Edelmoedigheid belo De Vergiffenis van den Monnik «r If DE DUIF EN DE SPERWER MOEDERSMART fnd spi D l Zie Vervolg.) 62" Dit wanhopig geroep drong tot eene nog verüciite Ra uier van een op het plein gelegen huis door, en het venster ging open. Dat was zonder twijfel liulp, die kwam opdagen, en Deilo zag met oogen, cue reeds door een onneilspelien- den nevel verduisterd waren, een man, die zich uit het venster vooroverboog, om te zien wat er in de straat voorviel. XX. DE VERGIFFENIS VAN DEN MONNIK. De man, die het venster der eerste verdieping van het huis, voor hetwelk Lelio aangevallen was, geopend had, duwde de olinden dnttig op zijde, toen hij voor de tweede maal den angstkreet hoorde, dien de ongelukkige deed hoo ien. Lichtlichtriep hij een knecht toe, die in een benedenzaal sliep, welke in het portaal uitkwam, en kwam zelf met de haast der hulpvaardigheid den trap af. Toen liet portaal verlicht was, schoof de knecht, op zijns meesters bevel, den grendel van de deur die op straat uit kwam, en beiden liepen naar de plaats, waar de lijitrawant van het Spanjaardje lag. Met groote zorgvuldigheid vatte de jonge man het bovenlijl van den gewon de op, terwijl de knecht hem met de beenen oplichtte. Senor Miguël, zegde de knecht, wat wilt gij met dien ongelukkige doen. Hem 111 huis brengen, antwoordde de jonkman. De eerste, de beste die u maar voorkomt, misschien een booswicht! Op dit oogenblik is hij toch een gewonde, die onze hulp noodig heeft. De knecht antwoordde niet, en hielp zijn meester Lello naar binnen dragen. Deiden traden het portaal binnen, en toen liet. schijnsel der keers op liet. ge laat. van den stervende viel, riep Miguël uit: Lello Lel li Kent gij hem vroeg de bediende. Ja, antwoordde Miguël met. dofte stem, ja, ik ken hemDit wezen is een werktuig van ramp en misdaad. Wat beteekent dat, meester, zeg de Tote; als het gezicht van dien man u hindert, kunnen wij hem brengen, waar wij hem opgenomen hebben.... ik ge loof dat hij toch haast dood is. Den dode zucht van Lello bewees dat er nog eon greintje leven in hem was. IN een, zegde Miguël, terwijl hij zichzelven geweid aanuecd, neen, iaat ons hem de onmisbare zorgen wijden.... hij ademt nog, wij hebben het recht niet hem op de straat te werpen. Wie weet daarenboven, of de Hemel onze liefderijke handeling niet beloonen zal, door de waarheid uit dezen half versuji- den mond te doen ontsnappen Snel naar boven, Tote; de klachten van den gewonde zijn uitgeput, en gij herinnert u, dat hij een priester gevraagd heeft. De kaars verlichtte den trap genoeg zaam, en het was dus gemakkelijk te beklimmen; ten am.ere kwam het licht eener lamp nog uit de kamer waarin Miguël gezeten had, toen Eeiio doorstoken werd. De twee mannen klommen voorzichtig naar boven; vervolgens in de voorka mer gekomen zijnde, legden zij 't roer- looze lichaam ip een divan neer. Geen van beiden durfde het lemmei van den ponjaard uit de wonde trekken en in afwachting dat de heelmeester zou komen, moest men Lello voorover op de kussens leggen. De ongelukkige kermde zacht: zijne pijnen moesten vreeselijk zijn. Laat ons een bed in gereedheid brengen, zegde Miguël. Tote wilde juist het vlitgenscherm dat de legerstede van den jongen kun stenaar omhulde, oplichten, toen dezen den knecht driftig bij den arm greep. Daar nietdaar nietzegde hij, leggen wij hem aan 4en overkant. Een draagbaar bed werd spoedig te genover dat van Miguël geplaatst, vervolgens Lello daarop uitgestrekt. Nu, Tote, ga nu bij den geneesheer aankloppen, wek hem en breng hem hier. lntusschen zal ik de noodige voor werpen voor het verband klaar zetten Zoodra de geneesheer hier is, zorgt gij dat de laatste wensch van den ongeluk kige vervuld worde, en zoek een mon nik of een priester, die hem de