i
In de sportwereld
gases'
MOEDERSMART.
ZONDERLINGE fM AN
ALLERLEI
fr
fr—
fr—
-fr-
EERLIJK.
-fr-
fr—
fr—
fr—
EEN VREEMDELING.
-fr—
fr-
fr
—fr
is LIEGEN ZONDE?
T EERSTE HOCKEY KAM PI OEN SCHAP VOOR DAMEN IN BELCIE.
De Brussel's ladies ice hockeyclub het kampioenschap van België win-
I, voor de damenafdeeling't is de eerste maal dat een damenkampioen-
schap ingericht werd.
Onze photo verbeeldt de winnende ploeg.
hee fz
I.
jrdinand Newland was in der tijd de
16 jste jongeling uit zijne gemeente,
bad zijn vader vroegtijdig verloren
fas van ai dien tijd de eenige troost
zijne brave en liefderijke moeder,
man had haar een redelijk kapi-
nagelaten, en geen wonder, dat het
'°r' en rouwtijd met aan aanzoeken tot
tweede huwelijk ontbrak, doch zij
weduwe tot haar einde toe
den tijd waarvan ik nu spreekt, was
inand drie-en-twintig jaar oud.
J is met zijn dertiende jaar was hij
ldot LOOPvaarchj gegaan en had zich in
)t zoo goed gedragen, dat het kan-
uitsi waarvoor hij voer> hem het bevel
het schip had toevertrouwd, dat tot
i&rt werd uitgerust. Tijdens de uit
ziet n& van schip kon hij met onbe-
1 verlof naai' huis gaan. Hoe geluk-
i was zijne moeder, die haren lieve-
in vijf jaren niet gezien had, toen
op een Zaterdag avond eensklaps
bare oogen stond, en hoe trotsch
zij den volgenden morgen, op zij-
krachtigcn arm geleund de kerk
en
i deze gemeente woonde ook eene
lie, met name Strange, die bij nie-
61 d in den besten reuk stond. De va-
een weduwnaar, was hovenier van
!ae 1 ep, doch zorgde zoo weinig voor zij-
,,e iken, dat iedereen wel begreep, dat
j ,in aarvan niet leven kon. Hij had drie
e, b, en eene dochter, Anna, die om-
'1fc. iks negentien jaar oud was. l)e jon-
'e.. nannen hadden eene boot en gaven
met visschen den kost te verdienen;
00« i' heel de omtrek kende hun werke-
bedrijf. Het waren stoute, onderne-
i de, gewetenlooze smokkelaars, die
eü' lunne strooptochten altijd wapens
LT?" ich droegen, en even weinige zwa-
iid maakten om hun eigen leven,
lat van anderen, op het spel te zet-
on. Daarbij waren zij van jongsaf ruw,
n it en losbandig van aard en, wat
u m 'is, zij bezaten geen greintje eerge-
ea hadden al meermalen de laag-
H gehad, om anderen, die met hen
mokkelen uit geweest waren, aan
ier verheid te verraden. Dit waren de
dredenen, waarom iedereen hen ver-
1)1111 teen scnuwae, en allen omgang met
■e^.0 Zooveel mogelijk vermeed,
velke i
n w ina, was een schoon meisje, maar,
L duivelin in haar hart. Van haar
tuui a^ gewoon, eiken blik en elke
r nai 'e^ng na^r het voordeel af te meten^
laaruit te trekken viel, was zij ge-
te i ^glisfig en valsch. Genoeg
alle jonge knapen uit 't dorp had-
aar aangezocht, maar allen badder,
even spoedig weer van haar afge-
Menf ^oen zbi bemerkten, dat de slimme
)ocli - vau ^aren invloed op ken slechts
jer ij zocht te trekken, om hen tot eene
erfelijke verbintenis met hare broe-
over te halen,
les. B jonge Newland was te lang afwe-
oet Jeweest, om iets van den kwaden
bes!01 te weten, dien dit huisgezin ge-
wat ö(le zijn omzwerven verkregen had,
tod met de zoons op school gegaan,
rernl lunner was met hem van gelijke ja-
nog f>een wonder dus, dat hij den vrien-
e ve toon, waarop zijne oude speel
n hem verwelkomden, even har-
zeg beantwoordde en geen bezwaren
°m hen in hun huis eens op te zoe
lijk
moet 101 Antje te zien -werd bij den jon
man het werk van hetzelfde oogen-
DnkH bij was niet meer van hare zijde af
tigji aaa en werd van nu af bij de Stran
ig een dagelijksche gast. De moeder,
eze ongelukkige neiging van haren
tuin ®poedig bemerkte, deed al wat zij
le b °m hem van zijne bezoeken af te
i... 2ij vertelde hem bij elke gele-
uit p1(l al het kwaad, dat zij-van het
dat Je wist, maar hoe meer zij sprak,
te heviger werd de liefde van den
verblinden jongeling, zoodat de bedroef
de moeder weidra begon te wenschen,
dat het bevel spoedig komen zou, dat
den geliefden zoon weer naar zee terug
riep. Zij was er van overtuigd, dat een
langeren omgang met die bedorven men-
seken hem op den duur ongelukkig ma
ken moest.
