De Vergiffenis van den Monnik
Het voorbijtrekkende
Huisgezin
De Stadhouder Gods
Brief van een Pauzelijke Zouaaf
(63gtc Vervolg.)
De jonkman wendde het hoofd treu
rig af.
Ik denk dat het voor uwe veilig
heid onmisbaar zal zijn, voegde hij er
bij.
Waar zult gij heengaan?
Ik ga terug naar de schuilplaats,
die ik nooit had moeten verlaten.
Naar Porta Cceli
En ditmaal zal ik er mijne gelofte
doen.
Wat mij betreft, riep Miguël uit,
ik blijf te Madrid, meesterik blijf er
om uw werk voort te zetten.
Mijn zoon, zegde Alonzo, wanneer
ik eenmaal mijne belofte heb afgelegd,
zal ik mij niet meer bekommeren om
hetgeen de menschen denken.
Sanguineto trachtte zijne ontroering
te bedwingen, doch het gelukte hem
niet en hij wierp zich weenend in Alon
zo's armen.
Senor Rafaël, zegde Miguël, ik ga
binnen een uur toebereidsels tot het
vertrek maken. Eene koets zal tegen
den nacht hier voor de deur zijn; ik sta
niemand het recht af mijn meester te
vergezellen en te beschermen.
Alonzo werd bleeker dan ooit en
wendde zich tot den jonkman.
I11 de eene hand hield hij Sanguine-
to's hand, in de andere die van Miguël,
zijne door tranen verduisterde oog'en
dwaalden van den eenen naar den an
deren, een hevige strijd werd in zijne
ziel geleverd. Hij durfde niet spreken,
en toch drukte hem een geheim lood
zwaar op het hart. Ten laatste trok hij
die twee mannen, op welke hij wist dat
hij elk oogenblik van zijn leven rekenen
kon, naar zich toe en zegde
Ik heb gezegd dat ik vertrekken
zou, en ik zal woord houden.
Wanneer? vroeg Miguël.
Nog dezen nacht, zegde Alonzo.
Gij zijt. moediger dan ik durfde
hopen, zegde Sanguineto.
Ik zal vertrekken, maar op ééne
voorwaarde.
Welke? vroeg Miguël.
Dat woord voorwaarde a had ik
niet mogen gebruiken, mijn dierbare
zoon. Welke voorwaarde kan ik aan uwe
toewijding stellen? Ik wilde alleenlijk
zeggen dat ik nog een wensch, een vu
rige wensch koester, waarvan het denk
beeld mijne ziel verteert, en welks ver
vulling, wel verre van mijne smart te
vermeerderen, ze voorzeker zal lenigen.
Spreek spreekriep de regidor
uit.
Welnu, zegde Alonzo. op een toon
die door zijne aandoening een zonder
lingen klank aannam, ik wilde het huis
nog eenmaal zien, dat ik te Madrid
bewoond heb.
Dat noodlottig huis?... vroeg de
jonkman met afgrijzen.
Ja, antwoordde Alonzo, het is mij
eene behoefte, al ware het slechts voor
een uur er in terug te keeren, alsof ik
hoopte er de sckaduwe te vinden van
het geluk dat voor altijd verloren is....
Gij kunt die gebiedende aantrekking
naar eene plaats, waar mij eerst alles
heeft toegelachen en waar ik later de
vreeselij kste smart geleden heb, die ooit
een mensch heeft doorstaan, niet begrij
pen. Sedert ik die woning verlaten heb,
wensch ik niets liever dan ze weer te be
treden. Ik wil de werkplaats, met mijne
werken opgevuld, nog eens aanschou
wen het zijn levende herinnneringen
aan een roem, die met schande bezoedeld
is; de zalen en het 0 patrio waar ik
mijn huiselijk leven sleetde kamer
waar ik Mercedes gewond, waar ik Mer
cedes dood gezicD heb.