biecht kan hooien. Ik loop heen, senor Miguël De jonge schilder naderde de voorloo- pige rustplaats van den geuonde. Zijn blik rustte met wonderlijke vast heid op Lello. O, Goddelijke Voorzienigheid, mompelde hij zoo zacht alsof' hij zucht te. Deze man moest juist voor dit huis neêrvallen; stervende moet hij den drempel overschrijden van de woning, waaruit hij verjaagd is, en waar hij eenmaal dood en «ongeluk heeft aange bracht... Mijn God! geef hem berouw over het kwaad, dat hij gedaan heeft, en laat de waarheid thans van zijne lip pen komen. Nadat Miguël het onbeweeglijk li chaam een oogenblik beschouwd had, ging hij linnen en een kruidenwater, waarvan hij de weldadige uitwerkiug kende en een kompres, om het pluksel, dat de diepe wonde vullen moest, te be dekken, gereed maken. Vervolgens ver wachtte hij met ongeduld de komst van den heelmeester. Deze wachtte niet lang, en Miguël hoorde zijne voetstappen op den trap, op het oongenblik dat hij met zijne toe bereidselen gereed was. Zonder te spreken, bracht hij hem bij den gewonde. Waar hebt gij hem gevonden? toeg de geneesheer. Op de straat. Kent gij hem Ja, antwoordde Miguël met ge smoorde stem. - Gij hebt voorzichtig gehandeld met den ponjaard in de wonde te laten... Ik hoop ze echter te genezen... De geneesheer leunde met de knie op de matras van het bed en trok met eene snelle beweging 't wapen uit de wonde. Lello uitte een doordringen kreet. Een ontzettende kling, moeilijk te enezen. Als de ponjaard maar niet ver giftigd isDe ongelukkige moet ont kleed worden... Hem zijne kleêren uit te trekken, zou onmogelijk zijn, we zul len ze met eene schaar openknippen, dat zal beter gaan. De broek en de vest van Lello vielen weldra in stukken neer, en toen het bo venlijf ontbloot was, kon de geneesheer de wonde eerst wasschen en vervolgens verbinden. Hij moest de windsels over de borst kruisen, ten einde het verband vast te houden. Toen alles in orde was, reikte Miguël Lello een glas wijn toe en de gewonde gevoelde zich eenigszins ersterkt. Gij moogt noch op de ru" noch op de borst liggen, zegde de heelmeester, blijf op uwe zijde rusten en vermijd alle snelle beweging, daar dit bloedverlies ten gevolge kan hebben. Ben ik verloren? vroeg Lello. Verloren, antwoordde cl Een lieflijk schoone duive zat üp eenen hoogen kerke toren, Door kerren, vliegen afgemat, De klachten van een sperwer t' liooren o O, waarde duif, gij kent mij niet Eilaas I ik ken u des te beter, Want ik, ik die gij thans hier ziet Was van uw broers en zuster de eter. Maar nu is het met mij gedaan, Ik moet met eenige stonden sterven. Niet één zal storten eenen traan Omdat hij immers mij moet derven. Ik heb geleefd, doch geene vreugd Heb ik toch ooit waar ook genoten In mijne kindschheid, in mijne jeugd, Altijd werd ik alom verstooten. Terwijl gij stil uw eten at, Door vriendenhand u gegeven, - Dan hing ik nijdig over stad - En zocht om een van u het leven - Te ontnemen maar kwam ik te bij, Dan moest ik sterk voor mij ook vreezen -> Want hij die leeft m schelmerij Kan nooit gerust op aarde wezen. De sperwer had zijn woord gedaan, üaar stierf hij van elkeen verlaten. Alleen 't slecht dat hij had begaan, Heeft zijn gevolgen hier gelaten. Hieruit moeten wij allen leeren Dat 't kwaad nooit vreugd nocli rust geniet Dat zij die deugd en God niet eeren Slechts anders vinden dan verdriet. genees- er. De tanden van den gewonde stieten met geknars tegen elkander. Vóór morgen is er niets aan te van gen, mijn vriend, voegde de dokter er bij, zich tot Miguël wendende. En zoo er zich iets onvoorziens voordoet Laat mij dan roepen. De geneesheer drukte de hand van den jonkman en zegde Gij hebt mij voor de tweede maal bewezen dat gij een hart in bet lijf hebt. Ten einde de oogen van den gewonde, 