Doe wel en laat zeggen >t Is zoo... AAN DEN LEEUWERIK ALLERLEI 0£ en lioe ik mijnen Paschen lieb iden 0, dat is zeer eenvoudig b^n 'ne goeë niensch. It gé't gezegde?... üh gemoord, nook gestolen, noch nd, 't goed doende, voor iedereen astig, mijne kinderen met zorg op- nde° 's Zondags de mis bijwonen- tijd op mijnen post bij Kerkelijke ijken en begravingen van vrien- ;ennissen en bloedverwanten, zelfs [en levensregel voorstaande, neet door iedereen, gedecoreerd, Int niet meerEn wanneer de iheu van mij spreken, zelfs achter n rug, altijd zijn ze mij voordee- m weten ze mij te eerbiedigen [heer No Mijnheer N... it ge de waarheid?... sinds 6 a 7 weken sedert het van den Vasten, zag er mijne >r zoo aardig en drollig uit. staat ge 't?... sprak bijkans niet meer, en som- bekeek ze mij en ondervroeg ze loo stom weg met hare vunge ne dochter!... mijne groote, mij [brave oudste'dochteréén en u g jaar oud, uiterst verstandig, 11 jnderwezen, tweemaal gebreve- spreek verscheidene talen, rechte in bout, nederig en zeer godvruch- Ziet ge?... ig U jekeren avond zegde mijne vrouw: Ge zoudt moeten Irene aanspre- a «Ha!... [e 'einst 'ne keer wat ze mij gisteren ei en dat nog op eenen zeer kalmen tbesloten toon: Ik wil, dees jaar, z( jrbereidingspreeken van Pascben g jwonen. e 5oo... en waarom niet?... k weet liet niet L Nochtans er wordt gepreekt in larocbiekerk 3fa..., 'k weet bet wel... Ie predikant kan er weg meê?... oorzeker. !ebt ge ze ondervraagd?... doch ze geeft geene juiste lop. Ifrèue is nochtans geene ongewil- chter, daarbij ze zou geen besluit ji zonder onderzoek en zonder ge- Tfe reden... 'k ga dat onderhooren anderendaags, zette Irene haren üe p om zich naar. het armenapotheek en en er haar gewoon liefdadig- ^nterk verrichten, 't Was toch zulk g6l i weder, en ik zegde haar Vilt ge dat ik u vergezelde?... tüe|eer gaarne welijks waren we buiten huize, i teerde mij om en sprak tol 5h, zeg eens.... wat schilt er?.... Vat er schilt?... niets. 3d< 'och wel, daar is iets... s 1 teek haar in de oogen SVaarom gaat ge naar de sermoe- et, zooals uwe vriendinnen?., bi e bekeek mij op hare beurt, ik Sn waarom zou ik die preeken bij- *1,(| rechtzinnig en zonder veel ma- i gaf ik mij den airvan den te spelen k'e' laar?... mij dunkt?... om u voor ïiden om wel uwen Paschen te iVO i?.. ar< 'aschen houden?... ik houd mij- aschen niet de [reeg dit antwoord als bij toover t was alsof mijdaar te midden |e t iaat, iets op 't hoofd viel. ,on lag ik te weten komen wat u we idt om dien grooten plicht niet te len 101 Voorzeker... ziehier: Ik ben geen neer; ik zie en hoor, ik overdenk ^rpeins, ik besluit en beslisIk t M'an geene yoorloopige en halve ;denik verlang de waarheid weg, zonder doekjes, zooals ze om en waait...., en die begeer ik uit mijne ziel!... 't Is mijn recht... id lisschien mijn plicht- are leb u aanhoord... onderbrak ik, ?ai of wat ongerust... doch ik versta Tijzi ie zult me wel verstaan... Ik ben dii rst en uit ter harte genegen... ik ït i u mijn volle betrouwen. Gij zijt 'ader, 't. is te zeggen, mijn weg, op icht, mijn geleiderEerst en moet ge mij den weg openen en Nu, uwen Paschen, houdt ge iVat weet ge er van •k zou u gaarne gelooven!... een ware mij genoeg!... zeg mij al- •m k: Mijne dochter, ik houd mij raai aschen. de iietge wel... ge zwijgt, niet waar? ke! ligert dien plicht, die de H. Kerk 1 hoofdzakelijkstede onont- kstebeschouwt te vervullen pt dus eene reden hebben, eene reden, eene geg'ronde reden, iden in verhouding... En 't is een- weg ook om die reden dat ik Paschen niet houdt. ontroerd verliet ik mijne docli- Inderdaad, welke redens kon ik bij brengen om liet voorbeeld niet te geven Ik wist het zelf niet. Nauwelijks eenige armzalige uit- vlucktselsvan die zeepbellen welke door een zonnestraaltje openbersten en verdwijnen. Ik heb me 'ne keer goed onderzocht... en ik vond me toch zoo afschuwelijk... 