De wraak van den Molenaar
Bij eeu ledige wieg
De Vergiffenis van den Monnik
(64° Vervolg.)
Dat denk ik zekerzegde de mon
nik.
Hoe zou zulk een bezoedelde ziel
ook gereinigd kunnen worden door het
bloed van den Verlosser?
Het bloed van onzen Goddelijken
Verlosser is voldoende om de zonden en
misdaden van verledene en toekomstige
geslachten weg te nemen.
Luister danzegde Lello. zoo even
had ik eene vreeselijke verschijning, het
beeld van mijn slachtoffer stond voor
mijne oogen. In het halfdonker dezer
kamer is mij de bloedige gedaante van
Mercedes verschenen.
Mercedeszegde de monuik, met
eene stem zoo zwak als de echo.
Lello hernam met eene stemdie door
het bonzen van zijn hart belemmerd
werd
Zoo gij wist hoezeer ik Alonzo Ca-
no haatte! Waarom?... Hij overlaadde
mij met weldaden en ik vereenigde af
gunst met ondankbaarheid... Maar ik
haatte hem, gelijk de slang den edelen
leeuw afgunst toedraagt. Het scheen mij
toe, dat zijn naam, zijn roem, zijn ver
mogen zoovele diefstallen waren, ten
mijnen koste gepleegd. Ik verafschuwde
niet alleen Alonzo Cano, maar alles wat
hem aanging, zijne vrouw, wie ik, eene
soort van schrik inboezemde, zijne leer
lingen, wier talent mijne bekwaamheid
als copist verre achter zich liet
o Alonzo Cano joeg mij weg, ik wilde
hem smart en schande als eene gedach
tenis achterlaten. JNTa met veel beweging
liet huis op den dag verlaten te hebben,
trad ik liet 's nachts weer tburtfen door
middel van eenen sleutel, epen ik be
waard had. De meester was aofézfg", U-m
eene geringe oorzaak had zij geweend.
Er was eerst spraak van een bal, ver
volgens van een overhaast vertrek. Ik
had do diamanten van dona Mercedes
dikwijls genoeg gezien, om de waarde er
van te kunnen schatten.... ik besloot
Spanje niet te verlaten, alvorens mij er
meester van gemaakt te hebben. Nadat
ik in de kleine kamer teruggekomen
was, waar niemand mijn terugkeer ver
moedde, wachtte ik tot dat alle ge-
druisch in huis had opgehouden... Ver
volgens kwam ik uit mijn schuilhoek en
verborg mij in het vertrek van Merce
des.... Zij scheen te slapen.... Ik rukte
de 'edelgesteenten uit de juweelkistjes
en zou juist met mijne kist vertrokken
zijn, toen Mercedes plotseling ontwaak
te, mij herkende en een luiden kreet
slaakte... Ik vreesde, dat men haar zou
hooren, ik liep op liaar toe en bevool
haar te zwijgen. Zij dreigde het geheele
huis tegen mij in opschudding te bren
gen... Ik greep mijn ponjaard...
De monnik liet een gesnik hooren,
maar Lello Lelli, door de herinnering
aan dit vreesdijk tooneel medegesleept,
ging voort:
Ik stak toe als een bezetene, als een
verblinde, als een zinnelooze, tot dat
mijne handen rood waren...., tot dat ik
geen leven meer voelde in dat lichaam,
dat ik met dolksteken doorboorde, tot
dat de adem den mond ontvlood, dien ik
met geweld dicht drukte....
Het schuim stond op de lippen van
den moordenaar.
Ik heb Mercedes gedood ik heb
Mercedes^fedood zegde hij.
Een oogenblik nadien vroeg hij:
Is er nu nog vergiffenis voor mij
Ja, als gij berouw gevoelt.
0, maar dit is nog niet alles, zegde
Lello, en hij vervolgde:
Het afgrijselijke van die misdaad
wilde ik op een ander werpen, en ik koos
tot tweede slachtoffer den echtgenoot
van Mercedes.
Toen eene onvoorzichtigheid hem in
de handen der justicie geleverd had
werd hij op de pijnbank gebracht, ei
men misvormde zijne ledematen tot bloe
dens toe.