Meester, ik smeek u, zegde Mi
guël, zie van de voldoening af; het kan
vreeselijke gevolgen hebben vertrek
onmiddellijk, vertrek zonder aarzelen,
zonder om te zien.
Neen, zegde Alonzo, neen, daartoe
zou ik geen moed hebben. Wat vreest
gij Lello Lelli moge mijne tegenwoor
digheid te Madrid vermoeden, hij twij
felt toch nog, en van dien twijfel kan ik
gebruik maken. Hij zal zich moeite ge
ven, hij zal mij zoeken, dit stem ik toe,
maar vóór hij zijn doel bereikt, zal ik
reeds lang gevlucht zijn. Wie zal mij
toch in het huis van den regidor
durven zoeken, aangenomen zelfs dat
men Sanguineto verdacht van mij niet
geheel verloochend te hebben Dit huis
zou het laatste van Madrid zijn, dat men
zou doorzoeken. Lello heeft mij in het
boetekleed niet kunnen herkennen; wij
zijn buitengewoon gelukkig ontsnapt
van dien kant hebben wij voor het te
genwoordige niets te vreezen.
Toch vrees ik voor alles, zegde Mi-
guël.
Alonzo hernam
Ik heb den sleutel van mijn huis
bewaard, ik zal er dezen nacht als een
dief binnensluipen, ik zal er de herinne
ringen van voorheen zoeken, en nis ik
op de puinhoopen van mijn geluk ge
weend zal hebben, zal ik weder in bal
lingschap gaan.
Zulk eene onvoorzichtigheid zal ik
nooit toestaan zegde Sanguineto.
Zoo gij 't weigert, zegde Alonzo
Cano, verwerp ik ook ieder plan tot
vluchten, ik verlaat uw huis, ten einde
u niet in gevaar te brengen, maar ik
verberg mij in de nederige woning van
Madrid, en blijf er tot men er mij uit
rukt... Maar zoolang ik mij in het bezit
mijner vrijheid zal zien, zal ik iederen
nacht naai het huis van den moord
gaan, om er mijne laatste uren te door
leven
Sanguineto en'Miguël zagen elkander
aan.
De regidor vroeg hem met bevende
stem
Zoudt gij werkelijk doen, wat gij
zegt?
Ja, antwoordde Alonzo.
De Hemel bescherme u voegde
Sanguineto er bij.
Zult gij mij helpen, niettegen
staande gij het eene dwaasheid noemt?
Ja, antwoordde de regidor.
Miguël, zegde Alonzo, zorg voor
eene koets; als alles klaar is,-wacht, gij
mij met het rijtuig op tien schreden van
mijn huis.
Ik beloof het u, meester antwoord
de de jonkman.
Gij zult goud en wapens in het rij
tuig vinden, voegde den regidor er bij.
- Ik zou meenen u te vernederen,
door mijne dankbetuigingen, Rafaël
wat gij voor mij doet, kon ik voor 11 ge
daan hebben.
Miguël nam zijnen mantel.
Ik ga voor het rijtuig zorgen, zeg
de hij. Ten elf ure, op tien schreden af-
stands van uw huis
Gij behoeft mij niet te waarschu
wen, zegde Alonzo, ik zal bij t-ijds naar
u omzien.
Een minuut later ging Miguël heen.
Hij bemerkte niet, dat iemand om zoo
te zeggen in zijne schaduw liep en hem
gedurig volgde. Toen Miguël op de bin
nenplaats van de uitspanning was ge
komen, welker eigenaar paarden ver
huurde, verschool de spion zich tegen
den muur en Miguël trad de lage wacht
kamer binnen en betaalde zonder afdin
gen.
Reken er gerust op, zegde de mees
ter der afspanning ik houd van nauw
keurigheid, kwartier vóór tien ure kunt
gij in het rijtuig stappenhet behoort
11 met paarden en al, daar gij ruim en
als een flink rijder betaald hebt.
