Edelmoedigheid belo
De Vergiffenis van den Monnik
«r
If
DE DUIF EN DE SPERWER
MOEDERSMART
fnd
spi
D l
Zie
Vervolg.)
62"
Dit wanhopig geroep drong tot eene
nog verüciite Ra uier van een op het
plein gelegen huis door, en het venster
ging open. Dat was zonder twijfel liulp,
die kwam opdagen, en Deilo zag met
oogen, cue reeds door een onneilspelien-
den nevel verduisterd waren, een man,
die zich uit het venster vooroverboog,
om te zien wat er in de straat voorviel.
XX.
DE VERGIFFENIS
VAN DEN MONNIK.
De man, die het venster der eerste
verdieping van het huis, voor hetwelk
Lelio aangevallen was, geopend had,
duwde de olinden dnttig op zijde, toen
hij voor de tweede maal den angstkreet
hoorde, dien de ongelukkige deed hoo
ien.
Lichtlichtriep hij een knecht
toe, die in een benedenzaal sliep, welke
in het portaal uitkwam, en kwam zelf
met de haast der hulpvaardigheid den
trap af.
Toen liet portaal verlicht was, schoof
de knecht, op zijns meesters bevel, den
grendel van de deur die op straat uit
kwam, en beiden liepen naar de plaats,
waar de lijitrawant van het Spanjaardje
lag.
Met groote zorgvuldigheid vatte de
jonge man het bovenlijl van den gewon
de op, terwijl de knecht hem met de
beenen oplichtte.
Senor Miguël, zegde de knecht,
wat wilt gij met dien ongelukkige doen.
Hem 111 huis brengen, antwoordde
de jonkman.
De eerste, de beste die u maar
voorkomt, misschien een booswicht!
Op dit oogenblik is hij toch een
gewonde, die onze hulp noodig heeft.
De knecht antwoordde niet, en hielp
zijn meester Lello naar binnen dragen.
Deiden traden het portaal binnen, en
toen liet. schijnsel der keers op liet. ge
laat. van den stervende viel, riep Miguël
uit:
Lello Lel li
Kent gij hem vroeg de bediende.
Ja, antwoordde Miguël met. dofte
stem, ja, ik ken hemDit wezen is
een werktuig van ramp en misdaad.
Wat beteekent dat, meester, zeg
de Tote; als het gezicht van dien man u
hindert, kunnen wij hem brengen, waar
wij hem opgenomen hebben.... ik ge
loof dat hij toch haast dood is.
Den dode zucht van Lello bewees dat
er nog eon greintje leven in hem was.
IN een, zegde Miguël, terwijl hij
zichzelven geweid aanuecd, neen, iaat
ons hem de onmisbare zorgen wijden....
hij ademt nog, wij hebben het recht
niet hem op de straat te werpen. Wie
weet daarenboven, of de Hemel onze
liefderijke handeling niet beloonen zal,
door de waarheid uit dezen half versuji-
den mond te doen ontsnappen Snel
naar boven, Tote; de klachten van den
gewonde zijn uitgeput, en gij herinnert
u, dat hij een priester gevraagd heeft.
De kaars verlichtte den trap genoeg
zaam, en het was dus gemakkelijk
te beklimmen; ten am.ere kwam het
licht eener lamp nog uit de kamer
waarin Miguël gezeten had, toen Eeiio
doorstoken werd.
De twee mannen klommen voorzichtig
naar boven; vervolgens in de voorka
mer gekomen zijnde, legden zij 't roer-
looze lichaam ip een divan neer.
Geen van beiden durfde het lemmei
van den ponjaard uit de wonde trekken
en in afwachting dat de heelmeester zou
komen, moest men Lello voorover op de
kussens leggen.
De ongelukkige kermde zacht: zijne
pijnen moesten vreeselijk zijn.
Laat ons een bed in gereedheid
brengen, zegde Miguël.
Tote wilde juist het vlitgenscherm
dat de legerstede van den jongen kun
stenaar omhulde, oplichten, toen dezen
den knecht driftig bij den arm greep.