't was als eene ergernis zoo zwaar en zoo onbewust, iets als de rechtvaardi ging van al de laf- en laagheden... aller Judassen. En vermits ik een deftig, eerlijk en zuiver man wilde worden, trok ik ter stond mijn plan, maakte ik een vast voornemen en een nooit meer te schen den besluit. 's Avonds, aan tafel; in de tegenwoor digheid van kinderen en onderdanen, vroeg ik aan mijne vrouw Weet ge niet, of men in onze paro chiekerk, voorbereidingssermoenen voor de mannen predikt Ja..., 't is zelfs een eerste, gekende en welbefaamde predikant die dit jaar de preeken zal houden. Hoe laat beginnen ze?.... Morgen, om 6 ure 's avomriP. Dan heb ik langzaam geantwoord, mijne oudste dochter in 't oog houden de... ieder woord met nadruk uitspre kende... om haar te zeggen dat ik hare les had verstaan en terstond ten uitvoer wilde brengen 't Is zeer wel... ik zal naar de kerk gaan 't Is zoo dat ik mijnen Paschen hield. (Naar Pierre l'Ermite.) Waarom, snel gewiekte zanger, Was uw slaap zoo kort van duur? Waarom kent gij reeds de veêren In het vroegste morgenuur Al uw vriendjes en bekenden Sluim'ren nog in 't groene hout Totdat dauw en nevels smelten In een zee van vloeibaar goud. Gij alleen, gij kunt niet toeven, Tot Aurora u begroet'; Juichend stijgt ge op lichte wieken Met uw welkom haar temoet. Waarom lieflijk orgelkeeltjen. Wilt gij altoos de eerste zijn Was 't, om bij uw maats te roemen: Moeders eerste groet was mijn Of zijt ge ijlings opgestegen Om der bloemen poëzie Te overzien en^te overstorten Met uw wondre harmonie? Was 't wellicht dit dichtvermogen, Waarmee de Almacht u beschonk, Dat zoo vroeg u deed ontwaken Yoor Aurora's eerste lonk? Nog heeft zij haar gouden mantel Over de aard niet uitgespreid, Of gij klieft de klamme luchte, Schaterend van vroolijkheid, Giet reeds al uw tooverzangen Over akker, veld en bosch, Als om 't schepsel toe te roepen: Maak u van deze aarde los; a Stijg op vleug-Ten der begeerte Opwaarts tot uw' God en Heer: Toef niet, tot Hij u koom' vinden, Vlieg Hem nader meer en meer. Zingt zijn lof met duizend tongen, Gij, o aarde, lucht en meer, Tot bij 't laatste morgengloren Ge opgaat in een hooger sfeer VVV ko Uol iord kofl ien Ik bemin de stoombooten niet. Wel is waar varen zij zeer snel, maar zij roo- ken, zij zijn zwart, zij stinken, zij kra ken, zij schreeuwen, zij zijn met ketens beladen en alles zegt mij als ik er op ben, dat tusschen mij en de dood maar eene dikke is van eenen stoomketel. Nocbtans, lieve lezers en lezeressen, noodig ik u uit om met mij een uitstapje te doen op het dek van eenen stoomboot Wij vertrekken te zamen uit Ant werpen en begeven ons naar Theemsche. Nu, al klappende komen wij van de kaai op het vaartuig, de plank wordt opgetrokken, de bel nog eens gretig ge schud, de sissende stoompijp zwijgt, wij varen af. Wat schoon gezichtTerwijl 't. schip zich sneller en sneller voort beweegt, drijven bekoorlijke landschappen, vroo- lijke oevers, lachende dorpjes ons zacht jes voorbij. Op het dek bevindt zich een deftig gekleedde heer met een twintigjarig juffertje bij zich. Men kan aan gansch zijne houding zien dat het een hoogge plaatst. persoon is. Wat verder staat een groep landlieden te klappen, als eens klaps de bel zich laat hooien. Stil, roept de kapitein, aan stoker, want een bootje nadert ons vaartuig, waaruit een nieuwe reiziger aan boord stapt. Het is een man van kloeken lichaams bouw, half heer, half boer, op het zien zou men zeggen een welstellend land bouwer, doch als men hem nader aan schouwt, ziet men aan zijn rood gelaat, aan zijne vurige oogen, aan zijn hard voorkomen dat hij van de echte soort niet is en dat er hem meer dan iets ont breekt om tevreden te wezen. Bliksems, roep hij al afstappende uit, bijkans te laat. Waarom zorgt het gouvernement niet