Blauwe druiven, Witte druiven
leld of de,_
voorzienigheid Gods
De Blauwvoet
LL£S$LEr
A ia*&!
keren morgen irad een armoedig
tienjarige knaap liet magazijn
van den rijken koopman Samuël
te Dantzig, en had den boek-
0ni eene aalmoes,
ier wordt niets gegeven bromde
ïaak dat. gij wegkomt
3iend sloop de arme jongen lang-
aar de deur terug, toen de heer
rkern te gemoet kwam.
fat doet deze jongen kier, vroeg
i bediende.
en slimme bedelaarsboef was t
iid van den boekhouder, van zijn
nauwelijks opziende,
lelerwijl zag de lieer Richter den
na en bemerkte, dat hij vlak voor
r, iets van den grond opraapte,
kleine, wat raapt gij daar op?
weeneij.de knaap keerde zich om
nde eene speld.
5n wat wilt gij daarmede doen?
de koopman verder,
lijn wambuis heeft gaten, was t
3rd, het grootste maak ik daar-
liclit.
beviel den heer Richter, en niet
r het schoon en eenvoudig gelaat
»n knaap.
Maar. zeide hij met minzamen
schaamt gij u niet, zoo jong en
1, als gij zijt, te bedelen? Kunt
st werken
ich, niijn lieve heer, hervatte de
i, ik heb niets geleerd, en om te
i'en en hout te klieven ben ik nog
ia. Mijn vader is sedert drie we-
[ood, en mijne moeder met mij-
8ine broertjes hebben sedert twee
i niets geëten. Daarop heeft de
mij de deur uitgedreven, en heb
t medelijden der menscken iuge-
n. Maar, ach slechts een landman
jij gisteren een stukje brood, se-
ieb ik van niemand iets te eten ont-
jn.
dergelijke wijze liegen de bede
van bedrijf gewoonlijk, en dit is
paal oorzaak, dat vele menschen
harten jegens de waarlijk nood-
iden verharden.
koopman verliet z ch echter dezen
op hei eerlijke voorkomen van den
p. Hij tastte in zijne beurs, nam er
tuk geld uit en zeide
Hier is een halve gulden ga ginds
(}en bakker en koopt voor de helft
Ivoor u, uwe moeder en broertjes;
idere helft brengt gij mij terug,
knaap nam het geld aan en hup-
vroolijk weg.
Nu, zeide de gemelijke boekhou-
die zal in zijn vuist jen lachen en
terugkomen.
Wie weet hetantwoordde de heer
ter en reeds zag hij den knaap
pllen draf terugkeeren, een o-root
[ebrood in de eene, en het geld m
idere hand houdende,
iAls 't u belieft, beste heer! zeide
[Schier buiten adem, daar is het
peblevene geld.
pstonds verzocht hij zeer vriende
ben mes, om een stuk van het brood
tonen snijden.
^boekhouder gaf hem, zonder spre-
zijn zakmes over.
aastig' sneed de knaap er een korst
wilde er reeds zijne tanden in zet-
[Doch eensklaps bedacht hij zich,
Ié het brood ter zijde en bad in stil-
inet. gevouwen handen, een kort ge-
iDit. gedaan hebbende, liet hij zich
[brood voortreffelijk smaken,
loor deze ongekunstelde godsvrucht
den kuaap werd het gemoed van den
Lan bewogen. Hij vroeg hem naar
pafkomst en geboorteplaats, en ver-
luit zijne openhartige mededeelin-
F,dat. zijn vader in een dorp, vier mij-
ran j,ant/.v...". ge - «j a
n huis, met eenig land bezeten had
het huis was afgebrand en ziekten
genoodzaakt hadden den akker te
;oopen. Hij had zich vervolgens bij
rijken boer als herder verhuurd,
was onder kommer en al te groote
toningen, drie weken geleden be
ken. Thans bevond zijne moeder
van verdriet en gebrek eveneens ziek
geworden, zich, met. nog vier kleine
deren, in de diepste ellende. Hij, het
ste, had getracht hulp te zoeken,
aanvankelijk van dorp tot dorp ge
il, eindelijk op den grooten straat-
I geraakt, en ten laatste, daar hij
fóFwas afgewezen, in Dantzig geko-
a,
Ie koopman werd in zijne ziel meer
meer bewogen. Hij had slechts een
ig kind, en de arme knaap scheen
b een wissel, dien God, ter beproe-
g zijner dankbaarheid, op hem had
tokken.