'die het felle licht, misschien o-ehinderd zou hebben te ontzien, had Miguël de amp achteruit geschoven zoodat een alfdonker iii de kamer heerschte. Ge durende het leggen van liet verband had Miguël zich zooveel mogelijk op den achtergrond gehouden, opdat Lello hem niet herkennen zou. De ellendeling ver moedde dus in 't minst niet dat hij de edelmoedige zorgen, welke hij ontving, aan iemand te danken had, met wien hij eenige jaren te voren den degen had ge kruist. Zocals al degenen die pijn lijden, hield Lello overigens de oogen gestadig gesloten. Het schijnt dat, als geene uit wendige voorwerpen ons gezicht meer treffen, wij ons dan meer in ons zelve terugtrekken, en Lello dacht, aan dat vreeselijk uur, waarop cle ondoorgron- lelijke geheimen van eene wrekende •euwigheid voor hem zouden ontsluierd «reien. Hij zag zich weer als kind te Rome, atroeiend ondeugend, hard voor zijne oeder, die een engel was, in het gezel schap van kinderen van zijn leeftijd, wiens grootste genoegen was, een on schuldig wezen te plagen of een grijs aard uit te jouwen. Hij herinnerde zich op dat uur zijne te zwakke moeder, die hem met zachtheid berispt had, waar zij :1e roede had moeten gebruiken, om hem te kastijden... Helaas! zij had dit ge brek, dat uit hare goedheid voortsproot, bitter geboet. Eens had hij de ongeluk kige vrouw, die hij tot armoede bracht, geld willen afpersen, en had de ellen deling de hand tegen haar opgeheven, en daar zij nog niet toegaf, had hij haar geslagen. Zij had niet om hulp geroepen, zij had niet geschreeuwd, zij had zelfs de hand niet uitgestrekt, om hem te vloe ken, maar Lello was gevlucht en had haar nooit wedergezien. Op twintigjarigen leeftijd was hij te Napels bezig in speelhuizen en op slechte plaatsen zijne jeugd te verwoesten, ver volgens hechtte hij zich aan Ribeira, met eene gemakkelijkheid, die van die pe verdorvenheid getuigde... God alleen weet de waarheid aangaande het drama, waarvan de Dominikaan hét slachtoffer geweest was. Maar evenals zekere dieren, die op het zicht van- bloed verbitterd worden, die razend worden als zij de roode kleur zien, gevoelde Lello Lelli zich spoedig- tot de misdaad aangetrokken. Alles was hem goed, mits het slechts voordeel af wierp. Hij had als het ware een tarief voor al de schuldige handelingen zijns levens: zooveel voor het dooden van een tegenstander in het tweegevecht, eene vaste prijs voor het uit den weg ruimen van iemands doodsvijand als voor het bezoedelen van een naam. Wanneer hij in eene stad genoeg den degen of den dolk gehanteerd had, ging hij naar eene andere, om er zijne mis daden voort te zetten. Thans dat hij dit tijdvak zijns levens overwoog, kreeg Lello zulk een afschuw van zich zeiven, dat hij een angstkreet uitte. (Wordt voortgezet.) (Vervolg en Slot.) Zacharias, voegde hij er bij, was ter bewaking van de boot achtergeble ven, en kwam bij ons, toen alles ge daan was. Bij deze woorden keerde Newland zich om en zag den getuige strak in liet aan gezicht. Deze sloeg ue oogen neder, aocn Jierstelde zich spoedig en vervolgde ufschoon wjij aanvankelijk in ver- schillige richtingen waren uiteengegaan verzamelden wij ons tocli spoedig we der en begonnen toen te overleggen, wat ons te doen stond. Wat te doen? riep Newland, die wat te veel gedronken had, gij hebt pis tolen, ik heb een mes: wij zijn drie te gen twee, laat ons het goed terugnemen. Wij wilden daar mets van weten, maar hij trok nnj een pistool uit den gordel en liep weg. Wij liepen hem achterna om een on geluk voor te komen, maar vooraleer wij hem nog maaien Ronden, waren tus- scnen üem en den gedooden reeds scho ten gevallen. Deze was gekwetst en ioent te ontkomen, maar iNewland liep nem na, gieep üem woedend aan, wierp uem op den grond en sneed hem