Miguël ging gerust heen.
Nauwelijks had hij den weg naar het
huis van den regidor weer ingeslagen,
of de spion verliet de beschermende
schaduw van den muur.
Torre, zegde hij tot den waard,
kent gij dit teeken
Maar al te goed, antwoordde Torre,
blijkbaar hevig verschrikt.
Gij zult mij immers zonder tegen
werping gehoorzamen
Zonder de minste tegenwerping
Het rijtuig op het bepaalde uur....
Slechts vijf minuten vroeger.
Goed, antwoordde Torre, meer en
meer bevende... Kan ik in geweten ge
rust. zijn omtrent den prijs, dien ik voor
dit rijtuig gekregen heb.
Houdt het- als de belooning voor
een dienst, dien gij aan eene goede zaak
bewijst.
Dan zal ik het houden, zegde Torre
met een zucht, van verlichting.
Gerustgesteld door den goeden uitslag
zijner poging, kwam Miguël bij Sangui
neto terug. De regidor onderhield zich
met zijn vriend en deze maakte om zoo
te zeggen een feestelijk testament,waar
hij het beste deel zijner ziel vermaakte.
Ik heb mijne laatste beproeving
doorstaan, zegde hij. Ik heb half ge-
wenscht, weer in de wereld terug te
keeren en de eerste, die mij tegenkomt,
is mijn vijandDaar ginds, in het
Karthuizerklooster, scheen het mij vaak
toe, als gevoelde ik een zékeren spijt.,
als ik aan mijne verloren schatten
dacht. Zoodra ik Miguël zag, sprong
mijn hart op; Miguël verpersoonlijkte
voor mij liet roemrijk verleden, de
kunst, den lof van allen, de vriend
schap des koningsHij was voor mij
het beeld van het verleden en de toe
komst, de edele jonkman die zijn leven
aan de eerherstelling zijns meesters
wijdt. De Hemel wilde ongetwijfeld
mijne roeping op de proef stellen, alvo
rens het. mij geoorloofd was mijne ge-
ften uit te sprekenVrijwillig zal
ik daar weêrkeeren, Sanguineto, en om
er nooit meer vandaan te komen Gij
zult de schilderij, die thans op de trap
pen der hoofdkerk staat, en die mij den
geest niet onweerdig schijnt, die men
mij eertijds toekende, als eene gedach
tenis aan mij behouden.
Alonzo zweeg: de regidor was te zeer
aangedaan om te spreken, en verge
noegde zich bij tussckenpoozen de haud
zijns-vriends te drukken.
De nacht viel in.
De kunstenaar knelde Sanguineto in
zijne armen.
Ik zal u niet meer zien, zegde hij,
ontvang ook de zegeningen mijns har
ten
Toen scheidden zij.
Alonzo begaf zich alleen op de straten
van Madrid.
Gedurende den dag waren zij het too-
neel eener koortsachtige opgewonden
heid geweest op dit uur schenen zij
stil. De menigte bevond zich thans in
de huizen en herbergen. Het maal duui-
de langer dan gewoonlijk, de vermoeie
nis had den eetlust verdubbeld. Vroo-
lijkheid heersehte in alle wijken, eene
gepaste vroolijkheid, zonder de uitgela
tenheid, die wij in onze steden kien non.
In zijne gedachten verdiept, richtte
Alonzo Cano zich naar zijn huis. Nie
mand had er den drempel van verschre-
den sinds den dag. waarop de kist van
Mercedes naar het kerkhof gedragen en
de kunstenaar onder bewaking van Ro-
salès naar de gevangenis gesleept was.
Alonzo's sleutel kon slechts moeilijk
in het. slot draaien.
op |aa,rd.e
Hij staat als vaste rots,
De Stedehouder Gods
Vergeefs brult de Oceaan
En vrucht'loos loeit de orkaan;
Ontzet zich 't gansch heelal
Hij staat onwrikbaar pal;
Schoon 't muitziek volk hem hoon'.