Daar nietdaar nietzegde hij,
leggen wij hem aan 4en overkant.
Een draagbaar bed werd spoedig te
genover dat van Miguël geplaatst,
vervolgens Lello daarop uitgestrekt.
Nu, Tote, ga nu bij den geneesheer
aankloppen, wek hem en breng hem
hier. lntusschen zal ik de noodige voor
werpen voor het verband klaar zetten
Zoodra de geneesheer hier is, zorgt gij
dat de laatste wensch van den ongeluk
kige vervuld worde, en zoek een mon
nik of een priester, die hem de biecht
kan hooien.
Ik loop heen, senor Miguël
De jonge schilder naderde de voorloo-
pige rustplaats van den geuonde.
Zijn blik rustte met wonderlijke vast
heid op Lello.
O, Goddelijke Voorzienigheid,
mompelde hij zoo zacht alsof' hij zucht
te. Deze man moest juist voor dit huis
neêrvallen; stervende moet hij den
drempel overschrijden van de woning,
waaruit hij verjaagd is, en waar hij
eenmaal dood en «ongeluk heeft aange
bracht... Mijn God! geef hem berouw
over het kwaad, dat hij gedaan heeft,
en laat de waarheid thans van zijne lip
pen komen.
Nadat Miguël het onbeweeglijk li
chaam een oogenblik beschouwd had,
ging hij linnen en een kruidenwater,
waarvan hij de weldadige uitwerkiug
kende en een kompres, om het pluksel,
dat de diepe wonde vullen moest, te be
dekken, gereed maken. Vervolgens ver
wachtte hij met ongeduld de komst van
den heelmeester.
Deze wachtte niet lang, en Miguël
hoorde zijne voetstappen op den trap,
op het oongenblik dat hij met zijne toe
bereidselen gereed was.
Zonder te spreken, bracht hij hem bij
den gewonde.
Waar hebt gij hem gevonden?
toeg de geneesheer.
Op de straat.
Kent gij hem
Ja, antwoordde Miguël met ge
smoorde stem.
- Gij hebt voorzichtig gehandeld
met den ponjaard in de wonde te laten...
Ik hoop ze echter te genezen...
De geneesheer leunde met de knie op
de matras van het bed en trok met eene
snelle beweging 't wapen uit de wonde.
Lello uitte een doordringen kreet.
Een ontzettende kling, moeilijk te
enezen. Als de ponjaard maar niet ver
giftigd isDe ongelukkige moet ont
kleed worden... Hem zijne kleêren uit
te trekken, zou onmogelijk zijn, we zul
len ze met eene schaar openknippen, dat
zal beter gaan.
De broek en de vest van Lello vielen
weldra in stukken neer, en toen het bo
venlijf ontbloot was, kon de geneesheer
de wonde eerst wasschen en vervolgens
verbinden. Hij moest de windsels over
de borst kruisen, ten einde het verband
vast te houden. Toen alles in orde was,
reikte Miguël Lello een glas wijn toe en
de gewonde gevoelde zich eenigszins
ersterkt.
Gij moogt noch op de ru" noch op
de borst liggen, zegde de heelmeester,
blijf op uwe zijde rusten en vermijd alle
snelle beweging, daar dit bloedverlies
ten gevolge kan hebben.
Ben ik verloren? vroeg Lello.
Verloren, antwoordde cl
Een lieflijk schoone duive zat
üp eenen hoogen kerke toren,
Door kerren, vliegen afgemat,
De klachten van een sperwer t' liooren
o O, waarde duif, gij kent mij niet
Eilaas I ik ken u des te beter,
Want ik, ik die gij thans hier ziet
Was van uw broers en zuster de eter.
Maar nu is het met mij gedaan,
Ik moet met eenige stonden sterven.
Niet één zal storten eenen traan
Omdat hij immers mij moet derven.
