De Vergiffenis van den Monnik Hoe een vrijmetselaar stertt Zonderlinge bevrijding (51'u yerVolg.) Wat er ook gebeure, antwoordde Alonzo, ik zweer u, ik zal mij volkomen weten te beheersclien. Sanguineto gebruikte alle middelen ter overreding; Cano weêrlegde ze allen, wel is waar met meer hartstochtelijk heid dan juistheid, doch de regidor be zweek eindelijk voor de smeekingen van zijn vriend, en bezorgde hem een grijs boetekleed. Miguël kwam eenige oogenblikken la ter in het huis van den regidor. Wat nieuws? vroeg Alonzo. den voet van een kruis neergelegd was geworden, had hij van het kruis zijne eenige godsvrucht gemaakt, en hoe ver hard hij ook was, hoezeer hij zich ook door zijne hartstochten meegesleept ge voelde, van het oogenblik, waarop liet teeken der verlossing over hem was in geroepen, bedaarde zijn toorn, de rede keerde bij hem terug en hij voelde zich overwonnen. Dank zij dit vertrouwen op het kruis, verdiende Eusebio, in spijt an zijne gebreken en misdaden, de ab solutie des priesters over hem in zijn laatste uur te hooren uitspreken ook aan die vereering van het teeken der Verlossing, had Julia het te danken, dat op het oogenblik, waarop haar leven be- Ik weet om welke reden Ribeira [dieigd werd, zij het kruis mocht om- heizen en uitroepen O heilig Kruis, help mij Ik zweer in boetedoening te zullen leven en ster- zich te Madrid bevindt. En die reden Zal waarschijnlijk den ondergang- van don Juan van Oostenrijk teweeg brengen. Bemoeit Ribeira zich met staats zaken, en is hij in de hoedanigheid van gezant hierheen gekomen? Het Spanjaardje heeft zelfs zijn huis niet. kunnen besturenIn zijn dwazen hoogmoed achtte hij zich zeer vereerd door de herhaalde bezoeken van den prins, en thans komt hij hem bij den koning aanklagen, ten einde zijne doch ter te wreken. In dat geval, antwoordde Alonzo, moet don Juan voor zijn leven vreezen want Leilo Lelli zal zijne noodlottige diensten niet weigeren. De jongman bemerkte het grijze boe tekleed dat op een meubel was gewor pen. Zijn open gelaat verdonkerde. Meester, zegde hij, gij hadt be loofd dit huis nooit te verlaten. Voor één dag slechts, voor minder dan één dag, Miguël. Dat- is al te veel; ja, dat is nog te veel. Ach, mijn vriend, mijn zoon, ik verstik in de eenzaamheid, waartoe ik sedert vier jaren veroordeeld ben. Ik ge voel behoefte, mij weer eens te midden der menschen te bevinden... Het schijnt mij toe, dat het gezicht dier heerlijke processie in mij de kracht van het ver leden zal wakker schudden.... Wanneer ik mij onder den zegen des priesters zal nederbuigen, zal een nieuw doopsel over mijn hoofd uitgestort worden. Sta mij ten minste toe. u te vol- Seu- Goed, mijn vriend, gij zult mij niet verlaten. Gelijk de regidor gezegd had, was het geen monnikspij, maar een soort van on- derscheidingskleed. Zij, die het droe gen, beoefenden gedurende een geheel jaar, werken van barmhartigheid. Som migen verzorgden zieken, anderen be groeven dooden er was om zoo te zeg gen, voor elk lichamelijk of geestelijk lijden eene bijzondere broederschap van boetelingen. Mannen uit Spanje, uil Italië en uit het zuiden van Frankrijk wijdden zich allen aan eenebijzondere soort van ongelukkigen. De kleur van hun kleed diende, om elkander op dagen van groote plechtigheden te herkennen; de lange kap, van gaten voor de oogen voorzien, eindigde in een soort van man teltje, dat op hunne schouders afhing, en deed ze op spoken gelijken. Miguël en Alonzo Cano trókken hun ne kleederen aan en verlieten gezament- lijk het huis van den regidor. Bij den eersten stap, dien hij in de versierde, met- vlaggen prijkende groengemaakte straten deed, gevoelde Alonzo zich plotselings tot de dagen zij ner jongelingschap teruggevoerd. Het bloed vloeide hem sneller door de