-Luister, mijn zoon zeide hij, hebt
dan werkelijk lust'om iets te leeren
-Ach ja, riep de knaap, zoo gaarne
kan ook al reeds den katechismus
In en versta nog wel meer, doch te-
8 moest ik altijd mijn klein broertje
gen, omdat mijne moeder ziek op het
to lag.
Ie heer Richter had eensklaps een be
't genomen.
- Welaan, sprak hij, wanneer gil
Ivruchtig, braaf en vlijtig zijt, zal
voor u zorgen. Gij zult wat leeren,
drinken en kleeding krijgen, en,
dertijd, ook iets verdienen. Dan
it gij uwe moeder en broertjes ook
^steunen.
He oogen van den knaap schitterden
l vreugde, maar eensklaps sloeg hij
ze weder naar den grond en zeide treu-
Mijne moeder heeft nog altijd
te eten
Tuist was, als door God gezonden, een
inwoner uit de geboorteplaats van den
knaap het magazijn van den heer Rich
ter binnengetreden. Deze bevestigde, in
alle opzichten, de opgaven van den jon
geling, en nam volgaarne op zich, om
de moeder van wege haren kleine Gott
lieb bericht, en, van de zijde des koop-
mans, brood en eenig geld te brengen.
Te gelijker tijd moest de boekhouder
eenen brief schrijven, gericht aan den
pastoor van het dorp, waarin de wedu
we aan diens bijzondere zorg bevolen,
nog eene ondersteuning ingesloten en
verdere onderstand toegezegd werd. Na
dat'dit geschied was, deed de waardige A. Rodenbach.
koopman, den knaap, gepaste kleederen
aantrekken, en geleidde hem voorts des
middags naar zijne echtgenoot©die hij
van des kleinen Gottliebs lotgevallen, en
de plannen, welke hij met dezen
voor had, nauwkeurig onderrichtte. De
brave vrouw deed gaarne de belofte,
hem naar haar vermogen te zullen on
dersteunen, en zij hield, in vervolg van
tijd, haar woord eerlijk getrouw.
Gedurende de vier eerste jaren moest
Gottlieb de scholen der groote handels
stad bezoeken, na dien tijd nam zijn
pleegvader hem op het kantoor, ten ein
de hem voor den handel op te leiden
Daar, evenals op de schoolbank gelijl
aan den lessenaar, muntte de aanko
mende jongeling niet alleen door zijn
natuurlijken aanleg uit, maar ook de
loffelijke naarstigheid, waarmede hij
zich ontwikkelde. Daarbij bleef' zijn hart
onbedorven. Yan zijn wekelijks zakgeld
zond hij regelmatig de helft aan zijne
moeder, totdat deze, nadat haar reeds
twee van zijne broeders waren voorafge
gaan, hem door den dood werd ontrukt.
Zij had hare laatste levensjaren, wel is
waar niet in overvloed, echter, door de
ondersteuning van den edelen Richter
en haren braven zoon, toch zonder druk
kende zorgen doorgebracht
Na den dood zijner geliefde moeder
leefden er geene menschen meer, die
voor Gottlieb dierbaarder waren dan zij
ne weldoeners. Ter liefde van deze werd
hij een immer naarstiger koopman. Hij
begon met het overschot, van zijn zak
geld, dat. hij thans naar welgevallen kon
gebrUiken, eenen handel in Hamburger
pennen. Toen hij hiermede, bij kleine
winst en tot matigen prijs, omtrent
honderd en twintig gulden gewonnen
had, deed zich in zijne geboorteplaats
de gelegenheid op, om tot matigen in
koopprijs eene aanzienlijke partij hen
nep en vlas, van zeer goede kwaliteit, te
koopen. Hij verzocht zijn pleegvader
om een voorschot van twee honderd gul
den, hetwelk deze hem volgaarne ver
strekte. En deze onderneming gelukte
zoo goed, dat Cottlieb reeds in zijn der
de leerjaar een vermogen bezat van vijf
honderd gulden. Gelijktijdig met den
handel in vlas ondernam hij thans eenen
handel in zaklinnen, en deze winstge
vende handel vermeerderde in twee jaar
zijn vermogen met omstreeks duizend
gulden
Dit geschiedde nog gedurende den ge-
bruikelijken vijfjarigen leeftijd. Na het
einde van deze jaren ging Gottlieb voort
zijnen weldoener andermaal vijf jaren
met vlijt, geschiktheid en trouw te die-
ien, trad toen in de plaats van den over
leden boekhouder, en werd, drie jaren
later, door den heer Richter, tot wer
kend medelid of deelgenoot zijner gan-
sclie handelszaak aangenomen, tegen
een derde der zuivere winst.
