Uit het leven van Keizer Kare VERLOREN: i Een kleine fox-terrier. - ALLERLE! EEN GROOT VADERLANDER Bij een beekje j)it was het begin van al mijn smar- jjk lijden iBKljGRENop 10on «lezer maand, kleine fox-terrier, met breeden Uband en 't puntje van den staart af knipt. Antwoordend op den naam van ck. eerlijke vinder zal 10 frank boning ontvangen van J. 11. Quill, Eterweg, nr 84. peze aankondiging had ik gezet in de Jagelijksche Flip-tiap om mijn Mie, waaraan ik zeer gehecht was, die van mij was weggeloopen, terug krijgen. De Flip-Hap moet men ten is een morgen blad, dat om 5 ure morgens ter pers gaat, en dan in de d wordt rondgebracht. )m half zeven werd ik wakker door i ijselijk gebel aan de voordeur. Ik nd op en opende het raam. Buiten, in tuintje voor mijn huis stond een man t een dikken, grooten trekhond aan ie koord. Hij keek en riep Hei daar! Zijt gij de vent die een id kwijt zijt? - Ja, zei ik. Zoo, dan breng ik hem hier, zei de [k trachtte hem aan zijn verstand te jngen, dat mijn hond een fox-terrier 8, terwijl de zijne er naar uitzag als hobbelpaard, of een stuk hout op r staken. - Zoo, dus ge zoudt dezen niet willen >Pen? - Ik zou hem niet voor cadeau wil- «ei ik. En trek er nu maar algauw door, of ik roep de policie. -Nu, ik zie al dat ge er niet veel ver- nd van hebt. Ge kunt geenen goeden id op 't gezicht onderscheiden, man- pe> Ongeveer een half uur later werd er er gebeld. Ik ging- naar beneden, ar was een man met zes honden, alle- al verschillend. W-w-w-welke van deze is 't, m-rn- mijnheer? zei de vent, terwijl hij tterde alsof hij over de kleinste iet- greep zijn hals breken moest. Geen enkele o_ G-g-ge hebt toch ge-s-schreven, t hij J-Jak heette, niet waar? - Ja, dat heb ik. - W-w-wenul dan, en wat z-z-zegt hiervan? zei de man, en hij schreeuw de Jacken alle zes de honden gin- te keer en kwispelden dat het een ni Ehebberij was. ?i(- Maar man, denkt ge dan dat ik alle die honden nemen zal, omdat ze naar li i naam van Jack luisteren? Ik houd lj geen menagerie op na. - M-m-m-maar zult ge er dan niet t -één nemen - Ik dank u wel hartelijk □I - Nu, dan z-z-zult gij er geen heb- rjjt: ook, ik z-z-zou u zelfs g-g-geen eI soenlijken hondl durven toevertrou- 01 u. vaKn de zes diertjes gingen met den ,n het hek uit, en de straat op. Ik was nog niet goed en wel in huis er werd weer gebeld. Een schorre i kt met een leelijken schurftachtigen ia ld. Ge kondigt een verloren hond aan, loot ik Ik heb deze opgepakt in de urt, met veel moeite. Een mooie hond, sneer - Ja, maar de mijne is het niet. Deze eI t er niet te best uit. Hij lijkt me te n ierisch voor deze wereld, en een beetje idziek ook, geloof ik. —ln de verste verte niet. Hij ver- art, dat doen alle honden om dezen i van Het jaar. JN u meneer, kij&t maai le is, en mj pakte den scnuritigen ad in zijn net echt ras; liij zou een 5,31 llioen wilde katten staan, en te pak- eE n nemen ook Geen betere nond als ze. Geef op, uw tien franks mijnheer k - Kunt ge begrijpen; ik heb hem niet K-dig, vriend. VVelnu, neem hem dan voor vijf M,ak. velL- Ik zeg dat ik hem niet hebben wn. - N u, doe het dan niet, zei de man, tk hij joeg het beest door mijn tuintje ad over mijn bloempark, dat hij ruï jhi erde, tegen een grooten pot op een utt indaard, die naai' beneden en in stuk- eej a viel, en zoo ging hij de straat op, lp het zelfde oogenblik kwam er een ike landlooper in, met een bull-dog, di absoluut geen staart had. Als de d idlooper tegen den hond sprak, be- t g og er nog een heel klein stompje heen g weer, dat ge er akelig van werd om t te zien. - Ik kom uw hond terug brengen, bi de vent. ha Vriendje, zei ik, dat is mijn hond j |t. ua - Het is uw hond wel. Het is hem niet rUj Zeg ik niet, dat het hem wel is? \- a sbt gij niet geschreven dat het puntje