit hoofde van
de ontberingen, die hij geleden had, dat
men hem nauwelijks herkennen kon.
Zijne kleederen waren verteerd, dat zij
in lompen aan zijn lijf hingen. Hij ver-
,;af alles aan de burgers, maar liet het
kasteel afbreken, dat. sedert niet meer
opgebouwd is.
De kleine boodschapper, Bazelaire ge
naamd, vroeg als beloon ing gedurende
zijn geheele leven eene plaats in de keu
ken van den graaf, welke hem toege
staan werd. Deze belooning is echter la
ter veranderd geworden m een klein
jaargeld, hetwelk de familie van Baze
laire thans nog geniet.
Gekleed met zijn loshangende kamer
rok, zijn voetjes in gemakkelijke en
warme pantoffels gestoken, hield hij er
aan zijne magere doch taaie beenen uit
te steken naar 't vuur en zijne blikken
te vestigen op de grillige vlammen.,
vlammen die voor de jeugd luchtkastee-
len doen te voorschijn komen en haar
gewagen van lieflijke en geliefkoosde
toekomstbeeldendoch die ook aan
hen, gekomen op rijperen leeftijd en ver
zadigd van het genieten des levens, hun
ne afgesponnen levensbaan voor de
oogen tooveren en hun de ijdelheid van
al 't aardsche vertoonen.
Mijnheer werd met de meeste zorgen
gediend door zijne trouwe meid. Zij
kwam en ging en stond en vermeed de
deur van mijn heer's kamer te veel te
openen waardoor, natuurlijk, de koude
en killige lucht binnentrok. Want. waar
lijk zulke lucht zou iemand de koorts op
't lijf jagen. Zij plaatste het tafeltje aan
haar meesters zijde, zette hierop alles
wat Mijnheer begeerde te gebruiken,
overhandigde aan mijnheer de dagbla
den en vroeg dan
Zon mijnheer geen sigaar rooken?
Zeg, Anna, vindt ge niet. dat ik er
dezen avond zoo wat aardig uitzie?1
0, 't is niet erg...., wat bleekjes...
•ia!
Nu, als 't zoo is, zal ik liever het
rooken uitstellen.
0, mijnheerik! zou er toch maar
eene aansteken, dat zal u verstrooien,
want, ge ziet altijd met een blij gezicht
naar de rondekens rook die ge de wijde
wereld inblaast.
Dat het zoo weze, Anna en op
een toon die wat gemaakt was, voegde
hij er bij
Om u dan plezier te doen, zal ik
een sigaartje rooken.
En met het brandende lucifertje dat
hem door de trouwe dienstmeid aangebo
den werd, stak hij eene sigaar aan, en
bekagelijk rookend, vervulde hij lang
zamerhand de kamer met een blauwen
rook. E11 die opgaande en langs alle kan
ten ronddwarrelende nevelen vestigden
het gedacht en de meening dat het zoo
goed en, lustig was te wonen en te ge
nieten in en van zijn eigen thuis.
Doch plotselings richtte Mijnheer
zich op. als wierd hij iets gewaar.een
schok in 't lichaam... neen.... werke
lijk... 't ging niet... nog nooit had hij
zoo iets wonderbaars ondervonden...
Anna, ge moogt gaan slapen, wanl
ik denk! dat ge vermoeid zijt.
Nauwelijks was hij alleen, of hi;
sprong uit zijnen zetel, zette zich voor
den spiegel en beschouwde vol angst
vrees zijn aangezicht. Ja, inderdaad hij
was bleek, afgemat... en wat nog??.,
wat zou dat zijn?.... eene stekende pijl
als van een snijdend vliem in de borst
dat klomnog klomimmer klon
naar omhoog! ach!.... oh Anna.... rap
Anna, gauw kom hier
Mijnheer! wat is er gaande? ah
mijn God
De zieke werd te bedde gelegd in d
benedenkamer, die in der haast in zie n
ken kamer was veranderd.
De geneesheer had het overbrengei
van de eene kamer naar de andere strenj
verboden, want de minste beweging val
het lichaam zou den omloop van he
bloed kunnen verhinderen hebben en di
zou voorzeker een noodlottig gevol
voor den lijder gehad hebben.
Hij lag daar thans neer terwijl zijn
zorgvolle dienstmeid aan zijne zijde ai
De brave vrouw bad met vurighei
een rozenhoedje voor haren zieken mea
ter.
Bidt gij voor mij, Anna?
Ja, mijnheer.... ik bid voor u.
En zijne van de koorts brandende hafl
van onder de lakens uitstekende, drukl
hij de hand! van zijne dienstmeid al
wilde hij. haar een stom bewijs van dan
geven.
Als mijnheer maar wilde... ai
woordde Anna... ik ken toch zoo 'n
goeden priester!... de doktoors doen
wat ze kunnen, doch de machtigste va
alle geneesmeesters is toch nog...
Onze Lieve Heer, wilt gij zegge
niet waar, Anna
Ja... 0. L. Heer, herhaalde
deugdzame vrouw, terwijl zij biddem
de handen samenvouwde... Ach... to
mijnheer, wilt gij?... ik zou toch zoo.
zoo gelukkig zijn
lederen avond was mijnheer gewoon
een tasje heete en straffe thee te drin
ken. Insgelijks iederen avond mengelde
mijnheer met. de thee eene lepel geut
oude en bijtende Jamaïcabrandewijn.
Dien drank kreeg hij eens van een vriend
ten geschenke en daarom werd hij met
de meeste zorgvuldigheid in een verdo
ken hoekje van zijn bureel bewaard.
Langzaam, traag, gezeten en met
smaak en smek wist hij die thee op te
slurpen en hij, als de man van de we
reld, geacht en geëerd in zijne omge
ving, beschouwde dit uurtje uitspanning
verre van de beslommeringen der poli
tiek gesleten, gevrijwaard tegen de
vlijerijen en streelingen van vrienden en
tooneelpoppen, als het meest aangename
van den dag.
Ut