Met altaar spotte en troon,
Zijn oog reeds in 't verschiet
Weer nieuwe stormen ziet:
Neen, hij verbleekt niet, neen
Zijn hoop is God alleen;
Wanneer 't gevaar ook klimt
De boosheid woedend grimt:
Hij biedt aan allen 't hoofd
Wijl Hij in God gelooft
En op zijn Heer vertrouwt.
Wiens sleutelmacht hij houdt.
Verheven Priestervorst
Gij die het wagen dorst
Den helschen euvelmoed,
Die om uw schreden woedt,
Alleen te wederstaan,
'k Staar U met eerbied aan
De grootheid uwer ziel,
Waarvoor ik willig kniel;
De kalmte, die ik lees
In 't oog, door schrik noch vreef
Ontsteld; uw heldenhart.
Gelijk ij) vreugd en smart,
Dat nooit voor onrecht buigt;
O ja, dat alles tuigt:
't Is niet van aardsche macht
Dat Gij den zege wacht.
Uw blik, omhoog gericht.
Naar 't U ontstolen licht,
Leest daar het eeuwig woord,
Uit Jezus mond gehoord
Geen menschelijke kracht,
Geen hels ene list of macht
Verbrijzelt ooit den steen,
Waarop door de eeuwen heen
Go^ls Kerk hier staat gebouwd,
Aan uwe zorg vertrouwd.
Van daar vloeit onverpoosd
En licht en kracht en troost
U toe, en sterkt' den geest;
En fier en onbevreesd
Staat Ge als de onwrikbre rots,
O Stedehouder Gods
Almogend Vader! Gij
Blijft PIUS steeds nabij;
Bestraal Hem met. uw raad,
Beschaam der boozen haat.
O dat uw aim hem sterk'
Bescherm, verhef uw Kerk;
Dat Haar uw Geest bestier',
En Zij steeds zegevier'.
Van nieuwen luister gloor',
De went'lende eeuwen door'.
G. W. K.
(Wordt voortgezet.)
JA DEN VELDSLAG VAN CASTELFIDARDO.
Rome, 1863.
Nooit heeft onze Heilige Vader
meer laten blijken wat belang Hij in
ons bataljon stelt. Een onderofficier
die zijnen tijd kwam te voltrekken, had
een gehoor gevraagd aan den Paus om
zijn afscheid te nemen.
Waarom gaat. gij henen vroeg
hem Pius IX.
Wel, ik word oud, H. Vader, was
het antwoord.
Ik ben veel ouder dan gij, zegde
hem de Paus, en ik blijf op mijnen
post.
Een andere aan wien hij eene dus
danige antwoord had gegeven, teeken-
de voor nog twee jaren zoo zeer had
hem dit antwoord getroffen.
Aan eenen derden vroeg hij of hij
niet zou weder keeren
Zeker, antwoordde deze, indien er
gevochten werd.
Spoed u, spoed u, zegde hem de
Paus, hem op de kaken kloppende, kom
ten spoedigste terug.
Onze Belgische bevolking verstaat
die begeerte van Zijne Heiligheid: eer
aan uw bisdom van Gent. Gisteren nog
was ik een uitstapje naar de statie gaan
doen, toen ik eensklaps een-en-twintig
Belgische vrijwilligers zag afstappen
wij gingen gretig drie ouden die terug
keerden, de genaamden De Reu, van
Somergem, De Croo, van Michelbekte en
Callewaert, van Meulebeke, de hand
drukken. De drie dapperen waren na
hier dertig maanden den Paus gediend
te hebben, hunne bloedverwanten van
België gaan bezoeken, en kwamen nu
terug naar hunnen en onzen Vader, om
hier de ware lucht, van vrijheid, groot
heid en onafhankelijkheid, die heilza
me lucht^ waar recht en bewaring heer-
schen, opnieuw in te ademen. De reis
van die een-en-twintig dapperen was al
lergunstigst geweest.