Ik heb geleefd, doch geene vreugd
Heb ik toch ooit waar ook genoten
In mijne kindschheid, in mijne jeugd,
Altijd werd ik alom verstooten.
Terwijl gij stil uw eten at,
Door vriendenhand u gegeven,
- Dan hing ik nijdig over stad
- En zocht om een van u het leven
- Te ontnemen maar kwam ik te bij,
Dan moest ik sterk voor mij ook vreezen
-> Want hij die leeft m schelmerij
Kan nooit gerust op aarde wezen.
De sperwer had zijn woord gedaan,
üaar stierf hij van elkeen verlaten.
Alleen 't slecht dat hij had begaan,
Heeft zijn gevolgen hier gelaten.
Hieruit moeten wij allen leeren
Dat 't kwaad nooit vreugd nocli rust geniet
Dat zij die deugd en God niet eeren
Slechts anders vinden dan verdriet.
genees-
er.
De tanden van den gewonde stieten
met geknars tegen elkander.
Vóór morgen is er niets aan te van
gen, mijn vriend, voegde de dokter er
bij, zich tot Miguël wendende.
En zoo er zich iets onvoorziens
voordoet
Laat mij dan roepen.
De geneesheer drukte de hand van
den jonkman en zegde
Gij hebt mij voor de tweede maal
bewezen dat gij een hart in bet lijf hebt.
Ten einde de oogen van den gewonde,
'die het felle licht, misschien o-ehinderd
zou hebben te ontzien, had Miguël de
amp achteruit geschoven zoodat een
alfdonker iii de kamer heerschte. Ge
durende het leggen van liet verband had
Miguël zich zooveel mogelijk op den
achtergrond gehouden, opdat Lello hem
niet herkennen zou. De ellendeling ver
moedde dus in 't minst niet dat hij de
edelmoedige zorgen, welke hij ontving,
aan iemand te danken had, met wien hij
eenige jaren te voren den degen had ge
kruist.
Zocals al degenen die pijn lijden,
hield Lello overigens de oogen gestadig
gesloten. Het schijnt dat, als geene uit
wendige voorwerpen ons gezicht meer
treffen, wij ons dan meer in ons zelve
terugtrekken, en Lello dacht, aan dat
vreeselijk uur, waarop cle ondoorgron-
lelijke geheimen van eene wrekende
•euwigheid voor hem zouden ontsluierd
«reien.
Hij zag zich weer als kind te Rome,
atroeiend ondeugend, hard voor zijne
oeder, die een engel was, in het gezel
schap van kinderen van zijn leeftijd,
wiens grootste genoegen was, een on
schuldig wezen te plagen of een grijs
aard uit te jouwen. Hij herinnerde zich
op dat uur zijne te zwakke moeder, die
hem met zachtheid berispt had, waar zij
:1e roede had moeten gebruiken, om hem
te kastijden... Helaas! zij had dit ge
brek, dat uit hare goedheid voortsproot,
bitter geboet. Eens had hij de ongeluk
kige vrouw, die hij tot armoede bracht,
geld willen afpersen, en had de ellen
deling de hand tegen haar opgeheven,
en daar zij nog niet toegaf, had hij haar
geslagen.
Zij had niet om hulp geroepen, zij
had niet geschreeuwd, zij had zelfs de
hand niet uitgestrekt, om hem te vloe
ken, maar Lello was gevlucht en had
haar nooit wedergezien.
Op twintigjarigen leeftijd was hij te
Napels bezig in speelhuizen en op slechte
plaatsen zijne jeugd te verwoesten, ver
volgens hechtte hij zich aan Ribeira,
met eene gemakkelijkheid, die van die
pe verdorvenheid getuigde... God alleen
weet de waarheid aangaande het drama,
waarvan de Dominikaan hét slachtoffer
geweest was.
