Een nacht in een ketel De Vergiffenis van den Monnik hii- (57,to Vervolg.) De beulen zeiven hadden dit laatste gebed niet durven storen. De griffier had het juist opgeschre ven, toen Rosalès-hem vroeg Wat doet gij toch? Ik schrijf het gebed op van Alonzo Cano. Gij moet het doorschrabben, zeg de Rosalès, ik wil het. Vervolgens voegde de rechter er bij, zich tot de mannen wendende, die aan de pijnbank stonden Begint In een oogenblik was Alonzo vastge grepen, weggedragen en op een samen stelling van verschillende stukken hout gelegd, waarvan elk zijne bijzondere bestemming had. Achtereenvolgens werd een zijner beenen en zijn linker arm gegrepen, plankjes, aan lederen riemen gevestigd, werden stevig daar aan vastgegespt, een der beulen vatte een houten hamer en eene wig op, plaat ste de wig tusschen de plankjes en dreef ze er met een krachtigen hamerslag tus schen. Bekent gij? vroeg Rosalès. Ik ben onschuldig, antwoordde Alonzo. mijn bloed zal over u komen. De t weede wigriep de rechter koel. Een hamerslag drong' naast de eerste, en een zucht ontsnapte aan de lippen van den gepijnigde. Mijn God riep hij uit. Dit was alles. Rosalès beefde van woede. De derde wigzegde hij De geneesheer naderde Alonzo en voelde hem den pols. Hij gevoelde zich door innig medelij den aangegrepen. Instinktmatig raadde hij dat de rechter een persoonlijken wrok koelde, in plaats van de kennis der waarheid in deze zaak te zoeken. De gevangene is zeer zwak, zegde Het geluid zijner stem toont nog levenskracht genoeg aan, om de derde wig te kunnen verdragen. Pas op, dok tor, buitengewoon medelijden met een hardnekkigen misdadiger kan u in ver denking brengen. Op een wenk van Rosalès nam een der pijnigers de derde wig. Alonzo hield de oogen gesloten. Hij voelde zijne leden uit elkaar ge rukt, gebroken, verbrijzeld. Zijn hart bonsde; het scheen in zijne borst te zul len bersten. Toen de derde wig ingeslagen werd, ontsnapte een luide kreet aan de ont kleurde lippen van den gemartelde. Bekent gij vroeg Rosalès. God weet, dat ik onschuldig ben Ik smeek Hem mij genadig te zijn dit is geene pijniging meer, het is mij doo- den Ellendige moordenaar riep Rosa lès uit, gij zult uwe misdaad wel moe ten bekennen Vervolgens opstaande, richtte hij zich tot de twee mannen, die bij h i fornuis stonden. De tangen zegde hij, de gloeien de tangen Op hetzelfde oogenblik deed een groot gedruisch zich op den trap hooien. Pieken van soldaten weerklonken op de tichels, verwarde stemmen waren er onder gemengd, en boven dit alles hoor de men ééne stem op gebiedenden toon loepen Op bevel des koningsop bevel des konings Vervolgens voegde de stem van een alle gebruik en wet, het uur en het re- op gedragen hadden, onder zijne leiding ketel, dat gewoonlijk met zware ijzeren glementrder justicie vooruit te-loopen... te studeeren. platen en klampen luchtdicht gesloten Maar gij zult gewroken worden, mees- j Lello Lelli alleen ontbrak aan den is- Den vorigen dag was het geopend, ter, en de ongenade van Rosalès... stoet, en men verhaalde met verachting omdat de smid er door had moeten krui- - Ik wil geene wraak, zegde Alonzo i en misnoegen dat hij op datzelfde met eene zwakke stem ik heb veel, te oogenblik in een gemeen huis zat te veel zelfs, geleden, om niet te hebbenspelen en aan allen voorspelde, dat leeren vergeven... Al moest ik aan de' Alonzo Cano nooit meer van zijne won jonger persoon er óij Alonzo! Alonzo! mijn meester!... De gepijnigde