Het lag echter niet in het plan der
Goddelijke Voorzienigheid, dat deze
schoone handelsvereniging van langen
duur zoude zijn. Eene slepende ziekte
wierp M. Richter ter neder en hield
hem gedurende twee jaren aan het ziek
bed geboeid. Alles, wat dankbaarheid
en liefde vermogen, wendde Cottlieb
thans aan, om zijnen weldoener al het
geen hij aan hem verschuldigd was eeni-
germate te vergelden. Hij werd door
verdubbelde inspanning zijner krach
ten, als ware het, de ziel van den gan-
schen handel, en waakte desniettegen
staande geheele. nachten met de treuren
de gade van zijnen weldoener bij diens
ziekbed, tot dat. deze eindelijk, in den
ouderdom van vijf en zestig jaren zacht
jes in den Heer ontsliep.
Weinige dagen voor zijnen dood legde
hij nog de hand zijner eenige teen vijf
en twintigjarige dochter in die van zij
nen geliefden pleegzoon. Reeds sedert
lang had hij den vroegere kleinen bede
laar, als zijn eigen kind
zijne erfgenamen. Om in hen echter de
deugd van nederigheid des harten te
handhaven, toonde hij hun dikwijls de
zoo zegenrijke speld, die thans aan een
zeer fijnen, van Hollandsch laken ver
vaardigden rok prijkte, en vermaakt die
als een erfstuk aan hem, die bij het af
sterven van den eigenaar de oudste in
de familie zou zijn.
Nog maar eenige jaren is het geleden,
dat dit kind der ellende, des geluks en
der godsdienstige naarstigheid, in stil
len vrede uit de wereld is gescheiden.
j. De 6toop.
1.
Nu een lied van Vlaamsche zonen,
Nu een dréunend kerelslied,
Dat, in wilde noordertoonen,
Uit het diepst ons harten schiet
REFREIN.
Eihet lied der Vlaamsche zonen,
Met zijn wilde Noordertonen
En het oude Vlaamsch Hoezee
Vliegt de Blauwvoet? Storm op zee
2.
Op ons vane vliegt de Blauwvoet,
Die voorspelt het zeegedruisch.
En de Leeuw er met zijn klauw hoedt
't Lieve dierbaar Christi Kruis.
Weg de bastaards I Weg de lauwaarts I
Ons behoort het Noorderstrand,
Ons de Kerels, ons de Klauwaarts
Leve God en Vlaanderland
maal dat gij het zuiden van Frankrijk
bezoekt, en gij hebt den wijnoogst ze
ker nooit bijgewoond. Doch het is thans
juist den tijd om de druiven te plukken,
daarom, ga de wijnbergen in, dat zal u
afleiding geven, maar bovenal moet gij
veel druiven eten, ik sta er voor in, dat
dit u goed zal doen.
Zoo, zoozeide de Engelschman,
die door deze overeenkomst van gevoe
len met de geneesheer van Montpellier
gerust gesteld werd, zoo, zoo, dat is
goed, maar nog een woordje, dokter,
van welke kleur moeten ze zijn?
Wat blief je?
Wel, de druiven, die ik moet eten.
U zoo, zeide de professor, zijn ge
laat in een ernstigen plooi houdende,
witeet witte druiven, daar zit minder
zuurstof in.