dat de schepen beter op hunne uur komen? Alsof de dienst voor de reizigers niet gemaakt ware? Een oogenblik later en ik hadde er ge staan. Hé, hé! Piet Yeltman, zegt dan een klein boerken, dat zich al lachend uit eenen hoop landslieden vooruit steekt, zijt gij kwaad dan Ja, man; dat moogt gij mij wel vragen, en niet zonder reden. Denk eens iat ik nu in mijnen ouden dag nog van hof moet veranderen. Zoo dan gij moet verhuizen Ja, vriend Pieter, ik moet verhui zen. Ja, de oude vrek van wien ik pacht, heeft mij opzeg gedaan om mijne pacht hoeve aan Tieste Klein te geven. Tieste Klein, gij kent hem wel, schuftig volk. Zijn grootvader... maar laat mij zwij gen; voor zulk volkske moet ik nu rui men, omdat de oude gierigaard denkt wat meer franken op het einde van het jaar te zullen opstrijken. En moet gij daarom weg, vroeg Pieter verontweerdigd, van eene hoeve die uwe voorouders reeds meer dan vijf tig jaren beploegen Ja jaMaar zoo gaat het met die rijken; zij zijn ondankbaar gelijk die ren. AYerkt dan voor dat snorrig volk. Gij maakt hunne fortuin, en als gij nau welijks een stukje brood meer kunt ver dienen, dan zetten zij u op straat gelijk eenen armen hond. Maar, ik zal hem wel vinden, zoo waar ik Pieter heet. Hebt gij uwen meester zelf ge sproken Dat kunt gij wel denken. Ik ben er tot tweemaal geweest. Maar hij was ziek, verstaat gij welArme menschen gelijk wij, worden daar aan de dein zet ons gezicht zou hun vuil maken Ah ik ken die rijken. Zij benijden dat wij een arm druppeltje drinken. Als ik een rijke zie, dan zeg ik in mij zelve: daar zit toch niet veel goeds in. Geloof dat toch niet, zegt een der landlieden die tot dan toe nog niet ge sproken had. Zijn er slechte en onrecht- veerdige grondeigenaars, men vindt er toch nog dankbare en edelmoedige ook. Dat heb ik ondervonden. Kijkgij hebt. dan zoo een goede eigenaar, zegt Yeltman al spottend. Goed genoeg om mij drie jaren pacht kwijt te schelden, als mijn koei- stal half uitgestorven was. Drie jaren roep Yeltman uit En bovendien betaalt hij uit zijn zak het leergeld voor mijnen oudsten zoon, dien hij laat studeeren. Bliksems dat is nog een kerel, uw eigenaar. Ik wil niet spreken, ging 't boerke voort, van onze goede mevrouw, die de uitdeelster schijnt te zijn van ons mees ters weldaden. Zij is zelfs zoo goed van ons meermaals in persoon fe komen be zoeken. Dat zijn menschen, roept Yeltman uit. Uw heer moest eigenaar wezen van al de goederen van mijnen meester. Daar zou niemand over te klagen hebben, vervolgt de andere, want hij is voor allen even zorgvuldig en mensch- lievend. Een ware christen, zegt Pieter. Gij hebt het geraden. Hij laat in onze gemeente eene Zondagschool bou wen en twee uren van onzent heeft hij op eene andere parochie waar hij veci goed heeft, een weezenhuis gesticht Al de toehoorders geven luide hunne bewondering en goedkeuring te kennen, toen de rijke heer de groep toenadert al glimlachende. Zich tot Veltman wendende, vraagt hij Is de hoeve die gij verlaat niet Welgelegen genoemd Juist geraden, antwoordt Yeltman gij schijnt onze streek te kennen. En heet de uwe niet buitenlust vraagt hij aan den andere. Juist, mijnheer, antwoordt deze Ik dacht het wel, vervolgt hij droogjes, dan zult gij ook beiden wel, ten minste met naam, den heer A'an kerksteen kennen? Mijn gehate eigenaar! roept Velt man uit. Mijn weldoenerroept de andere Die mij onmenschelijk van mijne hoeve wegjaagt Die mij van den ondergang gered heeft Een echte vrek Een ware christen De heer Berksteen, want hij was het, keerde zich af terwijl de menigte hare verbazing uitdrukte. Zich tot zijn doch tertje, dat alles gehoord had, wendende zegde hij Gij hebt het gehoord, lief kind, hoe men mij afschildert. Ik zeg niet dat alles valscli is. Ik heb Yeltman zijne hoeve moeten ontzeggen, omdat hij mij ne landen verwaarloosd en