herkende de stem van- Miguël. Vooraleer Rosalès van zijne verba zing bekomen was, vooraleer de beulen de beenen van Alonzo Cano uit de rie men, die ze tusschen de planken koel den, bevrijd hadden, kwamen de rech ter Gaspardo del Roca en Miguël de zaal der pijniging binnen. Wat wilt gij vroeg Rosalès, die bleek geworden was. U uw slachtoffer ontrukken, ellen deling!... Herkent, gij deze handteeke- ning, dit zegel?... Philips IV.... Schenkt de Koning hem gratie?., vroeg Rosalès. Hij laat hem recht wedervaren antwoordde del Roca. In tusschen hield Miguël den onge- lukkigen martelaar, die men op een le deren matras wilde neerleggen, in de armen gekneld. Mijn meester! mijn dierbare mees ter! zegde hij, op zijne knieën zinken de, wij zullen u redden geheel Spanje zal opstaan, om u zijne bewondering en, zijne deelneming te betuigen. Ik heb •altijd geloofd, dat gij onschuldig- waait; -thans is de koning, het gheele hof er ■zeker van. Wie heeft dit wonder beweikt? De zuster van Sebastiaan Llano y Valdez. Is zij te Madrid? Sedert, dezen morgend zij zocht u, zij vroeg naar u... Zij heeft alles ver nomen... Toen is zij naar Gaspardo del Roca geloopen, zij heeft hem het kom- plot van haar echtgenoot en eene partij jonge edellieden tegen den machtigen graaf Olivarez medegedeeld... Zij heeft hem uwe toewijding, uwe edelmoedig heid verhaald... Gaspardo is oogenblik- kelijk naar den koning gegaan. en deze heeft het bevel tot. uwe vrijlating ge- teekend. Ongelukkig had de haat van gevolgen dezer vreeselijke f'olterin^ sterven, ihet de menschen verzoend en in het volle vertrouwen op Gods g-oed- heid Maar Gaspardo del Roca had onge twijfeld duidelijke bevelen. In welk hok hadt gij Alonzo Cano opgesloten? vroeg hij den gevangenbe waarder. In het laatste, heer rechter. Zeker het donkerste, kleinste en vuilste Ik had het bevel daartoe, ant woordde de gevangenbewaarder, op Ro salès wijzende. Voortaan zult gij slechts volgens de mijne handelen... Voer dezen plicht- vergeten rechtei naar het vuile hok van Alonzo En vóór nog de martelaar, op den le deren matras uitgestrekt, den tijd had genade voor zijn beul te verzoeken, had den de soldaten dezen reeds de zaal uit gesleept. XVIII. HET GESCHENK DES KONINGS. De werkplaats van Alonzo Cano stond weêr voor allen open. Ze had weêr dat eigenaardig en grootsche voorkomen, dat ze tot een der heerlijkste zalen van Madrid en een middenx>unt van kunst maakte, waarbij niets kon vergeleken worden, of het moest de werkplaats van Velasquez zijn, die in het paleis van den koning zelf was ingericht. Oplettende zorgen, meer uit genegen heid dan betaalden iever voortgesproten, hadden de heerlijke doeken weer in eere hersteld, en het glazen dak wierp eene schitterende helderheid op de meester stukken, in deze kolossale gaanderij op gesteld. Ten einde Alonzo Cano eenigen troost te bezorgen, had men zijn bed aan het uiteinde der gaanderij opgeslagen, zoo dat zijn oog aanstonds op de voortbreng selen van zijn vernuft kon vallen. Het was eigenlijk minder een bed, dan eene opeenstapeling van zijden matrassen en kussens gedurende den nacht was het door een vliegenscherm omringd, bij dag wierpen de weggeschoven gordijnen nauwelijks een schaduw op den kunste naar. Nauwelijks hadden Gaspardo del Ro ca en de trouwe Miguël het bevel des konings uitgevoerd, door Alonzo Cano in vrijheid te stellen en Rosalès in liet hok te werpen, dat de kunstenaar ver liet, of een geneesheer weid met de zorg