Het was een martelaar, zegde de
monnik met vuur.
Welnuzegde Lello, het schijnt
mij toe, dat die misdaad nog afschuwe
lijker is dan de eerste... Nadat ik mijn
weldoener in de ziel getroffen had, tast
te ik hem in zijne eer aan, om hem deze
te ontnemen, in zijn lichaam, om hem
te dooden....
Kan God mij dat vergeven
Ja, wanneer gij u rouwmoedig tot
Hem keert, zegde de monnik
Ik weet niet, of ik berouw heb,
maar ik geloof en ben bevreesd
Voor de eeuwige straffen
Ja, zegde Lello.
Broeder, sprak de monnik, door de
verdiensten van Onzen Heer Jezus-Chris-
tus, kan deze vrees u tot het berouw
voeren. Als de vergiffenis des priesters
over u zal neergedaald zijn, zal uwe ziel
gezuiverd worden. Maar, ten einde ze
den Heer minder onweerdig en minder
onbehaaglijk te maken, moet gij track
ten uw berouw een andere beweegreden
te geven. Denk aan de goedheid des
Heeren voor de menschen, denk aan de
wonderen Zijner barmhartigheid, zoo
doende zult gij er toe komen niet alleen I
uwe zonden te beweenen, omdat de god
delijke rechtvaardigheid ze naar ver- Vroeg bij God
Het berouw uit liefde tot den goddelij
ken Zaligmaker, en niet alleen zullen
uwe zonden u vergeven worden, maar
gij kunt de hemelsche heerlijkheid er
ven, die zoowel aan de boetvaardigheid
der zondaars als aan de liefde der recht
vaardigen is toegezegd.
Deze woorden eindigende, haalde de
monnik een kruisbeeld uit zijn gordel
en naderde er den samengenepen mond
van Lello meê.
Mijn vader, mijn vader! zegde de
ongelukkige, ja, ik geloof dat God mij
vergeven zal, doch, zal de man, dien ik
beleedigd, overgeleverd en gepijnigd
heb, mij uit der harten vergeven?... Ik
bid u, Lerweerde Pater, ga die man ha
lenIk zal van mijn sterfbed komen
om mij aan zijne voeten te werpen en
hem om barmhartigheid smeeken.
Klop op uwe borst, gij, die gezond
heid hebt, zegde de monnik met eene
meer dan menschelijk gezag. Lello Lelli
gehoorzaamde huiverend.
Jioen zette de monnik zich bij het heil
ueèr en ue stervenue legue onuer sniK-
lien en net sioxten van uanen ue oenj-
uems zijner zonUen ai.
Aosoive te Kionk het daarna van
ue lippen ues pnesiers.
Jim terwijl zijne reenterhand zich op-
niei, om ue veigmenis over net nooiu
van uen scnuluige ai te loepen, liet mj,
uoor zijn vooinuoiU van ue nap te ont-
uoen, uie net oinnuiue, ue oogen van
ueiio uein net veianueru geiaat van
AionZo cano zijn.
unj neut mij misleid, zegde de ster
venue, gij neot net reent niet mij te ver
geven.
ik ben sedert gisteren priester,
antwouruue ue monniK, ik vergeet u, en
ik uanK uen ileer Jezus, ornaat mj ge-
wnu neeit, uat ik üeuen net wermuig
zijner oaiinnarugneiu zijn zou.
*jt- v eigmenis, meueiijuen... ik sterf
zegue ±/eno.
mj viel in de armen van Miguël, ter
wijl Alonzo Cano voor net oed neer-
nmeiUe.
uen geheelen nacht waakten de twee
mannen oij net Iijk van uen moordenaar
v an iViercedes.
i\auat mj net lichaam naar het kerk-
lloi vergezeld nau, sioeg alonzo Cano
u.en weg naar urenaua in, waarneen ue
genoorzaamneiu nem riep, maar ten ge
volge van een voorreedt, uat zijn onver-
genjKeiijKe geest nem ueeU verkrijgen,
oewoonue mj tot aan zijne uoou eene
weiKpiaats, uie men in den top van den
grooten toren voor nem aigezonueru.
uad.
ue Michel-Angelo van Spanje werd in
tb7b onder net Koor der booiukerk van
Grenada begraven.