Wel is waar als men jong en roern-
gierig is, valt het moeilijk een beleg-
dienst te doen, wij zouden liever lauwe
ren en martelkroonen op de slagvelden
plukken maar dunkt, u dat men toch
ook niet gelukkig is als men zich des
avonds nederlegt met de innige overtui
ging dat men eenen dag heeft overge
bracht. gansch aan den dienst, der hei
lige Kerk toegewijd; een dag ter bewa
ring harer rechten opgedragen voor den
plaatsvervanger van Jezus-Ckristus, den
doorluchtigen Pius IX? Voor wat mij
ne Vlaamsche wapenbroeders betreft,
zij verliezen verders hunne rusturen
i niet.; zij wonen lessen bij door de ge-
leerdsten onder hen gegeven; zij leeren
Franse h en Italiaansch lezen, spreken
en schrijven. Hun vooruitgang zou u
verbazen. Ik ken eenvoudige boeren
knechten hier uit liefde tot de Kerk, in
haren dienst getreden, die slechts bij
hunne aankomst konden lezen, en die
zich na twee jaren dienst nu met gemak
zoo met de pen als met de tong van dne
talen bedienen. Kondet gij ons met ge
legenheid ee ïge Vlaamsch-Fransche
spraakkunsten laten gewórden ach
dit zou ons alleraangenaamst en aller
nuttigst wezen. Wat meer is, onze
Vlaamsche Zouaven hebben hier om zich
te verzetten eene Vlaamsche boekkamer
die drie honderd boekdeelen behelst.
Deze zijn zij aan de edelmoedigheid van
Mgr Delebecque, uwen Doorluchtigen
en zoo zorg vollen Bisschop verschul
digd.
Dat wij op het punt zijn van groote
daadzaken te zien voltrokken worden,
dit is onbetwistbaar als men al de won
deren beschouwt die hier plaats grij
pen. In zeven steden der zuid-oostelijke
grenzen van de pauzelijke staten, vindt
men beelden en schilderijen der Heilige
Maagd, waar de oogen van Maria leven,
en zich rechts, links, omhoog, omlaag
wenden. Dat goddeloozen er mede spot
ten, dit doet niets ter zake. Ik heb het
gezien, honderde mijner medegezellen
ook, duizende geloovigen zijn er dage
lijks ooggetuige van. Voorspelt dit ons
rampen en onheilen? Gaan er opnieuw
akelige dagen voor onzen Heiligen Va
der oprijzen Ofwel kondigt de Moe
der van bermhertigkeid ons zegepralen
voor de Kerk, voor het recht, voor de
waarheid aan Wie kan het zeggen
Wie weet. hetVoor wat ons betreft, wij
zijn vol hoop. Heeft Pius IX Maria niet
onbevlekt verklaard? Moet Hij bijge
volg de overwinning, de zegepraal der
Kerk niet- zien beginnen? Zijn wij, wij,
pauzelijke Zouaven, zijn wij thans met
onzen Heiligen Vader te Rome niet?
Wij zijn slechts eenige honderden, on
ze vijanden tellen meer kanonnen dan
wij mannen, zij zijn duizend tegen één,
zij hebben te Castelfidardo overwonnen
en roepen sedert dien Rome of de
dood Waarom komen zij niet? Waar
om verschaffen zij ons het geluk niet
van martelaren te sterven, met voor den
hooggeachten persoon van Pius IX on
zen laatsten druppel bloed te vergieten
Ls het niet omdat er een Almachtig oog
over ons waakt en dat. Maria hare al
vermogende bescherming over Rome
laat zwaaien.