voor den gepijnigde belast. Hij had bij het afgrijselijk tooneel, dat wij beschreven hebben, een groot medelijden jegens Cano aan den dag ge legd en diens smart zooveel mogelijk gematigd thans wendde hij dan ook al zijn iever en al zijne kennis aan, om de wonden aan de beenen en den linkerarm van Cano te genezen. De wonden werden met eene soort \au kruiden gewassehen spalken hiel den de ledematen in natuurlijke, regel matige houding, het verband belette de beweging. Men moest aan de natuur de zorg en den tijd laten zulk eene ontzet tende verwonding te herstellen. De beenderen moesten zich weer aanslui ten, het vleesch weer samengroeien. Al les kon weer terecht komen en de ge leerde Vego beloofde Alonzo, dat hij hem zoovel liet gebruik zijner beenen, als van zijnen linkerarm zon terugge ven. Toen bet leggen van liet. verband op behoorlijke wijze, had plaats gehad, wachtte Alonzo Cano, door Gaspardo en Miguël naar een der zalen van de gevan- vangenis gebracht, daar het oogenblik af dat zijn huis weer bewoonbaar werd gemaakt en hij de noodige krachten kreeg, 0111 de vermoeienissen van het overbrengen te verdragen. Eene draagbaar werd daartoe in ge reedheid gebracht. Sedert het gerucht dier gebeurtenissen zicli in de stad ver spreid had, kwam alles, wat Madrid nap, aanzienlijke mannen en medelijdende vrouwen bezat, naar den ongelukkige vernemen. De geheele «tjjrl meende aan dien man van genie, die zoo gruwzaam 'n zijne ziel aangetast en in zijn lie haam gepijnigd was, eene eereherstelling te moeten geven. Toen dan ook de deuren der gevange nis opengingen en de baar zichtbaar werd, waaróp Alonzo Cano uitgestrekt Lag, dedeu luide kreten van medelijden en geestdrift zich hooren. De menigte bracht den ongelukkige eene ovatie tranen vermengden zich onder de men schen van een lang leven, de vrouwen trokken de anjelieren granaatbloemen, die zij gewoonlijk in hare kapsels dra gen, uit de haren en wierpen ze voor de voeten van de dragers der haar van Alonzo. De toewijding van Miguël o.nl- ving een billijk loon en men wenschte Rosalès alle kwaad toe, opd#t hij zijn kwaad kon uitboeten. Alonzo, die met het hoofd in de k-qs-1 sens gedoken, bleek, onbeweeglijk, doch doe met levendige oogen in het loodkleurig' den herstellen zou Toeip de kunstenaar voor zijn huis was aangekomen, werden alle hoofden ontbloot. De klokken van het naburig klooster luidden dat het een lust was, en het scheen het volk toé, alsof die bronzen stemmen ze uitnoodigden tot een gebed voor het heil van hem, die zijn leven bijna onder der handen der beulen gelaten had. (Wordt voortgezet.) Ik bevond mij op de stoomboot, die den Missisippi opvoer. De donkere leem kleurige golven van dezen stroom voer den eene menigte schuimkoppen, met suelheid langs ons voorbij. In plaats van volgens gewoonte, op een Avarmen na middag lui en lusteloos in het rond te leggen, waren de passagiers grooten- deels op de been, en staarden met in spanning vooruit, Avaar eene tweede boot, die den stroom op\roer, haar uiter ste best, deed om niet. door ons ingehaald te worden. Weet gij zeker dat die boot ginder de Flameis vroeg een der passa giers aan een matroos. Zeer zeker, mijnheer En zouden Avij haar inhalen Zoo waar als ik Benjamin Blower heet, zoo waar heeft dat laatste vat. teer, dat wij onder den ketel gestopt hebben, de machienen kracht genoeg' gegeven, om bij gindsche kaap de Flame in te halen, of ons allen in de lucht te wer pen. Wel, duivelschriep