aderen, een vuur schitterde in zijne oogen Hij beschouwde de sargas die voor het feest uitgespreid waren, welker meer of minder bijval zulk een grooten invloed op het leven der jonge kunstenaars had, die ze geschilderd hadden. Hij ademde den geur der rozen jasmijnen en wierook in; hij stond op getogen alsof hij den praal der processie voor de eerste maal zag. Hoe zeer zijn hart ook door de beproeving gebroken was, toch kon liet met de uitgelaten vreugde der bevolking instemmen. Voprzeker het stuk van Calderon De Godsvrucht tot het H. Kruis, was niet liet minst aantrekkelijke schouw spel van dien dag. De voorstelling er van diende om zoo te zeggen als eene voorbereiding tot de vrome plechtigheid der processie. De Godsvrucht tot het H. Kruis werd gegeven op een tooneel in de open lucht,. Welke zaal zou ook die samen gedrongen, nieuwsgierige, geestdriftige menigte hebben kunnen bevatten? De openbare pleinen waren er nauwelijks' groot genoeg voor. Van tijd tot tijd ging uit de menigte een angstkreet van een toeschouwer op, die onder de voeten raakte en dien men door het gedrang niet helpen kon. On danks de kracht hunner longen, moch ten de spelers zeker niet hopen door de geheele menigte verstaan te worden maar deze zou toch de pracht der too neel versiering zien, zij, die zoo schitte rende degengevechten aanschouwen, op welker gezicht ze van vrees en blijd schap zou trillen. Eindelijk gingen de gordijnen, die het tooneel verborgen, van elkander, het volk uitte een kreet van vreugde, en klapte in de handen. Men juichte te goe der trouw bij voorbaat alles toe. Men wilde zich te gelijkertijd vermaken en stichten De rol van Eusebio de la Cruz, den held van het drama, was alles behalve voorbeeldig, maar, sedert hij eens aan Toen riep de menigte als uit éénen mond Welk een mirakelwelk groot mi akel En volgens het gebruik trad nu de voornaamste der vertooners van 't stuk op, boog voor de toeschouwers en zegde Zoo eindigt de wonderbare vertoo- mug van De Godsvrucht van het H. Kruis Dat de schrijver van het kruis gelukkig zij, en zijne gebreken hem ver- geven worden. Toen ontstond er onder de menigte eene ontboezeming van onbeschrijfelijke geestdrift. Nooit had een auto zuil een bijval genoten. Het was geene be wondering, maar een soort van dwee- perij; de toeschouwers stonden op dit oogenblik op 't standpunt van het dra ma zelf. Miguël en Alonzo Cano waren door dit prachtig schouwspel niet het minst etroffen. Het eerste gejuich smolt samen met het eerste gezang der lofliederen de processie verliet de hoofdkerk en kwam met ontzagwekkende statigheid het plein en de naburige straten af. Alle hoofden bogen zich voor de remonstrans en alle toeschouwers knielden eerbiedig op den grond. Na de geestelijkheid, de kloosterlin- 0 'ii der verschillende broederschappen en eindelijk de schare, eene schare die aanhoudend in grooter getal de Mado- na's, de heiligenbeelden, de mirakuleuze kruisbeelden en de rijk versierde reli- kwiekassen volgde. In al de wijken der stad ontvouwde zich achtereenvolgens de praal van den optocht. Eerst nadat deze in de kerk terugge komen was, durfde de menigte, die van alle zijden naar de hoofdkerk stroomde, haar gevoelen uitbrengen over de kunst werken, die op de treden en in den om trek der kerken waren tentoongesteld. Alles wat de stad Madrid aan kunste naars telde bevond zich daar. Velen on der hen hadden geteekende schilderijen ingezonden anderen, bescheidener of nieuwsgieriger om het algemeen gevoe len te kennen, zonder dat dit door een beroemde naam of een bekend naam cijfer belet was zich vrijelijk te uiten, hadden hunne werken niet geteekend, en wenschten ze eerst door de menigte te hooren prijzen of beknibbelen. Het Spanjaardje kon niet nalaten, de ze gelegenheid aan te grijpen om