Maar evenals zekere dieren, die op het
zicht van- bloed verbitterd worden, die
razend worden als zij de roode kleur
zien, gevoelde Lello Lelli zich spoedig-
tot de misdaad aangetrokken. Alles was
hem goed, mits het slechts voordeel af
wierp. Hij had als het ware een tarief
voor al de schuldige handelingen zijns
levens: zooveel voor het dooden van een
tegenstander in het tweegevecht, eene
vaste prijs voor het uit den weg ruimen
van iemands doodsvijand als voor het
bezoedelen van een naam.
Wanneer hij in eene stad genoeg den
degen of den dolk gehanteerd had, ging
hij naar eene andere, om er zijne mis
daden voort te zetten. Thans dat hij dit
tijdvak zijns levens overwoog, kreeg
Lello zulk een afschuw van zich zeiven,
dat hij een angstkreet uitte.
(Wordt voortgezet.)
(Vervolg en Slot.)
Zacharias, voegde hij er bij, was
ter bewaking van de boot achtergeble
ven, en kwam bij ons, toen alles ge
daan was.
Bij deze woorden keerde Newland zich
om en zag den getuige strak in liet aan
gezicht. Deze sloeg ue oogen neder, aocn
Jierstelde zich spoedig en vervolgde
ufschoon wjij aanvankelijk in ver-
schillige richtingen waren uiteengegaan
verzamelden wij ons tocli spoedig we
der en begonnen toen te overleggen, wat
ons te doen stond.
Wat te doen? riep Newland, die
wat te veel gedronken had, gij hebt pis
tolen, ik heb een mes: wij zijn drie te
gen twee, laat ons het goed terugnemen.
Wij wilden daar mets van weten,
maar hij trok nnj een pistool uit den
gordel en liep weg.
Wij liepen hem achterna om een on
geluk voor te komen, maar vooraleer
wij hem nog maaien Ronden, waren tus-
scnen üem en den gedooden reeds scho
ten gevallen. Deze was gekwetst en
ioent te ontkomen, maar iNewland liep
nem na, gieep üem woedend aan, wierp
uem op den grond en sneed hem den üai&
af.
Ik twrong hem zijn mes en onder
het worstelen kreeg hij die snede in de
nand. Wij stonden rondom het lijk en
wisten met wat wij doen zouden, toen
uiijn broeuer kwam toegeloopen en ons
berichtte, dat hij den tolbeambte haas
tig naar de stad had zien gaan, zoudat
ij geen tijd te verliezen hadden. Wij
wierpen het lijk waar dit 's morgends
gevonden is
Terwijl deze booswicht zijne getuige
nis met de meeste koeibloedigneid ai-
legde, schenen alle toehoorders den adem
te nebben ingehouden, en nu, toen mj
geëindigd had, was het alsof eene lange
uent door de zaal ging. Dene vreese-
njke stnte volgde hierop, terwijl aller
oogen cp Newland gericüt waren.
Tot hii itoe had de jonge man zijn
hoofd gebukt gehouden, alsof hij zien
schaamde iemand aan te zien, maar nu
beurde hij het stout omhoog, zag rond
en «ep langzaam en met nadruk:
Heer rechter, deze getuige heeft
een samenzweefsel van leugens voor den
dag gebracht. Ik heb gezworen, den
scnuidige met te verraden, maar ik ben
de schuldige niet.
Gevangene, antwoordde de rech
ter, gij moet zwijgen, gij zijt in de han
den van uwen advokaat.
De advokaat deed alles, wat in zijn
vermogen was om den getuige door
strikvragen met zich zeiven in tegen
spraak brengen, doch Thomas IStran-
ge had z;r-h te goed op alles voorbereid,
en zijne verklaring bleef onveranderlijk
dezelfde.
Gedurende al dien tijd heerschte er
eene stilte, alsof het leven van ieder in
het bijzonder op het spel stond, en dui
delijk hoorde men het gefluister der ge
zworenen, terwijl zij met diepen ernst
over het lot van drie medemenschen
welker leven en dood van hun vonnis
afhingen.