een passa gier, die bij den schoorsteen met be langstelling de vaart der boot gadege slagen had dan sta ik hier mooi boven den ketel, als hij springt. Altijd beter dan dat gij er in zit, merkte Benjamin koeltjes aan, terwijl de andere verschrikt naar den achter steven ging. Als ik er in zit?... Waarin?... In den ketel? vroeg hij verwonderd. Ja, zeker, mijnheer! dat gebeurt dikwijls genoeg. Mij dunkt, er zijn op eene stoom boot wel aangenamere plaatsen om te iritten. Dat is zeker Avaar lach mij maar uitmaar straks, als .wij den ouden Flame voorbij gestoomd zijn, zal ik u eens vertellen, in Aval gevaar een arm menschenkind komen kan. Er is geen leugen bij, zoo waar als ik Benjamin Blower heet. Gelukkig bleek het spoedig, dat de zoo angstis- verwachte wedvaart niet ernstig gemeend was, en iki stak eene sigaar op, in de blijde verwachting, die te kunnen oprooken, vooraleer onze boot gelegenheid vond, de sterkte van haren ketel en de taaiheid van het leven barer passagiers op de proef te stellen. En Benjamin begon zijn verhaal met den ijver, die opmerkzame toehoorders ge woonlijk bij den verhaler teweeg bren- gen. Gijlieden hebt misschien de a Fla me wel reeds A'roeger gezien over zej jaren was het een sterk vaartuig?, dat kan ik u verzekeren destijds was ik er jong matroos op, en toen zij met den Goliath om het hardst voer, was ik er ook op. Gij hebt misschien ook var liet ongelukje gehoord, waardoor wv de weddingschap verloren Daar is to'11 een ge>ve-ldig geschreeuw ovei; gewe'st, en eigenlijk >yas het, goed beschouwd, niets, dan dat er ee$ 'weinigje wanr wa ter overgeloopen wta,s. Eén paar ibthdén waren gesprongen, twg& qf" drie plqten waren daardoor losgegaan, cft 'óff paar negers, dje niet vlug genoeg A^ren Ayeg' gesprongen, waren zoowat ^rschroeid. Goed, oe t< Goliath v nam onze passa giers over, en wij legden-i*1!» 0111 den ketel te laten herstellen, *ït de domoo ren, die bij de geschiede118 verongelukt Ware^, te laten begra^n- Daar lagen wij zoo wat anderhalf ,dr> en kregen al les in orde, zoo dat wi 2500 goed als fon kelnieuw uitgerust '<eder konden ver- tiekken. Eigenlijk »*d de timmerman nog wel wat te doerpeJ}ad, maar de ka pitein begreep, da wij dat even goed onder weg konden*110ken, en omdat het slecht weder was,-11 hard gewerkt had den, kregen wij,°?n halven vrijen dag; den volgenden uorgen vroeg zou ech ter de ketel g©*49 worden, en wij ver trokken. Op SmasFseud> waar wij lagen, aa as juist gee, matigheidsgenootschap dus lieten A\ i 'ons den drank goed sma ken dien m'1 olls daar schonk, en kwa men eerst ia^ *n dep ayond terug. Het was ruw Wormachtig, koud AA'eêr en onze bor*mari had dus, in plaats van eone wr1^ °P d^k te laten, alles toe- gesiot/j PW w?s in zijne hut gegaan. AUee toegang tot de machine was oper want de balken en planken, die de ontploffing weggeslingerd wer- n°g nlet door nieuwe ver- Het regende hard, en er avqs 1,1 1 1 i 1' mcreil. JlCl iPK'enuü uuiu. en er avus gelaat, daar ueenag, smaakte den eeni- C1 j u t r i - 1 11 nergens geen plekje op de boot, waar gen troost, die lui nog )n de wereld sm? \?p," A i ti, J n«g J ken kon, namelijk al de eerlijke liedf' der hoofdstad met zich verzoend te riln' in die hoofdstad gevoelde hij zich e zen dag meer koning dan de ]3nm? zelf. De leerlingen van Alonzo Cai? voi£" ju en droog en warm liggen kon. ïk Avas reeds A'oornemens maar zoo goed en kwaad als ik kon in de vrije lucht een plaatsje te zoeken, en liep met de