Ik heb u daar aanstoifds van Castel
fidardo gesproken. Een jonge abt die
over twee jaren nog in ons bataljon
diende en die nu hier zijne priesterlijke
studiën voortzet, komt dit slagveld te
bezoeken. Hij heeft er gezien het prach
tig marmeren gedenkstuk dat er de Pie-
monteezen opgericht hebben om hunne
schaamtelooze overwinning te bestati-
gen. Daar hebben inderdaad 45.000
hunner soldaten, 4.000 krijgsmannen
overwonnen, waarvan die twee derden
uitgekocht waren. Als de H. Vader,
niet. door de kracht der wapens noch
door den wil der congressen, maar dooi
den sterken arm Gods in zijne staten
zal weergetreden zijn, dan zou ik eenen
pauzelijken schildwacht voor dit monu
ment willen zien wandelen, om het te
bevrijden van den wraaklust der volks
standen aan de slavernij el) de onder
drukking van den woelgeest ontrukt.
Wat verder op eenen heuvel pronkt een
zwart houten kruis op de plaats waar
onze gesneuvelde medemakkers begra
ven liggen. De armen van dit kruis ver
tederen dagelijks, want al de katho
lieke pelgrims die dit roemruchtig slag
veld bezoeken, snijden er een stukje af,
dat zij bewaren als eene relikwie op het
graf der dappere verdedigers van het
recht geplukt.
Ik eindig, Mijnheer, mijnen brief met
u te zeggen dat er zich veel Vlamingen
onder het roemrijk vaandel van Pius IX
bevinden; wat eer voor ons zoo katho
liek Vlaanderen In eenen aanstaanden
brief zal ik den naam van al de Vlaam
sche Zouaven mededeelen, met de aan-
teekening der parochiën aan welke zij
toebeliooren. Eer aan die parochiën! de
tegenwoordigheid harer kinderen alhier
moet hemelsclie gunsten over haar doen
nederdalen.
X....
't Sloeg kwart na twaalf ure op den
toren.
Half en half geschoren en gekamd,
met 'nen te korten en versleten toog
aan en eene te lang gebruikte albe daar
boven stond de priester ongeduldig een
in te zegenen huwelijk af te wachten...
Hij ging over en weer, en met zijn zwa
re stappen deed hij het stof en zand dat
op den kerkvloer verspreid lag kraken
en knarsen; hij hield zijnen bi'evier met
beide handen vast en kreeg een jongen
tje in 't oog dat. zich in een zijbeuk der
kerk veinsde te verduiken....
Deus.in adjutorium meum
Hein wat moet die jongen hebben
Deus in adjHij bekijkt leelijk de
stoeltjeszetster!... 't is zonderling!
Adjutorium meumHij komt. nu in
den middenbeuk intende hij is
daar weer!... Waarom moet hij zoo zij
ne hand houden?... Daar zit iets onder,
me dunkt
De priester richtte zich tot de knaap,
die er klaarblijkelijk verlegen uitzag.
Goeden dag, beste vriendje!,..
Goeden dag.... broeder...
Komt ge O. L. Heer bidden?...
Neen...
Uwe biecht spreken?...
Neen...
Gij zijt toch in de kerk binneng
treden om iets te doen?...
Ja...
De knaap hield met zijne linker hai
maar altijd zijn armtierige broek vas
die voorzeker reeds door andere broe
kens werd afgedragen, en doorsnufte
de met de rechtere een zoogezegd
broekzak waaruit hij eindelijk een dij
ken stuiver te voorschijn haalde.
Dat is voor aan die vrouw daar
geven...
Aan de stoeltjeszetster?...
De die daar met haar snorbaard.
En waarom haar die twee liah
kluiten
gegeven r
Eli wel hierom; de eigenaar hee
aan moeder, o zeer fatsoenlijk, gezegi
dat hij ze van avond aan de deur zc
gezet hebben.
Hebt ge misschien uw huishuur c
tijd en stond niet betaald?...