de vor deringen zijner voormalige landgenoo- ten te vergelijken, en te onderzoeken welken rang hen onder hunne tijdge- nooten, onder de kunstenaars moest aan gewezen worden. Trotsch op ziin geluk in de kunst en in zijne persoonlijkheid doorliep hij de met nieuwsgierige ei meesterlijke bevolkte straten. Evenals zijne leerlingen droeg hij een opzichtig en prachtig gewaad, welker glans en heldere kleuren sterk afstaken bij de donkere kleederen der Spanjaar den. Van tijd tot tijd ging er een don kere wolk over zijn voorhoofd, hetzij dat hij alsdan een doek bemerkte, welks vervaardiger in staat zou zijn me't hem te wedijveren, of hem zelfs te overtref fen, hetzij dat hij plotselings aan don Juan dacht. Aan zijne zijde ging Lello Lelli met de hand op de heup, gereed aan zijne zucht tot blufferij lucht te geven, en in dit feest meer eene aanleiding schijnende te zoeken, 0111 door eenig schandaal de ma jesteit ér van te verstoren, dan eene echt godsdienstige vertooning. Hij had nog niets van het hekelend vernuft verloren, dat wij hem in de schilderswerkplaats van Alonzo Cano hebben zien ten toon spreiden; maar die neiging tot spot. was sedert nog bitter der geworden. Hij krenkte niet slechts den hoogmoed meer van dengenen, over wie hij sprak, maar hij tastte ze in het hart aan. De eenige voldoening, die hij nog kende, was twist te stoken of wraakzuchtdgen tot de uitvoering van hun opzet aan te hitsen. Al stootende en duwende met de elle bogen, was Lello Lelli in de voorste rij van hen gekomen, die de schilderijen op de treden der kerk in oogenschouw na men. Voor een doek van middelmatige grootte gekomen zijnde, dat de Heilige Maagd met het kind Jezus voorstelde, liet hij een uitroep van verrassing I100- ren. Dat is zij riep Lello op ont- a ic 711 n het grijze kleed der boetelingen. Zijn blik verliet Lello niet, zijne oogen fon kelden door de gaten van zijn kap heen en men kon het beven van zijn lichaam bemerken Van alle kanten werden lof'tuigingen over de schoonheid van dit doek, den eenvoud van dit werk, de waardige hou ding der H. Maagd en de goddelijke schoonheid van het Kind Jezus gehoord. Zijn naamzijn naamriepen de hartstochtelijksten der bewonderaars. Milde aanbiedingen werden bij de lof spraak gevoegd. Men riep uit dat Spanje een meester meer bezat. Men smeekte den maker van dit kunstwerk zich kenbaar te maken. Een kloosterling, wilde hem de ver siering van den refter in zijn klooster opdragen een voornaam eigenaar, de eer zijner kunstgalerij. Het was geene geestdrift meer, neen, het was dwee- perij, om zoo te zeggen, eene soort van koorts De grijze boeteling bewaarde het stil zwijgen, maar liet was gemakkelijk te zien, dat zijn lichaam door eene hevige siddering bevangen was, en hij bij elke lofspraak heb hoofd hooger ophief. Lello was dé houding van dien man niet ontgaan. (Wordt voortgezet.) aan huwelijk Opgedragen aan alle ware Huismoeders. stelden toon, dat is zij Met verwarden blik, door plotselinge Mees bevangen, hield hij de oogen op het hoofd der Madona gevestigd want hij vond in die trekken de levende her innering aan eene vrouw, die hij met doorboorde borst en het hoofd in de kus sens gezonken, gezien had Naast de schilderij stond een man in Vraagt iemand wat ik voor eene vrouw Tot mijn gezelschap wenschen zou? Gezellen, zoo hier wenschen geldt, Ik wensck er eene dus gesteld Niet al te zoet, niet al te zuur, Niet al te zacht, niet al te stuur, Niet al te schuw, niet al te bout, Niet al te laf, niet al te stout, Niet al te wijs, niet al te gek, Niet al te rijf, niet al te vrek, Niet al te loensch, niet al te gauw, Niet al te kloek, niet al te flauw, Niet al te ras, niet al te traag, Niet al te preusch, niet al te laag. Niet al te heusch, niet al te plomp, Niet al te te'er, niet