Eens slechts rammelde de keten aan
Newland's been. Hij was bleek, bleek
als de dood, doch het was niet de bleek
heid der schuld, die op zijn aangezicht
lag want zijne trekken bleven vast en
onveranderd. Ten laatste maakte het
hoofd der gezwoornen de beslissende
uitspraak bekend; zij luidde, dat de
beide Strange's niet aan 't eerste, maar
wel aan het tweede, doch dat Ferdinand
Newland aan beide misdrijven schuldig
was.
Hij is niet schuldig, riep de moe
der opnieuw, en sprong wild van hare
zitplaats op.
O genade, genade, heer rechter
spaar het leven van den zoon der wedu
we, van haar onschuldigen, goeden
zoon. O genade, genade
Meer kon zij niet uitbrengen; zij ver
loor het bewustzijn en werd onmachtig
uit de gerechtszaal gedragen.
Schijnbaar bedaard hoorde Newland
de uitspraak aan. Slecht^ toen hij zijne
moeder zag neerzijgen, sprong hij voo:
uit, om haar in zijne armen op te van
gen, en scheen de ketens te vioeken, die
hem dit beletten. Toen men haar naar
buiten had gebracht, scheen hij weer
ruimer te ademen, en wachtte de voor
lezing van zijn vonnis met kalmte af.
Ik zelf sprong op en, alleen aan de
inspraak van mijn gevoel gehoor geven
de, smeekte ik den rechter om genade
voor den ongelukkigen jongeling, van
wiens onschuld ik mij innerlijk over
tuigd hield. De rechter hoorde mij met.
geduld aan eu zeide, dat ik dit alles in
een smeekschrift aan den koning kon
brengen, hetwelk hij gaarne wilde in
leveren. Voor het oogenblik vorderde
<ujn plicht echter van hem, dat hij de
straf uitsprak, welke de wet op derge
lijke misdaden gesteld heeft.
Hierop werd het vonnis met de gewo
ne plechtigheid voorgelezen en hield in,
voor Zacharias Strange, zeven jaar, voor
Eduard Strange levenslange verbanning
uit den lande, en voor Newland den
dood door de koord, op den volgenden
Woensdag te ondergaan. Dit langer
uitstel was den ongelukkige verleend,
opdat zijne Mienden tijd mochten heb
ben, om hem met hunne voorspraak te
dienen.
Terwijl al de aanwezigen diepe aan
doening verrieden, scheèn Newland al
leen kalm en gerust.
Heer rechter, zeide hij, ik dank u
voor uwen goeden wil, maar ik heb geen
hoop, dat. die mij redden zal, ja, ik
wenscli het nauwelijks. Mijn goede
naam is verloren, en ik verlang dien
niet te overleven. Ik ben door een onge
lukkigen hartstocht verblind en door
valsche vrienden verraden geworden. De
man, die„ de daad begaan heeft, staat
nier.
Hij legde de hand op Eduard Stran
ge's schouder, die cnder de aanraking
zichtbaar ineenkromp.
En die daar, vaivolgde hij, op Tho
mas wijzende, is het die hem hielp. De
kwetsuur in dc hand bracht de eene
broeder mij toe, terwijl ik den ongeluk
kige, dfen de andere op den grond had
geworpen, helpen wilde, en wat het mes
oij den vennoorden aangaat, dat is het
mijne, maar wij hadden op zee geruild,
nier is dat waarvoor ik het mijne gege
ven heb. Maar dat verandert nu de zaak
niet; ik moet sterven; en even ik hoop,
van God, vergiffenis te ontvangen, zoo
waar vergeef ik ook aan mijne moorde
naars.
Het is onmogelijk de uitwerking te
beschrijven, welke deze verklaring en
de vertooning van het matrozenmes, dat
op het hecht de letters E. St. getee-
kend was, algemeen teweeg bracht.
Hij is onschuldig, riepen alle ad-
vokaten, cie mensen is m een strik ge-
loopen.