Weidra vertoonden zich ook de gevol
gen die zij met recht gevreesd had. Ge-
neele dagen was haren zoon in Strange's
huis, de gemeenste knapen aan de kust
waren zijne gezellen, en wanneer hij
lang na middernacht tot zijne v achten
de moeder terugkeerde, was het door
gaans in een staat van dronkenschap.
Zijn geld verminderde, de kaarten kwa
men liem zelden uit de handen, en het
gerucht liep, dat hij reeds aanzienlijke
sommen door het spel verloren had. Des
Zondags had hij altijd eene verontschul
diging gereed, waarom hij zijne moeder
niet ter kerk wilde vergezellen, kortom
Newland was geheel veranderd, zijne
kleeding, zijn geheel uitzien was thans
dat van een woest, verkwistend mensch
geworden.
Intusschen waren duizend verschil
lende gesprekken omtrent hen in om
loop. Men wilde weten, dat de brief, die
hem aan boord riep, gekomen was, maar
hij had den reeder de dienst opgezegd en
daarentegen een ander vaartuig, waarin
zijne moeder de meeste aandeelen had,
hierheen ontboden. Men wist, dat hij
vaak vier-en-twintig uren lang afwezig-
was, en velen zeiden hem in het holle
van den nacht aan 't strand gezien te
hebben. In één woord, niemand twijfel
de er meer aan, of hij was in strikken
gevallen, waaruit hij zich moeilijk meer
losmaken kon. 't Is waar, men zou hem
aan de kust het smokkelen niet kwalijk
genomen hebben, want enkele der v
mogendste huisgezinnen in die streken
hebben aan den zoogenaamden vrijen
handel litmne welvaart te danken, en
een gewoon smokkelaar is daar even wel
gezien; als. ieder ander mensch, maar het
waren de personen, met wie hij zich had
ingelaten, die opspraak verwekten, om
dat iedereen overtuigd was, dat zijne
snoode makkers hem verraden zouden,
zoodra zij dat waardig achtten.
De moeder, die van dit alles onder
richt was, trachtte hem de oogen te ope
nen, doch dit verbitterde den jongeling
zoo zeer dat hij haar bij pa geheel ver
liet, en cm zijn geweten tot zwijgen te
brengen, zijn toevlucht tot de verleid
ster nam. Dit-maakte de diep bedroefde
moeder radeloos en bracht haar tot het
besluit, om zelve aangeefster te wor
den. Aanvankelijk wilde zij de geleg«
beid afwachten, totdat de Strange's zon
der haren zoon uit zouden gaan, doch
daar deze dag en nacht bij hen bleef,
meende zij hem, in de hoop van daar
door voor grooter ongeluk te verhoeden,
gelijktijdig met hen te moeten aange
ven.
Het was in de maand Augustus.
Ik was vroeg te bed gegaan, maar kon
niet slapen. Lang lag ik mij in bed om
te woelen, eindelijk stond ik op en ging
aan het venster. Het was een schoone
nacht en heldere maneschijn, ik hoorde
het breken van de golven op het niet
verre strand, dat een heuvel aan mijn
oog onttrok, maar overigens was alles
stil, als het graf.