a zijn staart er af was? Wel, kijk r 1 la naar dien hond j'di Nu, ik wil hem niet hebben, hoort t 1 we Ik geloof dat ge me voor den J ndt. Geef uw beloofde tien frank, en j d U<1 uw beest. nd( Ik zal de policie er bij halen als ge ten >t aanstonds uit mijn tuin gaat. ^ne Hoor eens, geef me één frank, en ellI neem de hond terug meê. - Kerel, wilt ge gaan to En ik greep den vent bij zijn arm en jju ed met de andere hand het ijzeren l t k van den tuin open. m Wilt ge me loslaten, riep de schurk hij schreeuwde - Bob, pak hem 1 De hond vloog naar mijn strot, gooide I Zoo waren ze te Maldeghem gekomen, me omver, en beet eene flinke lap uit en keizer Karei zat op een staaksken van mijn linkerkuit, zoodat mijn broek er in fladders bij hing en in bloedde als een geslacht verken. Voor mijn leven was ik verminkt. Toen riep de moordenaar het woeden de beest heel kalmtjes terug, en ze gin gen met hun beiden weg, terwijl de schurk bedaard eens lachte en een liedje floot. Ik moest doodziek, naar bed, en ik deed den heelen dag mijne deur niet meer open, hoewel de bel niet stilstond. Om een uur of vier in den namiddag keek ik nog eens uit mijn raam, en toen stond mijn tuintje vol met kerels met allerlei soorten van honden zwarte, witte, gele, met een staart, zonder staart, puppies, foxen, terriers, poun- ters, stters, doggen, windhonden, allen bassende, jankende en blaffende, en springend en "vechtend, zoodat er geene bloem meer was in mijn tuin en geen bloempot meer heel en met een lawaai erger dan een dierentuin op het uur van de beesten voeding. Ik heb mijn hond nog niet. En ik heb ook geen andere noodig'. Ik hoop dat ik nooit meer één enkelen hond zien zal, van hu af tot mijn stervensuur. M. PAUL DEROULÈDE, eenige dagen geleden te Nlzza overleden Dinsdag hadden te Parijs de lijk- plechtigheden plaats van M. Paul De- roulède, de groote Fransche Vader lander. Wij hebben medegedeeld wat zij le en geweest is. Mgr Arlct, bisschop van Angoulème, zegde het nog tijdens de lijkplechtigheden een goede christene en een groote Franschman. Hadden de ijkplechtigheden geen nationaal ka- •akter, toch was het eene roerende va derlandslievende betooging en zulks had Paul Déroulède ten volle verdiend. Óveral in de straten langswaar de lijkstoet moet voorbijtrekken verdrong heli eene dichtopeengepakte menigte en vele toeschouwers weenden, bij 't voor bijtrekken van het stoffelijk overschot, van hem, die sinds 43 jaar aan 't hoofd stond van dezen die verzet aanteekenen tegen het verdrag van Frankfort, waar bij Elzas-Lorreinen aan Duitschland overging. Zeg mij, beeksken, zeg waarheen Ge onverpoosd uw schreden weert Zeg nu, wat uw murm'lend lied, Kronk'lend beekje, aan 't herte leert. Draal een luttel bij dees boord, Zie hoe schoon 't getooide veld; Hoor hoe 't lied van 't vogelijn Ons een nieuw leven meldt Neen, ook gij gevoelt 's Scheppers aam Die u immer verder drijft t Is zijn pen, die langs den beemd CJ dees kronk'lend voetpad schrijft. Zóó, zoo wees Hij ons en U Het gebaande levenspoor, Dorre hei en naakten beemd; Breede en rijke velden door. De soldaten van keizer Karei trokken van Gent naar Brugge, maar toen lagen er nog geen steenwegen ge ként den ouden Bruggeweg, hij komt over Donck door Bogatyde naar Maldeghem, en hier eens voorbij, wederom de stukken in. langs den Kattenboek naar Raven- schoot, enz. Zoo, ge kunt denken, dat Karei s daten nog al eens meer dronken dan het den keizer aanstond. Hadden ze dan nog maar eerlijk hunnen drank betaald, maar overal waar ze doortrokken, ble ven in 't krijt op de balken staan. Ge lijk ik zeg, dat stak keizer Karei tegen en hij was onbekend, als eenvoudige sol daat, het leger gevolgd en onderweg had hij reeds opgemerkt hoe een zijner man schappen, een rossekop, er een handje van