Toen de Engelschman terug op straat
kwam, overwoog hij, met een hangend
hoofd, de beide middelen, die hem aan
de hand waren gedaan.
De eene heeft gezegd blauwe drui
ven, de andere heeft gezegd witte drui
ven. Het is dus blijkbaar dat zij niet
weten wat zij mij moeten voorschrij
ven, en dat er voor mij geen kruiden be
staan zij geven mij op, en mijne kwaal
is ongeneeslijk.
Daarop keerde hij terug naar zijn lo
gement, overwoog en bestudeerde het
voorschrift der beide geleerden. Hij
nam veel beweging, veel uitspanning,
at witte en blauwe druiven, en dacht, al
tijd dat hij de tering had, maar was in
derdaad zoo gezond als iemand zijn kan
en' bereikte hooge jaren.
beschouwd.
Beiden begrepen hem, zij beminden el-
1 11 llrtfflAl'llL" 011 OT-ll.
kaar en vierden stil, liefderijk en ern
stig hunne verloving voor zijn sterfbed.
In het jaar 1828, tien jaren na Rich-
ter's dood, was de firma Cottlieb V...-
Erve Samuël Richter, zaliger, eene der
geachtste in het groote Dantzig. Drie
schepen voeren voor hare rekening naar
de Oost- en Noordzee, en de bescher
ming der Goddelijke Voorzienigheid
scheen bijzonder over de eigendommen
Aan den braven koopman te waken. De
ze bleef ook inderdaad voordurend braaf'
•Hij eerde zijne schoonmoeder als een
rechtgeaarde zoon, en verpleegde haar
in hare toenemende zwakheid, op het
teederst, tot dat zij, in haar twee en ze
ventigste levensjaar, in zijne armen
overleed.
Wat. hij in de noodjaren voor de ar
men en behoeftigen deed, laat zich niet
beschrijven.
Vermits zijn eigen huwelijk zonder
kinderen bleef, nam hij de beide oudste
zonen zijner nog twee levende broeders
bij zich in huis, en bestemde deze tot
De held van dit verhaal is een En
gelschman, excentriek en met een goe
den voorraad geld op zak, waar het teji
andere die eilanders nimmer aan ont
breekt. Men had hem gezegd dat het
klimaat van Montpellier bijzonder gun
stig was voor lieden van een wankelende
gezondheid. Maar men moet weten dat
de Engelschman, met enkele duizende
ponden sterling inkomen, er even ge
zond uitzag ais zijne beurs, daarenbo
ven zou men gelooid hebben dat hij met
een enkele vuistslag een os had kunnen
dooden, maar hij verbeeldde zich dat hij
de tering had. De zaak was eigenlijk dat
hij zich verveelde, evenals alle andere
te rijke Engelsche knapen.
Zoodra hij te Montpellier was aange
komen, begaf hij zich zoo spoedig mo
gelijk naar den vermaardsten genees
heer van die stad, vertelde hem zijne
kwaal in alle bijzonderheden en eindig
de aldus
Ik houd het er voor, dat de long is
aangetast, wat dunkt u, dokter?
Maar, Milord, gij hebt f'orsche
schouderen, die de noodige ruimte voor
eene sterke ruime borst laten.
Dat doet er niet toe. Klop mij op
den rug, dokter, en luister dan.
De dokter klopte hem op den rug en
luisterde, terwijl hij spoedig begreep
met welken zonderlinge hij te doen had.
Daarop begon hij met hem mee te
praten en zeide hem
Ja, ja, er schuilt toch wel iets,
maar het is niet zeer gevaarlijk. Gij
moet maar goed eten.
Dat is juist mijn gewoonte, dokter.
Welnu, ga zoo voort, gij moet dat
volhouden. Ga uit rijden en wandelen
en zoek zooveel mogelijk uitspanning,
dan sta ik voor u in.
Ik zal uw raad volgen, zeide de En
gelschman. Maar schrijft gij mij geen
geneesmiddel voor?
0, mijn hemel, ja en neen.... Wij
zullen iien. Ondertusschen, voegde de
dokter, die eensklaps een schranderen
inval kir eg, er bij, wij zijn in den tijd
van den wijnoogst, dus begeef u in de
wijnbergen om druiven te eten.