Op eens hoorde ik de voetstappen van
twee mannen in den nabijgelegen hol
len weg, en kort daarop een zacht ge
sprek. Ik luisterde.
Om één uur zouden ze hier zijn, het
zal er niet ver meer van af wezen, zcide
eene .stem.
- Neen, antwoordde de andere, maar
't is toch jammer van den jongen, een
zoo braven knaap, ofschoon hij het in
den laatsten tijd wat al te bont maakte.
Nu, voor ons kan het altijd eene vangst
worden. Zouden zij wapens bij zich heb
ben?
Mogelijk wel.
Ik heb mijn snaphaan ook bij mij.
en haal mij de drommel, als ik geen vuur
geef. Stil! hoort ge wat? Daar komen
ze En er op los.
Op dit oogenblik hoorde ik een ander
gerucht van den heuvelkant. Ik zag in
de hoogte, en drie mannen, onder zware
lasten gekromd, stonden tusschen mij
en de maan. Zij bleven staan, schenen
rond te zien, wierpen hunne pakken op
den grond en zetten zich daarbij neder.
Na omtrent vijf minuten namen zij hun
nen last weder op en gingen verder. Zij
waren echter nog niet ver gegaan, toen
twee andere mannen van achter den aar
den dijk opsprongen en op hen toesnel
den. Dadelijk wierpen de smokkelaars
hunne pakken weg en namen in ver
schillende richtingen de vlucht, terwijl
de anderen zich van den buit meester
maakten. Thans begreep ik den samen
hang, de drie waren smokkelaars, en de
twee policiebeambten, waarmede ik
liefst niets te doen wilde hebben, daarom
deed ik mijn venster behoedzaam toe en
ging weder te bed.
Pas had ik de oogen tot den eersten
slaap gesloten toen een schot mij wekte.
Een luiden kreet en daarop volgde een
angstgil. Ik sprong op en liep naar het
venster. Op dezelfde plaats, waar de
sluikers waren overvallen geworden,
ontdekte ik thans drie personen, van
welke een op den grond lag terwijl een
vierde van de hoogte kwam toegeloo-
pen. Toen deze bij hen gekomen was,
ontstond er eene driftige woordenwisse
ling, waarvan ik echter niets verstaan
kon, en eindelijk namen zij den op den
grond liggenden op, en wierpen hem
over den dijk.
Nu wist ik wat er gebeurd was een
van de policiebeambten was vermoord
geworden, en dit waren zijne moorde
naars. Eene koude rilling liep mij over
de leden, ik haalde het hoofd naar bin
nen en toen ik van mijnen eersten schrik
bekomen was en weder naar buiten zag
was er geen sterveling meer te zien.
Men zal wel begrijpen, hoe ik dien
nacht verder doorbracht, mijn hoofd was
geheel verward, ik zag vreeselijke ge
zichten, maar altijd werd de overtuiging
levendiger bij mij dat de jonge Newland
aan het bloedig werk van dien nacht had
deel genomen.
Zoodra de dag aan den heniel kwam
spoedde ik mij naar de noodlottige
plaats. Het platgetrapte gras en de bloe
dige plekken in het rond overtuigden
mij maar al te zeer, dat ik niet had ge
droomd. D.e sporen leidden naar den
dijk, daarachter in den diepen hollen
weg stonden de muren van een oud huis,
dat geheel in puin was gevallen. Ik kon
duidelijk zien, dat men eerst kort te vo
ren in dat puin gewoeld had. De bloed-
droppelen volgende, ging ik voort en
had onder een hoop los op elkaar gewor
pen stèenen weldra het lijk van een man
ontdekt. De hals was afgesneden en
naast hem lag een matrozenmes. Dit
was ook met bloed bevlekt en op het
hecht waren de letters F. N. ingegrift.
O -God, Ferdinand Newland is de
moordenaar, riep ikl half overluid.
Deze woorden waren mij nauwelijks
over de lippen, toen ik mij eensklaps
door een hoop menschen omringd zag,
waaronder ik weldra gerechtsdienaars
en den vrederechter herkende. Dezen
deelde ik alles mede, wat ik gehoord en
gezien had, en openbaarde tevens mijn
vermoeden aangaande den moordenaar.