al te lomp, Niet al te kort, niet al te lang. Niet al te dik, niet al te rank, Niet al te kaal, niet al te bont, Niet al te slim, niet al te rond. Niet al te schaarsck, niet al te mild, Niet al te tam, niet al te wild, Niet al te schraal, niet al te vet, Niet al te vuil, niet al te net, Niet al te droef, niet. al te blij, Niet al te bloot, niet al te vrij. Niet al te glad, niet al te stram, Niet al te rap, niet al te tam, Niet al te loom, niet al te fel. Niet al te traag, niet al te snel, Niet al te mal, niet al te vroed, Niet al te kwaad, niet al te goed, Niet al te slap, niet al te zerp, Niet al te bot ,niet al te scherp. Ik w eusch een vrouw van middelmaat, Van hoogen, noch van lagen staat, Een vrouw, niet fier op haar geslacht, Doch van de goede voortgebracht Een vrouw niet boog, of machtig rijk, Maar mij in goed en bloed gelijk Een vrouw niet trotsch of bijster hoog, Maar klein, docli in haar eigen oog; Een vrouw tot alle deugd gewend. Maar dat haar gaven niet en kent Een vrouw dat hare reden zout, En dat men op het oog trouwt. Een vrouw dat van den eersten stond. Den aard van haren man doorgrondt; Een vrouw, dat voor een tweede wet Haar wille na zijn wezen zet. Een vrouw- dat nooit den engen doek Wil breeder zetten als de broek. Een vrouw, dat nooit en grolt, of bast Al noodigt haar man een vriend te gast. Een vrouw, een kroone van den man, Dat spillen en dat sparen kan. Een vrouw, dat tot het huis gewend, De gronden van de keuken kent. Een vrouw, dat snoepers ranken mijd, Maar eet en drinkt op vasten tijd. Een vrouw dat nooit en leent of borgt, Maar, als het dient, het huis bezorgd. Een vrojiw dat zuiver garen spint. En bij haar deel genoegen vindt. Een vrouw dat van der eerste jeugd, Maar zij mijn eerste en leste vreugd. Een vrouw, bezet op haar sieraad, Geen slons in huis, geen pop op straat. Een vrouw, dat hare beste dracht, De deugd, en niet haar ringen, acht. Een vrouw dat thuis haar oogen heeft, En vraagt niet hoe een ander leeft. Een vrouw dat haar geburen eert-, Maar weinig buiten huis verkeert. Een vrouw dat niemands leed en zeid, Maar lichte bloost, en lichte schreit. Een vrouw dat harde zinnen buigt, En uit het bitter honing zuigt. Een vrouw, met stil en rustig lijf, Een vijandinne van gekijf. Een vrouw dat nooit den vrede breekt, En hooger niet, als deftig, spreekt. Een vrouw dat liever schade lijdt, Dan dat ze schelt, en tegenkijft. Een vrouw dat zonder knorren eet, En ook van snuiven niet en weet. Een vrouw dat zich een regel zet, Van nooit te kijven op het bed. In 't kort, een vrouw beleid, Dat ^eeft en weigert met bescheid. Indien er eenig mensche leeft Die zoo een vrouw bekomen heeft, Of voor zijn doel nog hebben kan. Voorwaar, 't is een gelukkig man Hij brenge dan, of zende mij Haar beeld, in druk, of schilderij. Maar hoort, o Vrouwen, hoort een woord Opdat er niemand zij gestoord Dit voorbeeld moet u niet verslaan, Die naast gelijkt, heeft best gedaan. De ridder De Chimay was een harts tochtelijk jager. Soms liet hij zich door zijn ijver medeslepen 0111 op den grond van anderen te jagen. Op zekeren dag waagde hij zich tot in den omtrek van Couvin hij werd door eenige der voornaamste burgers gegrepen, die hem in een diep donker hol in den toren van het kasteel wier pen, en dit voor iedereen geheim hiel den. lederen dag wierp men hem wat brood met water toe, dat eerder diende 0111 hem langzamerhand te doen sterven, dan hem te voeden. Hij bleef daar zeven jaren, zonder dat zijne vrouw, noch een zijner vrienden, nocli hij zelve wist waar hij was ieder meende, dat hij door struikroovers vermoord of door wilde dieren verscheurd was geworden. Het hol, waarin zich de gevangene bevond ivas in de rots gegraven, waarop de to ren stond. Eene kleine opening, die door eene