had om gratig te drinken. de pomp (die nu niet meer bestaat), een teugje water te drinken, toen de rosse naar het Steen liep, eertijds eene vermaarde herberg, en hij Karei zijn waterkanneke zag uitdrinken. He, kameraad, waarom drinkt ge niet liever een bruintje? vroeg hij. Geen spijkerslachte Karei, als een goede jongen. Er is geen geld noodig Kom maar mede naar het Steen ik zal u de kunst leeren om ook zonder centen aan een potje bruinen te geraken. En Karei ging met den rossen mede. Hé, Bello, een potje bier(Bello as de naam van de weerdin, die het Steen bewoonde). Maar Bello was ook van de domste niet; terwijl zij de kan en de twee potten op tafel zette, stak ze reeds de opene hand naar den soldenier uit. Drie stuivers zegde Bello. Gezondheid kameraad, antwoord de de rosse, terwijl hij zijnen pot naar omhoog stak. Drie stuivers riep Bello nog eens en plaatste zich met de vuisten in de heupen voor de tafel. Wij zijn soldaten van den keizei en wij betalen niet! sprak de rosse. En ik ben de bazin uit het Steen en ik schenk zelfs voor den keizer niet oor nietriep Bello. Keizer Karei schoot in een luiden lach. Zwijg, tooverheks riep de rosse, of ik steek u aan mijn sabel. Wachten in eenen wip had Bello de blaaspijp genomen. Gaat ge betalen, ja of neen Keizer Karei kroop het gat van den timmerman uit. De rosse dronk nog eens aan zijnen pot en trok den sabel tegen de onver saagde vrouw met de blaaspijp. Betalen riep Bello. Niet betalen riep de rosse. Hier... abre de canonEn hij sloeg zoo hard met zijnen sabel op de tafel, dat hij in twintig stukken vloog. Daarop sprong hij buiten. Hoe zit het nu vroeg keizer Ka- el, die op den dorpel der herberg was blijven staan. Goed, maar mijn sabel, kijk.... Er bleef hem nog enkel de handgreep over. Wat gaat ge daarmede doen? ze gen dat de keizer komt inspectie hou ten 't Is toch niet waar, zeker!... Ik zal mij wel uit den slag weten te trek ken; ik maak er eene houten lat aan vast of gelijk wat. Keizer Karei zag hem nog eens goed in de oogen en lachte in de vuist. Twee minuten later zat de rosse op het hof van Sinte Barbara waar hij tehuis lag, aan eene lat te snijden, die tot aller tijd voor sabel moest dienen. Nog was hij bezig met schaven, toen de trompetten de aankomst vermeldden an den keizer, die op de markt van Maldeghem het leger in oogenschouw ng nemen. Spoedig stonden al de soldaten in ge lid, en de rosse, met zijnen houtel sabel, was er zoo vroeg als de anderen en stond manhaftig, alsof er niets gebeurd was, voor de vensters van het Steen waai Bello, met hare vuist uitgestoken, hem naar alle duivels wenschte Statig en met de teekens zijner groot heid omringd, reed keizer Karei door de rangen heen en weer. Niet lang duurde het of hij had den rosse in de gaten,' maar niets kon doen vermoeden dat hij hem den kameraad herkende met wien hij in het Steen was geweest Zijn vorschend oog onderzocht nog im mer voort en de soldaten beefden onder zijn blik. Plotselings bleef hij voor een dei- mannen staan Vuile soldaat! riep hij, heeft de kat u gewasschen Beziet toch eens die vuile ooren En hij trok den armen soldaat uit dt rangen en stelde den ongelukkige voor neel het leger ten toon. Eenige stappen verder verhief hij nog eens de stem Is het dat ik de ondeugenden straf, ik wil ook voorbeeldigen beloonen. Gij laar, met uw gouden lokken en opge streken knevel, kom hier bij mij, opdat het leger wete dat ik uwe deugden er- ken. Het was tot den rossen dat hij zoo sprak. Fier gelijk een pauw, met het hoofd in de lucht, trad hij op den keizer toe. Van waar mocht die goedwilligheid ko men? Dat de keizer eens wist wat er in zijne schede zat verborgen Welaan, mijn vriend, sprak de kei zer, ik wil u beiden eene les aan al uwe kameraden geven. Kap daar dien zwar ten luierik