Terstond werden gerechtsdienaars af
gezonden, om de verdachten in hechte
nis te nemen, terwijl de vrederechter
mij naar de pastorie vergezelde en men
het lijk naar de gerechtskamer droeg.
Het duurde bijna twee uren, voordat
men de gevangenen, de drie gebroeders
Strange en Newland bracht. Het ver
schil tusschen deze en de drie anderen
viel dadelijk in het oog.
Met uitzondering van een geringe ver
hooring van kleur, die zich nu en dan
onder het verhoor op hun gelaat ver
toonde, waren zij zoo kalm en bedaard,
als slechts de onschuld op de verstokste
boosheid zijn kan. Het gezicht van New
land vertoonde daarentegen den diep-
sten smart. Hij was doodsbleek, zijn
rood en verwilderd oog was of op den
grond gericht of dwaalde met de uit
drukking van wezenloosheid in het ver
trek rond. Het onderscheid in hunne
kleeding was niet minder groot. De
gebroeders had men op hun bed gevon
den. Zij waren bedaard opgestaan, had
den zich netjes aangekleed, en hielden
zich, alsof zij niet wisten, waarom men
hen voor den rechter bracht. Newland
had men aan het strand gevonden. Zijne
kleederen en ook zijne handen waren
met 'bloed bevlekt. Toen de policiedie-
naars hem grepen, had hij meer van een
mensch die op zelfmoord peinsde, dan
van iemand, die aan ontvluchten dacht,
en toen hij voor ons stond meende ieder
een zijne schuld op het voorhoofd te
kunnen lezen.
Het voorloopig- verhoor nam thans een
aanvang. Daaruit bleek, dat, omdat de
policiebeambten de pakken te zwaar ge
vonden hadden, een hunner naar Folk-
stone was gegaan, om hulp te halen, ter
wijl de andere bij het in beslag geno
men goed de wacht bleef houden. Na
een uur kwam de afgezondene terug,
maar vond evenmin de goederen, als zijn
makker. Op de plaats, waar hij hem ver
laten had, vond hij een pistool in het
gras liggen, dat zijnen kameraad nooit
had toebehoord, en eindelijk ontdekte
men, gelijk reeds gezegd is, het lijk
zelf.
Het mes wier herkend als zijnde den
eigendom van Ferdinand Newland.,
(Wordt voortgezet.)
Hierboven geven wij het portret weer van een zonderling man, MISTER
CAY genaamd, die zonder armen of beenen geboren werd. Hij is nu 60 jaar
oud en sinds 20 jaar gehuwd. Zes kinderen zijn uit zijn echt gesproten, waar
van drie meisjes. Twee zijner zonen dienen in het Engelsch leger. Mister Cay
verblijft heden te Berlijn.
FAMILIE.
Is die lange, blonde jongen nog fa
milie van u Gij draagt beiden denzelf
den naam?
Ja, in de verte.
Hoe zoo?
Hij is de jongste en ik ben de oud
ste van een twaalftal.
VERCEEFSCHE BEDREIGING.
Als ge uw zoon ditmaal geen geld
stuurt, dan loopt hij den Rijn in, mijn
heer.
Ja, indien de Rijn een bierhuis
was, dan kon het wel waar zijn
IN HET STAMBOEK.
Iemand schreef in liet stamboek
«Yan alle zaken houd ik het meest
van de kern.
Een ander schreef er onder
Met dezen is het goed kersen eten.
OP HET EXAMEN.
Professor. Wat' zoudt gij doen,
mijnheer de kandidaat, als gij bij een
patiënt kwaamt, die de zooëven genoem
de ziekte had?
Kandidaat. Ik zou hem onmiddel
lijk naar u zenden, Professor.
4jf—
EEN ZONDERLING ADRES.
In een land, dat dikwijls van ministe
rie verwisselde, ontving het hoofd van
zeker departement een brief, waarop het
volgende adres geschreven stond
Aan den Minister N. N., indien hij
nog minister is.
der.
Uw kas is niet in orde, boekhou-
Ja wel, mijnheer, ze is in orde.
En ik zeg er is 500 fr. te kort
ZooMaar kijk dan eens even in
mijn zakboekje. (Het zakboekje toonen-
de.) Hier staat toch van mijnheer ter
leen genomen 500 fr. aan 5 per honderd.