Stilte, mijne heeren, sprak de rech
ter en gelastte dat men de gevangenen
zou wegbrengen, wat ook dadelijk ge-
cüiedde.
ik verloor geen tijd en spoorde met
ueüulp van een advokaat alles op, wat
nent over de zaak kon verspreiden, om
aan ons versfoek bij aen troon meer na-
uruk te geven, maar al onze bemoeiin
gen waren vruenteioos en niets dan de
erklanng van den ongelukkigen jon
geling en onze eigene overtuiging oie-
en ons ever.
inmiddels verliepen uren en uren en
de vreest^jkc Woensdag kwam steeds
nader. Ik cezccht beurtelings de moe
der en den zoon. De laatste bereidde
zich godsdienstig en met moed tot den
aood en beklaagde zich slechts over de
cnande en ellende, welke hij zijne moe
der berokkenen moest. Deze verkeerde
in den waan, dat haai- zoon alleen tot
verbanning veroordeeld was en omdat
wij haar in dat geloof lieten hoopte zij,
nem te kunnen vergezellen.
Dit gebeurde den avond voor den dag,
dat de terechtstelling moest plaats iieb-
oen, en toen de moeuer ons verlaten had,
liet ik mij met den jongeling opsluiten
en bracht den nacnt m ernstige gesprek
ken en gebeden met hem door. Tegen
den morgendstond legden wij ons neder
en tot mijne blijdscnap ontdekte ik dat
Newland sliep, voor dat ik zelf de oogen
sluiten kon.
Een gerucht aan de deur deed ons bei
den ontwaken. Newland dacht den rech
ter te zullen zien verschijnen, en op zijn
bleek gezicht kon ik kennelijk bespeu
ren, dat moed en zwakheid in zijn bin
nenste hevig worstelden. De binnentre
dende echter, was de griffier van het
hof, en wel met een gezicht waarmee
men anders geene doodstijding aankon
digt. Hij berichtte, dat de terechtstel
ling op last des konings was uitgesteld,
en Newland werd zeer aangedaan daar
zijny onschuld erkend en hij van alle
straf vrijgesproken was.
Van het oogenblik af, dat NeAvland
zijne hand op Eduard Strange's schou
der gelegd had, was deze docr eene
brandende koorts overvallen en men had
hem naar de gevangenis moeten terug
leiden. Gedurende de eerste dagen zij
ner ziekte was hij bij een hardnekkig
stilzwijgen blijven volharden, doch toen
Aijn toestand merkbaar verergerde en
hij zijnen dood voelde naderen, ont
waakte zijn geweten en deed hem op
denzelfden morgen van de vonnisvol-
trekking een geestelijke ontbieden en
voor dezen eene bekentenis afleggen,
die Newland's onschuld duideli
wees, en zijne verklaring tot. in
ste bijzonderheden bevestigde. Jq£
moest de vrijspraak van den jonge |jep
natuurlijk volgen.
Ferdinand Newland verliet
de gevangenis en begaf z ch tol
gelukkige moeder, wie hij tot aan
dood, tot troost en blijdschap wai 8
werd hij als kapitein op Ik zelfde bh
geplaatst, dat voor hem was
en sinas jaren vaart hij nu op de
zee, hetgeen hem zelden gelegi
geeft om ons dorp te bezoeken, do tijd
dikwijls hij er komt is hij voor n ijkt
welgekomen gast, dien wij lief h :em
en achten kunnen.
Van de Strange's weet ik nie T00
meer te zeggen. Eduard stierf wf?*
uren nadat hij zijne bekentenis
elegd, Zacharias werd, naar de
ny-kaai gezonden, maar vaa den
de dochter en den schurk die zil
getuige had opgeworpen, hoeft nii 8
in onze streek iets meer gi «hoofd
Lieve lezers en lezeressen, vlffi
lechte gezelschappen. er z
sta:
spr
bek
100
0, -
hen
it nd,
asti
nde
I j®1
n d
in a
diet
ue
bi
Ge
n Ha
en
tbe
orb
ei Zoo
k'
No
)e
Too
t :°li
»ch
Eene bejaarde juffrouw c'ie een
beluik van het voorgeborchte van
Jacob te Fanjs bewoonde, had eei
dochtertje als dienstmeid uit Brt
doen komen. Die juffer was wein
goed. Ook moest zij met a eel oi
geschiktheid leven om haar gering
houden ve besturen zonder schuit jek
maken.