den üai& af. Ik twrong hem zijn mes en onder het worstelen kreeg hij die snede in de nand. Wij stonden rondom het lijk en wisten met wat wij doen zouden, toen uiijn broeuer kwam toegeloopen en ons berichtte, dat hij den tolbeambte haas tig naar de stad had zien gaan, zoudat ij geen tijd te verliezen hadden. Wij wierpen het lijk waar dit 's morgends gevonden is Terwijl deze booswicht zijne getuige nis met de meeste koeibloedigneid ai- legde, schenen alle toehoorders den adem te nebben ingehouden, en nu, toen mj geëindigd had, was het alsof eene lange uent door de zaal ging. Dene vreese- njke stnte volgde hierop, terwijl aller oogen cp Newland gericüt waren. Tot hii itoe had de jonge man zijn hoofd gebukt gehouden, alsof hij zien schaamde iemand aan te zien, maar nu beurde hij het stout omhoog, zag rond en «ep langzaam en met nadruk: Heer rechter, deze getuige heeft een samenzweefsel van leugens voor den dag gebracht. Ik heb gezworen, den scnuidige met te verraden, maar ik ben de schuldige niet. Gevangene, antwoordde de rech ter, gij moet zwijgen, gij zijt in de han den van uwen advokaat. De advokaat deed alles, wat in zijn vermogen was om den getuige door strikvragen met zich zeiven in tegen spraak brengen, doch Thomas IStran- ge had z;r-h te goed op alles voorbereid, en zijne verklaring bleef onveranderlijk dezelfde. Gedurende al dien tijd heerschte er eene stilte, alsof het leven van ieder in het bijzonder op het spel stond, en dui delijk hoorde men het gefluister der ge zworenen, terwijl zij met diepen ernst over het lot van drie medemenschen welker leven en dood van hun vonnis afhingen. Eens slechts rammelde de keten aan Newland's been. Hij was bleek, bleek als de dood, doch het was niet de bleek heid der schuld, die op zijn aangezicht lag want zijne trekken bleven vast en onveranderd. Ten laatste maakte het hoofd der gezwoornen de beslissende uitspraak bekend; zij luidde, dat de beide Strange's niet aan 't eerste, maar wel aan het tweede, doch dat Ferdinand Newland aan beide misdrijven schuldig was. Hij is niet schuldig, riep de moe der opnieuw, en sprong wild van hare zitplaats op. O genade, genade, heer rechter spaar het leven van den zoon der wedu we, van haar onschuldigen, goeden zoon. O genade, genade Meer kon zij niet uitbrengen; zij ver loor het bewustzijn en werd onmachtig uit de gerechtszaal gedragen. Schijnbaar bedaard hoorde Newland de uitspraak aan. Slecht^ toen hij zijne moeder zag neerzijgen, sprong hij voo: uit, om haar in zijne armen op te van gen, en scheen de ketens te vioeken, die hem dit beletten. Toen men haar naar buiten had gebracht, scheen hij weer ruimer te ademen, en wachtte de voor lezing van zijn vonnis met kalmte af. Ik zelf sprong op en, alleen aan de inspraak van mijn gevoel gehoor geven de, smeekte ik den rechter om genade voor den ongelukkigen jongeling, van wiens onschuld ik mij innerlijk over tuigd hield. De rechter hoorde mij met. geduld aan eu zeide, dat ik dit alles in een smeekschrift aan den koning kon brengen, hetwelk hij gaarne wilde in leveren. Voor het oogenblik vorderde <ujn plicht echter van hem, dat hij de straf uitsprak, welke de wet op derge lijke misdaden gesteld heeft. Hierop werd het vonnis met de gewo ne plechtigheid voorgelezen en hield in, voor Zacharias Strange, zeven jaar, voor Eduard Strange levenslange verbanning uit den lande, en voor Newland den dood door de koord, op den volgenden Woensdag te ondergaan. Dit langer uitstel was den ongelukkige verleend, opdat zijne Mienden tijd mochten heb ben, om hem met hunne voorspraak te dienen. Terwijl al de aanwezigen diepe aan doening verrieden, scheèn Newland al leen kalm en gerust. Heer rechter, zeide hij, ik dank u voor uwen goeden wil, maar ik heb geen hoop, dat. die mij