zijne beide ooren af Eene koude rilling doorliep de leden van den rossen. O sire, zucht hij, vergiffenis voor mijn armen kameraadZie, hoe hij beeft en siddert.... Maar neen, ik moet gehoorzamen. Hij slaat de hand aan het gevest.... Maar hij draalt en valt op zijne knieën Heere, God almachtigbidt hij met luider stem, doe een mirakelmaak van mijnen sabel... een houten lat, op dat ik mijn kameraad niet doode Hij trekt en zietMirakelmira kel roept gansch het leger uit, de sabel is eene houten lat geworden.... Ja, ja, schoon mirakelriep Bello van in de deur der herberg, en zij wierp de stukken van den sabel naar den ros sen zijnen kop... HIJ HING ZICH TE DROOCEN. Een bediende had tweemaal beproefd zich te verdrinken dóch werd in zijn noodlottig voornemen verhinderd door eenen werkman die hem in het water achterna sprang en hem redde. De ongelukkige willende nochtans een einde aan zijn leven stellen, ge bruikte een oogenblik dat hij dacht niet gebruikte een oogenblik dat hij dacht niet gezien te worden, en hing zich op aan de deur eener schuur. De werkman die het zeer wel be merkte, liet hem gerust hangen en bracht hem niet de minste hulp. Eenige uren later kwam de pachter der hoeve en vroeg aan zijnen knecht waarom hij zijnen kameraad zoo ellen dig had laten omkomen. Wel baas, antwoordde deze een- voudiglijk, ik haalde hem reeds twee maal uit het water, en daar hij van kop tot teen nat was, dacht ik dat hij zich aan de schuur te droogen had gehan gen HIJ MOEST HEM EERST ZIEN STAPPEN. Een reiziger vroeg eens aan een boer, dien hij bij toeval tegenkwam, hoeveel tijd hij noodig had om te voet de nabu rige stad te bereiken. De boer bezag hem en zweeg stil. De reiziger herhaalde zijne vraag. De boer bleef nogmaals sprakeloos. Geen antwoord meer verhopende zet de heer zijnen weg voort. Doch nauwe lijks had hij een honderdtal stappen ge daan of hij hoorde den boer die hem uit al zijne krachten terug riep. Hij komt terug bij den boer, die, zon der hem den tijd te laten iets te vragen, hem dadelijk zegt Gij hebt een uur noodig om er te voet henen te gaan. Waarom hebt gij mij zulks daar straks niet gezegd, toen ik het u vroeg hernam de heer. Ik had u immers nooit gezien; ik moest toch eerst weten of gij groote of kleine stappen naamt; nu heb ik het gezien en zeg u dat ge een uur noodig hebt om er te komen. EEN GOED GENEESMIDDEL Een lid van het matigheidsgenoot schap had de jicht. Doktor, wat moet ik doen Een glas warme punch of rhum drinken. Maar, ik heb gansch mijn leven te gen de sterke dranken gepredikt, ik moet dan maar blijven lijden; wat meer als ik voor warm water bel, zal de meid mijn voornemen vermoeden. Wel, zeg haar, dat het is om u te scheren. De zieke onderwerpt zich. Een jaar later komt de doktor toe vallig zijn huis voorbij, en krijgt het gedacht, eens naar den gezondheidstoe stand van den armen man te vragen. Hij belt, de oude meid vroeger kloek en gezond, schijnt nu mager, bleek en neerslachtig. Hoe is het met mijnheer? Hij is zot, doktor, stapelzot. Weihoe? Hij scheert zich omtrent twintig maal daags. x VERSCHE EIEREN. Die eieren vallen zoo klein, zegde Mijnheer B.... tot de keukenmeid, die hem dit gerecht opdischte. Ik heb er de kleinste ook uitgeko zen, antwoordde het meisje, opdat zij versch zouden zijn. Hoeversch. Wel, ja; kleine eieren komen van jonge kiekens, en zijn dus de verachte. x BELGISCHE DIENSTKNECHT. Een bankier, te Brussel, werd bezocht door eenen knecht, die verlangde in het huis van den rijke aangenomen te wor- Jen. Van waar zijt gij? vroeg hem de meester. Mijnheer, ik ben een Belg, uit Rotterdam. Indien gij uit Rotterdam zijt, zijt gij geen Belg. De stad doet er mets aan, ant woordde de knecht, want als gij het zoo neemt, dan zoudt gij van iemand, die in een stal geboren