han den vooruit langs de machine, toen mijn voet ergens aan bleef haperen. Ik strui- teeüeuu. ungeiuKtug uau ue naau van 1 den hun meester: Bartholome ?,oman' helde, en viej dezen man hem er toe gebracht, tegen j Pedro Castello, al degenen, di/er r0eiwjo^ale gwtf aan e pen, om zijne lierstellingen in den ketel te doen. Mijn arm Avas echter zoo diep door het gat gevallen, dat ik met mijn voorhoofd vrij hard tegen den ketel te recht kAvam. Zoodra ik mij A'an dien schok Avat hersteld had, haastte ik mij in den ketel eene ligplaats te zoeken, die, al was zij niet gemakkelijk, mij ten minste tegen het ruwe weder be schutte. De plaats Avas droog en warm, en indien de ligplaats een weinig zach ter was geweest, dan zou ik uitmuntend gelegen hebben maar, zooals het wa& sliep ik toch in, zonder van de hardheid of het ongemakkelijke mijner ligging iets te bespeuren. Ik moet evenwel nog zeggen, dat ik, vooraleer de oogen te sluiten meermalen van plaats verander de eerst was ik naar liet achtereinde gekropen, later Aveder naar het A-oorein de gescharreld, waarbij ik mijne hand uitstrekte, om mij te OA'ertuigen, dat de opening nog niet gesloten Avas. Einde lijk kroop ik, dronken A'an den vaak, naar het achtereinde, waar ik het warm ste en liet. gemakkelijkste lag. Het was misschien dwaas van mij, te gelooven, dat de opening, waar ik pas eenige mi nuten te voren doorgekropen Avas, kon toegemaakt worden, zonder dat ik de zware ijzeren sleper kon liooren A*oor- schuiven te .meer, daar ik Avaarschijn- lijk op de stoomboot de eenigste was, die nog wakker was. Maar nog dwazer Avas het A7an mij, dat ik mij van de ope ning vei'Avijderde, om gemakkelijker te rusten. Maar de slag tegen mijn voor hoofd had mij wat'bedwelmd ook heb ik nooit kunnen verdragen, ergens op gesloten te zijn. Ik geloof dat ik in eene ledige kerk van benauAvdheid zou stik ken, als ik wist, dat die zoo toegesloten was dat ik er niet uit kon. Ik' heb wel menschen gekend, die in dat opzicht even als ik, ja, nog veel erger waren menschen, die bijna dol werden als zij zich maar door iets in het geringste ge bonden achtten. Er moeten zeker aller lei slach van menschen Ayezen, om de wereld A'ol te maken, en AA-ij hebben hier a eel goede menschen. maar ook A^ele nutteloozen. Ik ken hier op deze rivier knapen, die, als de doktor hun gezegd had, dat zij aan de ziekte, Avaaraan zij leden, moesten sterven, hem zeker over hoop zouden geschoten hebben, en die in staat waren geweest zich zeiven dooi den kop te schieten, als de doktor hun gezegd had dat zij in liet leA_en moesten blijVen. Maar als zulk een knaap ontwaakt AA-as, evenals ik, in diepe duisternis als hij geluiden vernomen had, die hem aankondigden dat de dag aangebroken was als hij d.an zoo spoedig als hij kon naar de opening- was gekropen, en het (laar ook dogker, ondoordringbaar, ge sloten had gevonden, zonder de minste hoop dat er weder licht of lucht kon binnenkomen, ja, dan zou hij zeker in onmacht gevallen zijn, even als ik deed, ik schaam mij niet het te bekennen.» Toen de verhaler een oogenblik op- aield, stonden dikke zweetdroppels op rijn voorhoofd hij streek met de hand jAer zijn verweerd gelaat, en A-ervolgde ia eenige oogenblikken, wg-t bedaarder: Hoe lang ik zoo beAAUsteloos gele iden heb, weet ik niet de doktoor heeft aiij naderhand gezegd, dat het meer ■ene soort Aan beroerte dan eene flauw te geweest was, uant de aanval ging .eindelijk in slaap OA-er ja, ik sliep in, dftt