spleet van de rots gevormd was, liet van binnen een weinig lucht en licht doordringen. Aan den voet van de rots was een plein. Daar vermaakte zich eens een jong herder met liet maken van een boog. üp zekeren dag nam hij hem, met het in zicht zijne pijlen naar de bewuste spleet te schieten. De pijl vloog er heen na verscheidene ongelukkige malen, be reikte hij eindelijk de spleet. Om zijn pijl terug te halen, liep het kind naar de rots en stak zijn arm in liet gat. De graaf greep hem vast, terwijl het kind, gansch verschrikt, luide kreten aanhief, doch de heer De Chimay bracht het tot bedaren hij sprak den knaap zachtmoe dig aan en vroeg hem naar den naam van de streek, want, hij zelf wist niet, waar hij opgesloten was. Het kind ant woordde, dat hij ,te Couvin was. Gaat uwen vader halen, zegde hem de graaf, en zeg hem, dat hij alles moet mede brengen wat noodig is 0111 te schrijven, maar laat er niemand iets van weten. Als gij dit doet, zal ik u en uw vader rijk maken voor altijd. De jonge herder volbracht nauwkeu rig het ontvangen bevel. De graaf schreef naar zijne vrouw en verzocht haar onmiddellijk gewapende macht te vereenigen en naar Couvin te laten op rukken om hem uit zijne gevangenis te bevrijden De boodschapper moest'naar zijne we derhelft gaan, en wanneer hij er aan kwam, naar mevrouw vragen, aan de welke hij alleen den brief mocht ter hand stellen. Toen hij aan de deur van het kasteel gekomen was en vroeg 0111 dadelijk me vrouw te spreken, weigerde de portier hem te laten doorgaan. De boodschap per drong aan, zeggende, dat hij aan de slotvoogdes een belangrijken brief te overhandigen had, dien hij slechts aan naar moest en kon geven. De portier zegde ten laatste op toor- nigen toon Wacht hier. Straks gaat onze goe ie mevrouw uit, om naar de mis te gaan. De boodschapper onderwierp zich en Wachtte. Toen de dame verscheen, gaf hij haar den brief. Zoodra zij de lnindteekening van haar man herkende, geraakte zij buiten kennis en viel in de armen van hare dienaressen. Toen de slotvoogdes bijkwam, haastte z|j zich de bevelen ten uitvoer te bren gen, die zij ontvangen had. Weldra trok eène talrijke menigte naar Couvin op. De inwoners uit deze stad, verschrikt oyer het vertoon van strijdmacht, kwa men beleefd aan de slotvoogdes vragen wat de reden was van haren toorn. Zij verhaalde in 't kort de oorzaak van den tocht en dreigde hen, hun grondgebied te verwoesten, als zij niet dadelijk haai man verlosten. De burgers gaven toe. en de graaf werd eindelijk uit zijn hol gehaald, maar in welken toestand? Hij was zoo veranderd uit hoofde van de ontberingen, die hij geleden had, dat men hem nauwelijks herkennen kon. Zijne kleederen waren verteerd, dat zij in lompen aan zijn lijf hingen. Hij ver- ,;af alles aan de burgers, maar liet het kasteel afbreken, dat. sedert niet meer opgebouwd is. De kleine boodschapper, Bazelaire ge naamd, vroeg als beloon ing gedurende zijn geheele leven eene plaats in de keu ken van den graaf, welke hem toege staan werd. Deze belooning is echter la ter veranderd geworden m een klein jaargeld, hetwelk de familie van Baze laire thans nog geniet. Gekleed met zijn loshangende kamer rok, zijn voetjes in gemakkelijke en warme pantoffels gestoken, hield hij er aan zijne magere doch taaie beenen uit te steken naar 't vuur en zijne blikken te vestigen op de grillige vlammen., vlammen die voor de jeugd luchtkastee- len doen te voorschijn komen en haar gewagen van lieflijke en geliefkoosde toekomstbeeldendoch die ook aan hen, gekomen op rijperen leeftijd en ver zadigd van het genieten des levens, hun ne afgesponnen levensbaan voor de oogen tooveren en hun de ijdelheid van al 't aardsche vertoonen. Mijnheer werd met de meeste zorgen gediend door zijne trouwe meid. Zij kwam en ging en stond en vermeed de deur van mijn heer's kamer te veel te openen waardoor, natuurlijk, de koude en killige lucht binnentrok. Want. waar lijk zulke lucht zou iemand de koorts op 't lijf jagen. Zij plaatste het tafeltje aan haar meesters zijde, zette hierop alles wat Mijnheer begeerde te gebruiken, overhandigde aan mijnheer de dagbla den en vroeg dan Zon mijnheer geen sigaar rooken? Zeg, Anna, vindt ge niet. dat ik er dezen avond zoo wat aardig uitzie?1 0, 't is niet erg...., wat bleekjes... •ia! Nu, als 't zoo is, zal ik liever het rooken uitstellen. 