Toch wel... maar 't is omdat k
met zeven zijn. Alsdan, heeft hij eei
roudig weg verklaard dat hij geen k
nijnenperk wilde houden en dat we 01
met genoeg konden haasten om buik
te zijn. JSedert dezen morgend zit me
der overvloedig te weenen... Mijne zui
ter zegde mij aat. indien we een keers]
voor t (Jnze Lieve Vrouwbeeld dede
branden... men kan dikwijls niet wi
ten...
Waar woont ge?...
Tkerinopyiencioorgang, 47, op h<
derde koerken.
En uw vader?...
Vader... die is dood.
Steek uwe twee stuivers wederoi
in uwen broekzak, jongen, ik zal
keersje voor u doen branden.
4ai 't zeker zijn?...
Ja, beste jongen, ge moogt er
rekenen
Binst de huwelijksmis moest de pri«
ter zich geweld aan doen om een aai
tal verstrooiingen van kant te koude
O indien de landman zijn geluk vt
stond, hij die zijne eigene woning,
aardappelen van zijnen akker en
melk van zijne geit bezit, hij, die ma
van God alleen afhangt
...De priester zag van verre bij zi
zelf, het klein gewit kamertje van d
i hermopylengangde vrouw sclie
den eigenaar nog te willen beweg
door haar schoon smeeken en deerli
zien maar, er was niets aan te klapp
of te doen Ge moet er uit omdat
te veel kinders hebt
Ik kan toch mijne arme schaap
van kinderen in 't water niet werpen
Er is hier geen spraak van ze
't water te werpen... Men begeert, sti
in huis en daarmee gedaan!...
Maar, waar zal men werklieden
soldaten gaan halen als de arme mi
schen zelfs geen kinders meer hebben
O dat, mijn beste moederke,
gaat u niet aan!...
En 't vrouwtje keerde en wende kf
en weer.
Waar naartoe, dezen avond?.
Eerst en vooral moet g' er uit
en vóór 4 ure nog Daarna moet
u maar uit den slag trekken
En de kinderen sprongen rond m 0
der.
Zeg, moeder?... waarom wil
heer van ons niet meer hebben?...
Ah! arme priester?... En slechts
kele oogenblikken geleden hebt ge
twee ongelukkigen vereenigd
uiet het misboek in de hand, hebt ge l
de eer der vruchtbaarheid om de kin k!
ren hunner kinderen te zien, toe -
wensckt.Maar waar zullen ze g e
wonen, die ongelukkigen.Binnen 1 ld
nige jaren, zult ge misschien weifi d
om de absolutie aan die arme vrouifle
schenken indien.kortom Ah
misdaad der schijnheilige samenlevi
waarin de verantwoordelijkheid sle<
eenen naam krijgt, wanneer zij op
schouders van de laatsten der se ha nu
loodzwaar komt wegen...
O gij gemeene en schurftige same
ving.
stc
8t
De mis was ten einde...
De twee gebannenen der toeko 7
hadden reeds den huwelijksregister
teekend.
Na eenige oogenblikken dankze
kwam de priester thuis 0111 met
haasten wat te peuzelen.
Uwe soep is te warm
Catharina schoot op
Eerst en vooral de soep kan nii
warm zijnA
't. Vleesch?..
Maar zendt dat toch zoo ni<
iuwe maag'!... Yan dezen avond zul
'weeral met scheele hoofdpijn tkuifi
men
De groensels?.
Ohals ge zoo haastig zijt
zijn hier!... daar, zie!!..
En Satharina overhaastig, bedi
en goot op de telloor aardappelen,
teltjes, prei, raapjes, tot zelfs de
dekens waarmede 't vleesch was te
bonden geweest.
De priester hoorde of zag niets.,
ne voeten bleven niet meer stil o]
zelfde plaats... zij sloegen heen en
en wrikkelden onder tafel... hij ha
sloten zich gauw een half uur verd
begeven, naar den Thermopvlen<
Iv
ie 'k
te
I n
kei
gang, om te zien wat er ginder ga
wa*... j ^cl