redden zal, ja, ik wenscli het nauwelijks. Mijn goede naam is verloren, en ik verlang dien niet te overleven. Ik ben door een onge lukkigen hartstocht verblind en door valsche vrienden verraden geworden. De man, die„ de daad begaan heeft, staat nier. Hij legde de hand op Eduard Stran ge's schouder, die cnder de aanraking zichtbaar ineenkromp. En die daar, vaivolgde hij, op Tho mas wijzende, is het die hem hielp. De kwetsuur in dc hand bracht de eene broeder mij toe, terwijl ik den ongeluk kige, dfen de andere op den grond had geworpen, helpen wilde, en wat het mes oij den vennoorden aangaat, dat is het mijne, maar wij hadden op zee geruild, nier is dat waarvoor ik het mijne gege ven heb. Maar dat verandert nu de zaak niet; ik moet sterven; en even ik hoop, van God, vergiffenis te ontvangen, zoo waar vergeef ik ook aan mijne moorde naars. Het is onmogelijk de uitwerking te beschrijven, welke deze verklaring en de vertooning van het matrozenmes, dat op het hecht de letters E. St. getee- kend was, algemeen teweeg bracht. Hij is onschuldig, riepen alle ad- vokaten, cie mensen is m een strik ge- loopen. Stilte, mijne heeren, sprak de rech ter en gelastte dat men de gevangenen zou wegbrengen, wat ook dadelijk ge- cüiedde. ik verloor geen tijd en spoorde met ueüulp van een advokaat alles op, wat nent over de zaak kon verspreiden, om aan ons versfoek bij aen troon meer na- uruk te geven, maar al onze bemoeiin gen waren vruenteioos en niets dan de erklanng van den ongelukkigen jon geling en onze eigene overtuiging oie- en ons ever. inmiddels verliepen uren en uren en de vreest^jkc Woensdag kwam steeds nader. Ik cezccht beurtelings de moe der en den zoon. De laatste bereidde zich godsdienstig en met moed tot den aood en beklaagde zich slechts over de cnande en ellende, welke hij zijne moe der berokkenen moest. Deze verkeerde in den waan, dat haai- zoon alleen tot verbanning veroordeeld was en omdat wij haar in dat geloof lieten hoopte zij, nem te kunnen vergezellen. Dit gebeurde den avond voor den dag, dat de terechtstelling moest plaats iieb- oen, en toen de moeuer ons verlaten had, liet ik mij met den jongeling opsluiten en bracht den nacnt m ernstige gesprek ken en gebeden met hem door. Tegen den morgendstond legden wij ons neder en tot mijne blijdscnap ontdekte ik dat Newland sliep, voor dat ik zelf de oogen sluiten kon. Een gerucht aan de deur deed ons bei den ontwaken. Newland dacht den rech ter te zullen zien verschijnen, en op zijn bleek gezicht kon ik kennelijk bespeu ren, dat moed en zwakheid in zijn bin nenste hevig worstelden. De binnentre dende echter, was de griffier van het hof, en wel met een gezicht waarmee men anders geene doodstijding aankon digt. Hij berichtte, dat de terechtstel ling op last des konings was uitgesteld, en Newland werd zeer aangedaan daar zijny onschuld erkend en hij van alle straf vrijgesproken was. Van het oogenblik af, dat NeAvland zijne hand op Eduard Strange's schou der gelegd had, was deze docr eene brandende koorts overvallen en men had hem naar de gevangenis moeten terug leiden. Gedurende de eerste dagen zij ner ziekte was hij bij een hardnekkig stilzwijgen blijven volharden, doch toen Aijn toestand merkbaar verergerde en hij zijnen dood voelde naderen, ont waakte zijn geweten en deed hem op denzelfden morgen van de vonnisvol- trekking een geestelijke ontbieden en voor dezen eene bekentenis afleggen, die Newland's onschuld duideli wees, en zijne verklaring tot. in ste bijzonderheden bevestigde. Jq£ moest de vrijspraak van den jonge |jep natuurlijk volgen. Ferdinand Newland verliet de gevangenis en begaf z ch tol gelukkige moeder, wie hij tot aan dood, tot troost en blijdschap wai 8 werd hij als kapitein op Ik zelfde bh geplaatst, dat voor hem was en sinas jaren vaart hij nu op de zee, hetgeen hem zelden gelegi geeft om ons dorp te bezoeken, do tijd dikwijls hij er komt is hij voor n ijkt welgekomen gast, dien wij lief h :em en achten kunnen. Van de Strange's weet ik nie T00 meer te zeggen. Eduard stierf wf?