a\eet ik, w,aht ik geraakte aan het droomen, en droomde allerlei AAronder- lijke dingen Aooraleer ik wakker werd. Ik kan mij echter van deze droombeel den nog slechts een enkel duidelijk her inneren, en dit was ook, naar 't schijnt, het laatste, hetgeqn mij nog, toen ik Avakker werd, voor den geest zweefde. Ik had, gelijk ik reeds zegde, den geheeleii napnt in het achtereinde van den ketel gelegen, en droomde i-k -dat die opening' nog altijd open was, en dat mijpe beenen door het looperi van den vorigen avond zoo lang waren gewor den, dat zij tot buiten de opening sta ken. Toen mij dit het eerst voor den geest kwam, stelde het denkbeeld mij gerust; dat mijne \7oeten door de ope ning staken, want thans Avas ik over tuigd, dat niemand die kon sluiten zon der mij eerst wakker te maken. Weldra scheen het alsof mijne Aroeten, die ei- buiten hingen, van den regen dóórnat waren géAvorden ik gevoelde het koude Avater, en de koude er van deelde zich aan mijne overige ledematen mede. Ik lag op den rug, en moet zeker de nacht merrie gehad hebben, want ik wist dat ik droomde. Een plotselinge hoestbui bracht mij wederom tot bezinning, en gaf mij te vens de kracht terug om mij te bewe gen. Het water, dat langzaam om mij heen steeg, was mij in den mond geko men, terwijl ik op den rug lag, en ik werd wakker om de regelmatige bewe ging der pomp te hooren, die het in den ketel bracht. Ik schrikte allergeweldigstmaar ik viel niet ten tAAreeden male in on macht. De bedwelmende schrik, die mij de eerste maal aantastte, toen ik het ontzettende van mijn toestand inzag, maakte thans voor meer tegenwoordig heid van geest plaats ik schreeuwde gelijk ik reeds bij mijn ontwaken had gedaan. Eens dacht ik dat ik nog droomde, ik strekte de armen uit en Aoelde angstig naar het gat, Avaardoor ik binnengekropen was, om opnieuw de vreeselijke overtuiging te verkrijgen dat ik opgesloten was. Opnieuw huilde ik, dat de wanden van den ketel dj den; slechts liet doffe geluid Aan pomp antwoordde mij en overschrèe de mijn geroep om hulp. Eindelijk gaf ik mij A'erloienH geen hoop meer is, is ook geene at ik achtte mij A-erloren en Averd bet der. Ik begon gemeenzaam te avq niet het denkbeeld van mijnen nade den dood, zelfs met de wijze, Avaaro dien ondergaan zou oA'erigens sol liet mij voor een man niets nieuws n op zoodanige wijze te sterven. Du J den zijn, 111 de enge ruimte van een 8( gesloten, naar den bodem der zee gaan, hebben wanhopig tegen de m al te stevig vastgemaakte luiken gj gen, en zijn met den doodsgil op de pen verzonken; maar die ongelukki schreeuwden niet om te blijven lei neen, maar 0111 onder liet-oog des hen te sterven. Zulk eene dood had mij te beurt kunnen vallen waarom zoi iets meer als die ongelukkigen kun verlangen? Zoo sprak, zoo dacht, gevoelde ik, minstens eene min dacht ik zoo misschien ook tien nuten "misschien ook slechts eene conde ik weet het niet in alle g< A\*as er een tijdstip, waarin ik in n noodlot berustte. Maar, hemel, had eenig vermoeden van het ontzette] dat mij nu nog te wachten stond. 