0, mijnheerik! zou er toch maar eene aansteken, dat zal u verstrooien, want, ge ziet altijd met een blij gezicht naar de rondekens rook die ge de wijde wereld inblaast. Dat het zoo weze, Anna en op een toon die wat gemaakt was, voegde hij er bij Om u dan plezier te doen, zal ik een sigaartje rooken. En met het brandende lucifertje dat hem door de trouwe dienstmeid aangebo den werd, stak hij eene sigaar aan, en bekagelijk rookend, vervulde hij lang zamerhand de kamer met een blauwen rook. E11 die opgaande en langs alle kan ten ronddwarrelende nevelen vestigden het gedacht en de meening dat het zoo goed en, lustig was te wonen en te ge nieten in en van zijn eigen thuis. Doch plotselings richtte Mijnheer zich op. als wierd hij iets gewaar.een schok in 't lichaam... neen.... werke lijk... 't ging niet... nog nooit had hij zoo iets wonderbaars ondervonden... Anna, ge moogt gaan slapen, wanl ik denk! dat ge vermoeid zijt. Nauwelijks was hij alleen, of hi; sprong uit zijnen zetel, zette zich voor den spiegel en beschouwde vol angst vrees zijn aangezicht. Ja, inderdaad hij was bleek, afgemat... en wat nog??., wat zou dat zijn?.... eene stekende pijl als van een snijdend vliem in de borst dat klomnog klomimmer klon naar omhoog! ach!.... oh Anna.... rap Anna, gauw kom hier Mijnheer! wat is er gaande? ah mijn God De zieke werd te bedde gelegd in d benedenkamer, die in der haast in zie n ken kamer was veranderd. De geneesheer had het overbrengei van de eene kamer naar de andere strenj verboden, want de minste beweging val het lichaam zou den omloop van he bloed kunnen verhinderen hebben en di zou voorzeker een noodlottig gevol voor den lijder gehad hebben. Hij lag daar thans neer terwijl zijn zorgvolle dienstmeid aan zijne zijde ai De brave vrouw bad met vurighei een rozenhoedje voor haren zieken mea ter. Bidt gij voor mij, Anna? Ja, mijnheer.... ik bid voor u. En zijne van de koorts brandende hafl van onder de lakens uitstekende, drukl hij de hand! van zijne dienstmeid al wilde hij. haar een stom bewijs van dan geven. Als mijnheer maar wilde... ai woordde Anna... ik ken toch zoo 'n goeden priester!... de doktoors doen wat ze kunnen, doch de machtigste va alle geneesmeesters is toch nog... Onze Lieve Heer, wilt gij zegge niet waar, Anna Ja... 0. L. Heer, herhaalde deugdzame vrouw, terwijl zij biddem de handen samenvouwde... Ach... to mijnheer, wilt gij?... ik zou toch zoo. zoo gelukkig zijn lederen avond was mijnheer gewoon een tasje heete en straffe thee te drin ken. Insgelijks iederen avond mengelde mijnheer met. de thee eene lepel geut oude en bijtende Jamaïcabrandewijn. Dien drank kreeg hij eens van een vriend ten geschenke en daarom werd hij met de meeste zorgvuldigheid in een verdo ken hoekje van zijn bureel bewaard. Langzaam, traag, gezeten en met smaak en smek wist hij die thee op te slurpen en hij, als de man van de we reld, geacht en geëerd in zijne omge ving, beschouwde dit uurtje uitspanning verre van de beslommeringen der poli tiek gesleten, gevrijwaard tegen de vlijerijen en streelingen van vrienden en tooneelpoppen, als het meest aangename van den dag. Ut

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Volksstem | 1914 | | pagina 2