zich, niette genstaande menigvuldige vermaningen aan den drank.overlevert. Ik lieb hem niet willen aanveerden, omdat ik vrees de mij te laten bewegen. Misschien ben ik te hard met hem geweest en nu word ik beklapt, misschien niet zonder recht- veerdigheid. De pachter van Buiten- lust», integendeel, heb ik bevoorrecht omdat, hij een deftig en werkzaam pach ter is. Ik heb maar mijne plicht gedaan en men noemt mij edelmoedi01 Ik ver dien noch dien smand. noch die eer Leer dan hier uit, lief kind, van weinig te luisteren naar den klap der menschen doe wel en laat zeggen Hebt gij het begrepen, liefderijke lezes en lezeressen? Nu, wel te huis en tot wederom ziens. OP DE TEENEN GETRAPT. Bodewijk XIV had eenen grooten af keer van de achterklappers. Op zekeren dag, een edelman met eenen jongen en nog onkundigen hoveling willende spot ten, zegde tot den koning: Sire, men zou eenen grooten boek kunnen schrijven met al de zaken die deze kerel niet weet. Dat weet ik niet, mijnheer, ant woordde de koning op eenen ernstigen toon, de zaak is mogelijk; maar wat ik durf vei zekeren is, dat men, met al wat gij weet, maar eenen zeer kleinen boek zou kunnen schrijven. Met de mate waarmede gij meet, zult gij gemeten worden. Een begoede persoon die eenen eeni- gen zoon had, liet zijnen ouden vader, die ziek was, naar het hospitaal dragen. Vernemende dat de oude veel koude af zag, zoo zond hij hem twee verslet ene sargiën welke hij zijnen zoon zelf aan zijn grootvader deed dragen. Het kind gaf maar eene af. Zijn vader die de daadzaak vernomen had, vroeg hem waarom hij ze beiden niet gegeven had. Papa, antwoordde het kind, ik be waar de tweede tegen dat gij in het hos pitaal zult liggen. EEN GELUKKIGE LANDMAN Een landman had met vele zorgen zij ne akkers bebouwd. Zijn gebuur zegde hem: Gij zult eenen sc-hoonen oogst op doen Er zal van géworden wat God zal believen. Maar nochtans, moest de hagel uwe velden verwoesten, moest het slecht we der uwe graneü vernietigen, zoudt gij er geen spijt in hebben? Ik zal zeker ten uiterste tevreden zijn, indien mijne oogsten wel geluk ken: maar motsten zij te niet gaan, ik zou er mij troosten en God niet min loven. Hoegij zoudt. God loven omdat hij uwe oogsten laat verhagelen? Ja. Waarom dat? Omdat God dit niet zou doen zon der grondige redens, die mij, wel is waar, onbekend zouden zijn, maar toch mijn goed voor oogwit zouden hebben. God weet immers beter dan ik wat ik uoodig heb Maar, gij zoudt arm wezen Indien het Gods wil is dat ik arm worde, dat mijne oogsten verhagelen en mijne vruchten vernietigd worden, dunkt u dat ik met zijnen heiligen naam te lasteren zal rijk worden dat dit al les, met tegen God op te staan, zal her steld worden? Neen, neen, vriend, doe gelijk ik: werk, slaaf, arbeid, en «dat Gods wil dan geschiede en gebenedijd zij DUBBELZINNIG. Zeker Voorzitter van Frankrijk, deed een plezierreisje in 't Zuiden van zijn land. Hij reed met eene koets door het dorp dat de eer had een zothuis te bezit ten. De bestuurders daarvan zagen zich verplicht een opschrift op hunnen gevel ten minste, op dien van 't zothuis te hangen. En in heel duidelijke letters hing 't. er tusschen bloemen en versiersels: Wel kom onder ons DAT IS NIETS... Vrouw van gevangenbewaarder tot haren man. Gauw, Felix, gauw, daar zijn vier gevangenen losgebroken. Dat 's niks, vrouw... daar komen er morgen vijf andere. NIEUWE UITVINDING. Snobs. Nu vinden ze toch van al les uit, tot bestuurbare ballons toe Een dingen is er dat ze niet kunnen uitvin den. Trees vrouw van Snobs). Is 't nu nog naar uw goesting niet? Wat zoün ze nu nog moeten uitvinden? Snobs. Een bestuurbaar wijf ♦F BIJ DEN COMMISSARIS. De policiecommissaris, tot den be tichte Laat ons zooveel tijd niet verlie zen. Erkent ge,, ja of neen, aan den agent hier tegenwoordig, gezegd te hebben, dat hij 'nen apenkop