Het dochtertje heette Perina
Avas een weeskind, een Avare pen
godvruchtigheid en Avijsheid. He ?eii
spaarzaam, zuiver, weigesc.iikt ei
Een jaar ging Aroorbij. Op
morgend kwam ue oude juÖ'iouav
ontsteld te huis; zij nep Perina
ue haar al weenende:
Lief kind, wij moeten van
der scneiden; vandaag nog- moet gi !ar(
andere plaats zoeken.
Gij zendt mij dan Ave,
kind uit.
IN een, maar- ik kan u niet
noudan, ik ben arm.
indeiuaad, de juffrouw ki\am
nemen aat haar notaris vtrdA/ere;
af wat zij hem had toeven rouwd,
nemende. En daar hij al wat zij
m nanden meld, volgde or ait o
volstrekt alles had verloren.
Als het maar dat is, meviouwl ar
de Perina, hare tranen aivagondeP0
vertrek ik met.
Uuj Avut mij dan niet veintaaï
de juffrouw uit, tot in net mmgsll
nerten getroffen. Eiet kind, ik 1 Vil
voortaan noen voeUen, noch betale [ee:
Welnu, riep de edelmoedige
dochter uit, gij zult mij noch ftee
noch betalen; maar uaar gij mij tol Sk,
uer gemend hebt, aviJ ik nu o< k t Va
zorgen gelijk ik voor ïmjne rncedi !oc
geuaan nebben. Ik zal voor ons I cee
werken.
Wat de goede juffrouw ook n et
zeggen, Henna vei huurde zich bi le
nui cverkoopster die eene weik Jn
noouig nad en in de nabijheid a/<
s iNachts kwam zij te huis slapi r
dagelijks had zij zich eene hum-
oenouuen om vooi het middagm;
rer meesteres te zorgen, aan weAfa
boven naar gewia nog- alle slac ei,,
zoetigheuen als eemg fruit, gevo i?
enz., op huren nooddruft gespaad
bracht; met een Avoord, aan Avie
de zorgen toedroeg die men voor de
moeder kan hebben.
Die edelmoedige zelfopoffering,
twee jaren laag geduurd heeft, ft
eene oogent lik net jong meisje t raa
velen, komt eindelijk hare beloon
ontvangen.
in de maand Maart laatstleden,
een broeder ATan de oude juffroi f{
overlijden, zonder kinderen en i ne,
testament. Gedurende zijn leven ,rp
mj van zijae arme zuster ïiiet 1 Va
spreken. Nu laat hij haar tien di gd,
flanken inkomen na.
Thans was het hare beurt om
moedig te wezen.
Ferina had haar als haar moet
zorgd, nu neemt zij haar als hare
t«;r. De akt van aanneming is ganto
regel en Perina woont in een
aingsgesticbt om er de onderAAriji re
ontvangen die het eene dochter, di( rsl
honderd dui/end franken moet
betaamt te bezitten.
Alzoo loont God hier reeds op
de deugd.
EEN FIJN GEDACHT.
Een man, die het wel meende, M
een weinig eenvoudig was, vern F:
over eenigen tijd zijnen kamera» f®
het groot gebruik dat deze van de
lie maakte.
Weet gij niet, zegde hij hel f8
het zeer ongezond is, zooveel ko:
drinken Weet gij niet dat de kol
een traagzaam vergift is
Bah, zegde de kameraad, i B(j
van jongs af' koffie «redronken,
ben al zestig jaren oud.
Het is mogelijk, antwoord f
andere, maar hadt gij geenen kof!
dronken, gij zoudt nu misschien
ventig jaren oud zijn
id fis
Ie