is, wel kunnen zeggen dat hij PEERD moet heeten. x DE EDELMAN EN DE JOOD. Een edelman zegde tot eenen jood In Engeland gaat het slim; daar worden de joden met de verkens opge hangen. Dan is het gelukkig voor ons bei den, antwoordde de jood, dat wij daar niet zijn. x HET KIND BELOOFDE VEEL. Een peerdenkoopman wilde aan een liefhebber een rijpeerd verkoopen en om hem het dier van zijne beste zijde te laten zien, zette hij er zijnen zoon op een jongen van omtrent dertien jaren oud, en bevool hem het beest op en neer te laten loopen. De jongen, die anders volkomen de soort van het beroep beet of het peerd nog behoorde aan zijn vader had, wist ongelukkig in dit geval niet dan wel of het gekocht of verkocht moest worden. Hij was echter van mee- uing dat hij het weten moest eer hij het peerd zou laten loopen. Daarom hield hij, na eenig talmen, de teugels in en vroeg Vader moet ik het peerd rijden op den koop oi op den verkoop? Een pachter aan zijnen heer schrij vende eindigde zijnen brief met dit eer biedig post-scriptum Mijnheer, gij moogt niet kwalijk nemen dat ik dezen brief in mijne hemdsmouwen geschreven heb, maar het is hier zoodanig heet dat het niet om uit te staan is. ZIJ ZAL WEL SPREKEN. Een vrouw van Brugge, die zeer zui nig is, had over eenige weken een klei nen twist met haren man, en sedertdien tijd pruilde zij en sprak geen enkel woord, wat haren echtgenoot niet wei nig verveelde. Op zekeren avond gaat de vrouw uit, wel te verstaan, zonder een woord aan haren man te zeggen. Wacht maar, vriendin dacht deze, ik hoop dat wij bij uwe terugkomst zul len klappen. En zonder veel beslag, haalt hij al de kandelaren, die hij vinden kan, plaatst ze op tafel en ontsteekt in eiken eene keers. Na een half uur komt de vrouw terug en kijkt verbaasd, daar zij van buiten een helder licht in huis bemerkt. Ach, Goddacht zij, zou het bij ons branden Zij treedt binnen en ziet op eene tafel, in 't midden van het vertrek, vier en twintig keersen branden, terwijl haar man bij de kachel gerust zijn pijpje zit te rooken. Verdraaid, man! wat beteekent dat? Wordt gij gek? Neen, lieve vrouwantwoordde de man glimlachende, maar ik ben ver heugd te zien dat mijne verlichting u de spraak wedergegeven heeft MIJNHEER HEEFT BELET. Een bezoeker kwam over eenige da gen in een huis, dat wij niet willen noe- rnen. Is mijnheer te huis? Ja, antwoordde de knecht. Kan ik hem spreken Mijnheer heeft belet. Zelfs om mij een oogenblik te woord te staan? O mijnheer heeft belet; hij is be zig met zijne vrouw af te kloppen. Dat is wat anders. ASPERCIE KOOP. Een boer bood eenen heer een bos as- pergie te koop en vroeg daarvoor twaalf stuivers. Zijt gij tevreden wanneer ik u zes stuivers voor de helft geef? zegde de heer. Waarom niet? antwoordde de boer. Aanstonds nam de heer een mes, sneed den bos door, gaf den boer de witte helft en hield de knoppen voor zich. DE OPRECHTE BEDELAAR. Een bedelaar vroeg aan zeker voor naam heer eene aalmoes. Waarom werkt gij niet? zegde deze. Helaas, mijnheer! antwoordde de bedelaar, wist gij eens hoe lui ik ben. x HOE DIT TE WETEN? Iemand ontving van zekeren persoon eenen zeer onbeleefden brief. Hierover hoogst verbitterd, zette hij zich dadelijk aan de schrijftafel en schreef terug In geval gij mij nog zulke grofhe den schrijft, zal ik uwen brief onge opend terugzenden. x HAAT. Men vroeg eenen soldaat hoe het toch kwam dat hij bij het naderen van den vijand uit het slagveld was gaan loo- pen. Oantwoordde hij, ik was er eoo- danig op verbitterd, dat ik hem zelfs niet eens wilde zien. VINDEN EN WERKEN. Ik kan geen brood vinden voor mijD gezin klaagde eens een luiaard. Ik ook niet, sprak een ijverig# bakker, ik moet er voor werken.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Volksstem | 1914 | | pagina 3