heeft. Och, menheer de commissair, mijn memorie is zoo slap dat ik me zoo'n on beduidende dingen niet herinner nochtans, hoe meer ik menheer de gar- devil bezie, hoe meer 't me toeschijnt da'k zoo iets wel heb kunnen zeggen. HIJ WON T. Twee jagers waren hunne jachtavon turen aan 't vertellen. Hoe bang 't. wild van mij is, daar hebt ge geen gedacht van, zei de eer ste: Onlangs zag ik 'ne vos, die dood viel als hij me zag komen. Mij kwam nog wat anders voor, zei de tweede. Ik wilde 'nen beer schie ten die op 'nen boom zat, wanneer de kerel van schrik begint te klappen en zegt Beste menheer spaar uw lood: Ge wilt slechts mijne huid, niet waar? Zie, hier is ze.... Terstond trekt hij zijn vel af, smijt het me toe en loopt naakt weg. IN DE SCHOOL. De onderwijzeres geeft les over de bloemen. Wat weet ge over de familie der Orchideën? gij, Netteken Snugger. Netteken. Uffra, ons moeder heeft me absoluut verböön over andere fami lies te spreken EEN SLIMMEN SCHOENMAKER. Een rijk man die buiten gemeen schap van goederen gehuwd was, stierf plotselings, zonder een testament te hebben gemaakt. De weduwe wenschte zich toch zijn geheele vermogen te ver zekeren; zij hield daarom den dood van haar man geheim en overreedde een ar men schoenmaker, die eenigszins aan haar man geleek, dezes plaats in te ne men, om een testament te kunnen ma ken. Hiertoe werd de schoenmaker dicht onder de dekens gestopt, alsof hij zeer ziek was, en werd een notaris gehaald om het testament te maken. De schoen maker, die met eene zwakke stem sprak vermaakte de helft van zijn vermogen fian de weduwe. En wat dient met de andere helft gedaan te worden, vroeg de notaris. De andere helft, antwoordde hij, geef en vermaak ik aan den armen schoenmaker van den overkant der straat, die altijd een goed buurman is geweest en me meermaals dienst be wees. Zoo bezorgde hij z'n eigen eene for tuin. De weduwe was als door den bliksem getroffen, toen zij de listigheid van den schoenmaker hooide, maar ze dierf het bedrog niet aan den dag brengen, daar ze zoodoende er haar eigen inlapte. EEN COED MIDDEL Volgens de doktoors moeten we 'nen heiligen schrik hebben van de micro ben. Welnu, 't beste middel tegen die kerels is, volgens Jef Magniks, water koken, daarna filtreeren en... bier drin ken. ALTIJD GEREED. Een burgemeester houdt eene aan spraak bij de inwijding eener nieuwe brandspuit en zegt: Nu hoop ik, mijne lieeren, dat het met de nieuwe brandspuit zal gaan als met de oude jonge dochters van ons dorp Altijd gereed en nooit gevraagd HIJ DEED ER NIETS VOOR. Spiegels leed aan rheumatiek; hij ging den dokter raad en hulp vragen. Hebt ge al huismiddeltjes of medi cijn genomen, vroeg de geneesheer. Nee, menheer; daar moet ik niks van hebben. Ik heb wel 'nen electri- schen band om wat te verhelpen, een pleister op mijnen rug en neem iederen avond baden van heet zeewater. Dan neem ik ook nog van tijd tot tijd voor vijf eens rhubarber en alle twee dagen wat chicine. Als de pijn te fel is wrijf ik me met spiritus van jenever en neem, voor ik naar 't bed ga, twee genezende pillekens. Mijne vrouw maakt drie kee- ren in de week zoo 'n pap van haver meel, maar anders doe ik er niks, hoe genaamd niks veur, menheer doktor. Keizer Napoleon I, toen hij het top punt van eer en grootheid bereikt had, bekende dat de gelukkigste dag zijns levens de dag was zijner eerste commu nie. Later ïds hij krijgsgevangen te Ste-Helena was, zeide hij aan den ge neraal Montholon, na eene goede biecht gesproken te hebben Generaal, ik had het noodig en ik wensch u het zelfde geluk. Dus Napoleon bekent tweemaal in zijnen levensloop dat hij gelukkig ge weest is, dat de grootheid en de luister hem het geluk niet hebben verworven, maar wel zijne vereeniging met God.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Volksstem | 1914 | | pagina 3