Druiven?...
Ja, druiven, daar is niets gezonder
dan dat.
Reeds wilde de Engelschman zich
verwijderen, toen eene bedenking bij
hem oprees
Druiven? vroeg hij, blauwe of
witte
Mijns inziens, zeide de dokter,
moet gij blauwe eten, zij zijn verster
kende!'.
Toen ging de Engelschman weg. Doch
op süy begon hij zich een weinig on
gel i 'e maken. Druiven voor eene
ie. - alsde zijne, dit kwam hem toch
al zei» zonderling voor.
Die voornaamste dokter van Mont
pellier is een rare man, zeide hij tegen
zich zeiven, en aanstonds ging .hij op
zoek naar het adres van een anderen ge
neesheer, die tevens professor was o m
de geneeskundige fakulteit. Deze dek
ter was echter geen zier knapper dan
zijn confrater, en wist evenmin een
drankje voor den armen Engelschman
te bedenken. Eindelijk, na hem lang be
tast te hebben, zeide hij
Ik raad u bijzonder uitspanning en
afleiding aan.
Welke afleiding en uitspanningen
vroeg de Engelschman zij vervelen mij
allen, het zou iets nieuws moeten we
OORZAAK EN UITWERKING.
Huurder. Neen 't is hier in huis
niet uit te houden, nooit heb ik zoo n
hitte ondervonden, ik blijf hier geen
tweede zomer.
Huismeester. Denk je dan, dat het
in andere huizen koeler is
Huurdei'. Zeker, want boven mij
woont een photograaf en die man heeft
veel zon noodig.
ff*
SLIMHEID VAN EEN KOETSIER.
Zes boertjes wilden zich in een rijtuig
naar de Landbouwtentoonstelling laten
lijden.
Wat zal dat kosten, vroe£r een hun
ner aan een koetsier.
Yijf'-en-twintig stuivers te zamen.
Daukje man, gij zij te duur
Zoo, een kwartje per persoon.
Dat is beter; vooruit dan
EEN KLEINE WIJSNEUS.
Vindt ge niet, vroeg eene tante
aan haar neefje dat bij haar op bezoek
was, dat ik eene goede tante ben, die u
zulke groote sneden brood met gelei
geeft?
Ja, zei de knaap, maar ik zou u
nog beter vinden, als u me de gelei zelf
op mijn brood liet smeren.
LICHT GERAAKT.
Neen, bij mijne schoonmama is
het waarlijk niet meer uit te houden, ze
wordt onuitstaanbaar. Verbeeld u, on
langs neem ik haar mede naar het paar
denspel, en meen haar daarmee een
groot genoegen verschaft te hebben
Daar komt ongelukkigerwijze een clown
in den circus als draak verkleedtdit
beschouwt zij als eene zinspeling, zij
staat op en gaat beleedigd naar huis.
EENE AANBEVELING.
Een landbouwer, die«gehoord had, dat
een zijner vrienden in de stad zich een
ezelwagen voor diens kinderen had aan-
jeschift, zond hem de volgende brief
kaart
Mijnheer en vriend. Als gij soms
een ezel noodig hebt, denk dan a. u. b.
eens op mij.
4f—
DE KLEINE SPECULANT.
Eritsje. Toe, pa, geef mij eens een
flink pak slagen.
Vader. Waarom dat, mijn jongen
Eritsje. Wel, dan krijg ik weer
lekkere peren van Mama.
BEDELAARSERVARING
Bedelaar (voor een groot huis, beslui
teloos of hij zal of niet aanbellen.
't Is eene ellende met die groote
huizen op de eerste en tweede verdie
ping willen en op de derde verdie
ping kunnen ze niets geven.
EEN GOED MOTIEF.
Student A. (tot zijn collega). Nu,
willen we een partijtje domino spelen?
Student B. Merci, ik heb geen klein
geld bij me.
Student A. Dat maakt niets uit
ik kan wisselen.
Student B. Dat helpt niet, groot
geld bezit ik evenmin.