1 beeld u, ik voelde het Avater, dat m leden omgaf, ofschoon het nog niet- h klom, warm worden; ik hoorde te ge het knappen en knetteren van het yi aa aarmede, zooals ik wist, dit. water stoom* zou veranderd Avorden, Aroor hoog genoeg kon klimmen om mij verdrinken. Gij schrikt, ja, liet Avas ooki van te schrikken; maar het verschrilj lijke ATan mijn toestand bedwelmde niet meer ik zonk' niet meer kracj loos op den ijzeren bodem neder. Ne ofschoon mijne beenen beefden, en u hart stilstond, wist ik toch dat ik heesch, te afgemat Avas om nog te k neu schreeuwen, en sloeg eerst zwak toen sterker, als een razende, met vuist tegen de wanden van den ketel. Dicht, bij mij waren menschen, mijn kloppen moesten hooren; ik li< de tocli het. gescharrel hunner voet het neerleggen A'an het brandhout, lachen der personen, die slechts een duimen van mij af waren. Ik hoorddi maar het water, dat hoe langer hoe aï mer Averd, en mij tot aan de knii kwam, maakte in den dampenden k< te A'eel gedruisch, opdat men mi ZAvakke slagen tegen de ijzeren wan( /lou kunnen hooren. Tot hiertoe had ik 1111 hier dan di gestaan, maar nu dwong de steeds t nemende Av^ruite van het water, 1 heen en weder te too pen; mij geheel het. water verheffen, kon ik niet, en c niet blijA'en stilstaan. Thans stiet ik gen iets met mijn vqet't. wap een U ten hamer, dien de smid toevallig 7 eten had! 0, hoe verrukt greep ik] Averktuig, met welk eene herleyei hoop deed ik daarmede de eerste slag tegen de ijzeren Avandep mijner gev genig. Helaas, nauwelijks had ik? oogenblik geluisterd toen ik de ijzei deuren hoorde klepperen, die de stoki geopend hadden om het vuur aan te st ken, dat mij ter dood moest martel Op mijn geklop sloeg niemand acht, toch hoorde ik, hoe, men stukken li( onder den ketel wierp, en daarop de ij ren deuren weder toesloot, toen er j noeg onder geplaatst was. Bleef mij thans nog eene hoop?; Ja. Maar deze ging gepaard met ec andere verschrikkelijke vrees, dat namelijk mijzelven nog een andere do kon bereiden, nog afgrijselijker dan van levend gekookt, te worden. B ik dien hamer slechts eenige oogenbü ken/vroeger ontdekt. Maar dat Avas niet anders. Nu besloot ik liet. laak middel, AA-elke mij nog overbleef, aan Avenden. Ik herinnerde mij, dat ik een sein pen beitel in mijn zak liad, en in kor] tijd dan ik liet zeggen kan had ik di tegen een der ijzeren platen gezet-, t met behulp van den houten hamer doorgedreven. Het Avater spoot do de opening. "Werd het gezien? Neen. Een houten beschot bedekte] straal voor lien, die in de nabijheid sto den. Zou ik, om de opening te vergn® ten, een tweede gat slaan Het AA-atf1 scheen te verminderen als er nog water wegliep, dan was ik in gevaar b water te hooren zieden op de ijzeren pl ten, die nu reeds mijne voeten bran Ha, het wordt- gezien ik hoe stemmen men roept om breekijze het beschot jvoidt weggebroken, krt kende valt- het neder het lek is oli dekt. men tracht het te naderen... GmJ'1 de God, waarom blusschen zij niet eeij 11 het vuur uit waarom roepen zij om. id Zie, mijnheer, ziet gij dezen vingf hier? Hij zal nooit zijn natuurlijks h vorm terug bekomen, maar hij heeft ml 51 alle diensten bewezen, die men van zul»11 ering lid kan verwachten. He [ei gat. zou een oogenblik later gestopt zij P geweest, als ik er niet juist bij tijds del vinger had doorgestoken Ik hoorde een gil van ontzetting toen men dien A'an buiten gewaar welj M hoorde, hoe men riep het A'uur t e] blusschen de eerste slagen aan d oomp -ook heeft men mij gezegd, da r ik mijn heAvustzijn had, toen men mi er uithaalde maar ik ik weet niet Aan wat er verder gebeurde, dan dal men mii een glas grog aan mijn bef?1 bracht, en dat hé, dat verkwiktefl I Benjamin keerde zich om en veegd 1 zich ter sluik een traan uit het oog. hl

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Volksstem | 1914 | | pagina 2