* uren nadat hij zijne bekentenis elegd, Zacharias werd, naar de ny-kaai gezonden, maar vaa den de dochter en den schurk die zil getuige had opgeworpen, hoeft nii 8 in onze streek iets meer gi «hoofd Lieve lezers en lezeressen, vlffi lechte gezelschappen. er z sta: spr bek 100 0, - hen it nd, asti nde I j®1 n d in a diet ue bi Ge n Ha en tbe orb ei Zoo k' No )e Too t :°li »ch Eene bejaarde juffrouw c'ie een beluik van het voorgeborchte van Jacob te Fanjs bewoonde, had eei dochtertje als dienstmeid uit Brt doen komen. Die juffer was wein goed. Ook moest zij met a eel oi geschiktheid leven om haar gering houden ve besturen zonder schuit jek maken. Het dochtertje heette Perina Avas een weeskind, een Avare pen godvruchtigheid en Avijsheid. He ?eii spaarzaam, zuiver, weigesc.iikt ei Een jaar ging Aroorbij. Op morgend kwam ue oude juÖ'iouav ontsteld te huis; zij nep Perina ue haar al weenende: Lief kind, wij moeten van der scneiden; vandaag nog- moet gi !ar( andere plaats zoeken. Gij zendt mij dan Ave, kind uit. IN een, maar- ik kan u niet noudan, ik ben arm. indeiuaad, de juffrouw ki\am nemen aat haar notaris vtrdA/ere; af wat zij hem had toeven rouwd, nemende. En daar hij al wat zij m nanden meld, volgde or ait o volstrekt alles had verloren. Als het maar dat is, meviouwl ar de Perina, hare tranen aivagondeP0 vertrek ik met. Uuj Avut mij dan niet veintaaï de juffrouw uit, tot in net mmgsll nerten getroffen. Eiet kind, ik 1 Vil voortaan noen voeUen, noch betale [ee: Welnu, riep de edelmoedige dochter uit, gij zult mij noch ftee noch betalen; maar uaar gij mij tol Sk, uer gemend hebt, aviJ ik nu o< k t Va zorgen gelijk ik voor ïmjne rncedi !oc geuaan nebben. Ik zal voor ons I cee werken. Wat de goede juffrouw ook n et zeggen, Henna vei huurde zich bi le nui cverkoopster die eene weik Jn noouig nad en in de nabijheid a/< s iNachts kwam zij te huis slapi r dagelijks had zij zich eene hum- oenouuen om vooi het middagm; rer meesteres te zorgen, aan weAfa boven naar gewia nog- alle slac ei,, zoetigheuen als eemg fruit, gevo i? enz., op huren nooddruft gespaad bracht; met een Avoord, aan Avie de zorgen toedroeg die men voor de moeder kan hebben. Die edelmoedige zelfopoffering, twee jaren laag geduurd heeft, ft eene oogent lik net jong meisje t raa velen, komt eindelijk hare beloon ontvangen. in de maand Maart laatstleden, een broeder ATan de oude juffroi f{ overlijden, zonder kinderen en i ne, testament. Gedurende zijn leven ,rp mj van zijae arme zuster ïiiet 1 Va spreken. Nu laat hij haar tien di gd, flanken inkomen na. Thans was het hare beurt om moedig te wezen. Ferina had haar als haar moet zorgd, nu neemt zij haar als hare t«;r. De akt van aanneming is ganto regel en Perina woont in een aingsgesticbt om er de onderAAriji re ontvangen die het eene dochter, di( rsl honderd dui/end franken moet betaamt te bezitten. Alzoo loont God hier reeds op de deugd. EEN FIJN GEDACHT. Een man, die het wel meende, M een weinig eenvoudig was, vern F: over eenigen tijd zijnen kamera» f® het groot gebruik dat deze van de lie maakte. Weet gij niet, zegde hij hel f8 het zeer ongezond is, zooveel ko: drinken Weet gij niet dat de kol een traagzaam vergift is Bah, zegde de kameraad, i B(j van jongs af' koffie «redronken, ben al zestig jaren oud. Het is mogelijk, antwoord f andere, maar hadt gij geenen kof! dronken, gij zoudt nu misschien ventig jaren oud zijn id fis Ie

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Volksstem | 1914 | | pagina 2