UIT HET LEVEN
DER DRINKEBROERS.
Een zatterik waggelde langsheen de
huizen en hield zich met beide handen
aan den muur vast. Een stadswachter
komt voorbij en zegt hem
HébaaskenKunt ge uw huis
niet vinden? Kom met mij mede, ik zal
u te slapen leggen.
Oh! mijnheerken lief, antwoordt
de zatterik, spaar u die moeite. Zie, al
de huizen zwijmelen hier voorbij, en
zoohaast als mijn gevel komt, spring ik
er seffens in.
BIJ DEN BOER.
Een landwerkman biedt zich bij een
boer aan om het koren te pikken.
Pachter, kunt gij mij niet gebrui
ken?
Neen
Waarom niet?
Gij zijt te klein.
Te klein Snijdt gijlie dan het ko
ren langs boven af?
«J.
EEN MOEILIJK GEVAL.
0, dat treft zoo goed als het maar
kan, hernam de dokter, het is de eerste
KINDERLIJKE MAATSTAF.
Kleine Piet. O, Mama, wat heb ik
vandpag een massa soldaten op straat
gezien
lama. Inderdaad? En hoeveel
wei?
Kleine Piet. Wel twee doozen vol,
Mama.
EENE BENOEMING.
Millionnair. Wel, mijn waarde ba
ron, g-ij schijnt mij iets zeer belang
rijks te willen mededeelen?
Baron. Ik heb u de aangename tij
ding te brengen, dat ik van plan ben, u
1 te benoemen tot mijn schoonvader,
Koning Leopold IetB moest 'ne keer
door Mannekensveere, in West-Vlaan
deren, voorbij rijden, en hij zond, daags
te voren, een vliegende bode te peerd
met een briefken voor den burgemeester
an Mannekensveere, waarin onder an
dere te lezen stond dat ze niet veel be-
ilag" en moesten maken met zijn kom-
ste, vermits hij daar maar in het naar
Oostende reizen en kwam maar, dat
hij, ingezien de groote hitte, wel een
klein rafraichissement zou aanveerd
hebben.
Bij 't ontvangen dezer boodschap riep
de burgemeester heel de raad van Man
nekensveere bijeen om den brief te hoo-
ren lezen. Die brief was klaar en duide
lijk tot aan den laatsten regelmaar,
als de burgemeester aan het woord ra
fraichissement kwam de man bleef
daar leelijk haperen en de raadsleden
bekeken malkaar lijk kiekens die een ei
op hebben en 't moeilijk kunnen kwijt
geraken
Ra-frai-chis-se-ment
Wat mocht dat zijn? Elk raadslid, de
eene voor, de andere na, trok zijnen bril
uit om dat woord te bekijken gelijk men
eene geit met twee koppen op de foor
bekijkt, maar geen een die er wijs uit
geraakte. De champetter zelf, die noch
tans twee jaar en half bij den troep bad
geweest, en kon er geenen weg mee.
Champetter, zei de burgemeester,
ga 'ne keer om den schoolmeester en zeg
dat hij zijn grootste woordenboek mee
brengt.
De schoolmeester kwam bij, schudde
'ne keer zijn verstandig hoofd, sloeg
zijn groot woordenboek open en vond,
na behoorlijk vergelijkend onderzoek,
dat het %oord wilde zeggen eene ver
koeling Dat woord bracht eenigsins
licht in de duisternis maar liet niet
temin de raadsleden in de grootste ver
legenheid.
De brief werd herlezen door den ge
meenteonderwijzer het woord verkoe
ling werd in de plaats gezet van ra
fraichissement en na alles wel gewikt
en gewogen te hebben kwam men tot
het eenpang besluit dat men Sire geen
beter verkoeling kon toedienen dan met
de brandspuit der gemeente.
Op gestelden dag en uur kwam Leo
pold P" toe in Mannekensveere en de
burgemeester, ziende dat Sire gedurig
zijn zweet afdroogde, gaf teeken aan
den champetter die belast was om het
rafraichissement toe te dienen en
Sire kreeg een streep op zijn hemde-
borst dat 't water uit zijn rijtuig spoel
de
De rest is in 't Fransch.