BELEEFD.
Is het waar, Mijnheerdat gij van
mij gezegd hebt, dat ik rijp was voor
het zinneloozengesticht
Dat niet, mijn waarde heerdat in
het geheel niet, ik heb alleen maar ge
zegd, dat, wanneer gij er eenmaal waart,
ze u er niet al te gauw uit moesten la
ten
AFGEKOELD.
A. Ge weet niet hoeveel last ik el-
ken avond heb om mijn zoontje naar bed
te krijgen de jongen wordt bepaald
sterrekundige.
B. Of nachtwaker.
MUZIKAAL.
Muziekmeester. Maar, juffrouw
Sara, gij slaat vier maten rust over.
Sara's vader. Wat! moet mijne
dochter ook nog rusten en dat in eene
les, die mij een daalder kost
SCHERP.
Heer. Ik heb uwe schilderij op de
tentoonstelling gezien en heb thans eene
bestelling voor u.
Kunstschilder. Zeer vleiend, mijn
heer. Yerlangt gij wellicht uw pdrtret?
Heer. Ik zou gaarne de deur en
vensters van mijn huis door u geverfd
zien.
EERHERSTELLING.
Twee vrienden ontmoeten elkander op
de sociëteit. De een draagt zijn arm in
een doek.
Wat is dat? riep de andere ver
baasd uit.
Och; gisteren avond woorden ge
had.
En zijt gij dan zoo toegetakeld
Wel neen, ik heb dezen morgend
eene eerherstelling ontvangen.
Een jonge Japanees die ten eersten
male Europa bezocht, vroeg zijn jgelei-
der
Men zou meenen, dat bijna alle
Europeanen dokters waren.
Waarom?
Omdat zij elkander niet ontmoeten
kunnen zonder zich de handen te betas
ten en te vragen Hoe gaat het u
TAMELIJK SCHERP.
Een student at bij een professor in de
ontleedkunde. Toen hem een kluif werd
voorgediend, waaraan niet veel vleesch
was, bekeek hij dien oplettend.
Wat doet gij daar? vroeg de pro
fessor.
Ik bestudeer uwe theoiie van de
beenderen, en zie wat hier aan iswas
het antwoord.
NIET EERZUCHTIG.
Rechter. Het verwondert mij in
derdaad, dat ge niet medeplichtig zijt
aan de inbraak, welke in de vorige week
is geschied.
Ik ben niet eerzuchtig, mijnheer
de rechter.
EEN GOED VOORBEELD.
Onderwijzer. a Gedeelde vreugde
is dubbele vreugde», zegt de geleerde
Schiller.
En zich tot een zijner leerlingen wen
dende, vroeg hij
Geeft daarvan een voorbeeld, Pie-
ter.
Na zich eene oogenblikken bedacht te
hebben, antwoordde Pieter
Als ik een pak chocolade heb en
het in tweeën deel, en het eene stuk nu
en het andere morgen opeet, dan heb ik
daarom dubbel plezier.
SNUGGER.
Op eene vraag van den onderwijzer,
waar men de onoverwinnelijke vloot het
eerst opmerkte, antwoordde een vlugge
knaap zonder aarzelen
Aan den horizon, mijnheer
DE MISDADIGER EN DE RECHTER
Onlangs werd een misdadiger met een
ontzettend grooten en zwarten baard
voor de rechtbank te Londen gebracht.
Beschuldigde, zeide de president,
het schijnt, te oordeelen naar de mis
daad, waarvan men u verdenkt, dat uw
geweten even zwart is als uw baard.
Zoo? antwoordde de aangeklaagde,
als gij het geweten naar den baard g*aat
beoordeelen, dan hebt gij er in het ge
heel geen want gij hebt geen enkel
haart jen op uw gezicht.
Is liegen zonde? vroeg een onder
wijzer aan zijne leerlingen
Ja, riepen de jongens, en de onder
wijzer voegde er bij vooral als het
eene gewoonte wordt.
Maar, zoo ging hij voort, is zelf
moord ook eene zonde
Het eenstemmig antwoord luidde
Ja, vooral als het tot eene gewoon
te wordt I