EINDE.
\\S
i.
üe dag is om, 'k vlij mij ter rust,
Na 's levens wrange zorgen
Mij n engel eerst goe nacht gekust
Ik zie nem tóch eerst morgen I
kerst morgen 1... groote, lieve God
wat ijdie droom, wat grievend lot.
wie zal nnjn tranen smoren?
Waar eens nnjn hoop, mijn krone lag,
oaar spreekt de leegte dag aan dag
Gij hebt uw schat verloren I
O plekjen, eens zoo dier, zoo waard,
waar zijn uw too verkleuren
waar de genuc.iten, nier \ergaard,
Uw roos- en aumergeuren
k /.uek jjlijdscliap, k vind er zielesmart,
k /mek zalving, k vind uen uolk voor 't nart,
'k z.oek lachjes als te voren.
k z.ie rond, ik peins, ik zucht, ik ween,
Het rouwkleed roept een droevig neen I
Gij heot uw schat verloren I
Wat zat ik vaak aan deze spond,
Nog voel 'k die vaderweelde I
t Was rijkdom, zieleweè in 't rond,
Geen die mijn schatten deelde I
kens voelde ik een zielsgeneugt
In 't huw lijkspand, o wel van vreugd
God mocUt mijn danklied hooren
Voor 't dier kleinood, zoo lang verwachi,
En nu het rouwkleed fluistert zacht
Gij hebt uw schat verloren
II.
In des levens lentegaarde
Stond mijn bloempjen, rein en schoon,
Met de blosjes om zijn koon,
Nauw geplant in teed're aarde.
Naast de leliën, naamloos veel,
Uie door zachten dauw bedropen,
Ueden nauw heur blaad'ren open
Krone van het zachtst fluweel.
Ulots'ling liet het ruwe Noorden
Zijn verwoede orkanen los
Weg was thans die reine blos
Om die leve kelkeboorden
En toen weêr een stormvlaag floot,
Liet mijn "bloem heur hoofdjen hangen,
'k Warm de blaadjes aan mijn wangen.
Al orn nietde plai\t was dood I
'k wil met meer klagen,
dienste straft, maar vooral omdat gij, O heeft eens mijn uur geslagen,
door uwe ziel aldus te bezoedelen, den 1 Scheidingsuur.van -vriend en magen,
zuiveren spiegel van den Verlosser der Uan n°o zie k u- dierbaar wicht 1
wereld besmeurd hebt, omdat gij de Uw sebed in t laatste strijden
schatten der genade hebt ontheiligd op Schenk mij balsem in mijn lijden,
dit oogenblik, alles, behalve liet kruis- Sterk'de hoop op't zoetst verblijden,
beeld, dat ik op uwe lippen zal drukken I En 'k doe zachtkens de oogen dicht
Er zijn weinig plaatsen, Waar men
eenigen tijd aangenamer en nuttiger
kan doorbrengen dan op Jersey. Zoowel
Guernsey als bark zijn een bezoek alles
zins waardig, maar Jersey mag toch zon
der eenigen twijfel het voornaamste van
de groep der Kanaal-Eilanden heeten,
zoowel om zijne grootcre uitgestrekt
heid als om zijne heerlijke natuur.
Als men het met de vlugheid der he-
dendaagsche toeristen wil bekijken, dan
kan men het met alle gemak in eene
week opnemen maar om het door en
door te leeren kennen en liefhebben,
moet men er maanden achtereen zijn
verblijf houden, en het bij storm en bij
zonneschijn zien en in al de verschil
lende gedaanten, die het, evenals eene
mooie, wispelturige vrouw, aanneemt.
Ik had onlangs het genoegen, eeni
gen tijd op het genoemde eiland door te
urengen. Dit was niet het eerste bezoek,
dat ik daaraan bracht, en al de mooiste
plinten waren mij' reeds ten volle be
kend. Bij deze gelegenheid besloot ik,
een voetreisje door het eiland te maken,
ten einde alle hoekjes en gaatjes te on
derzoeken, mij gemeenzaam te maken
met zijne eigenaardigheden, en mij
eenig denkbeeld te vormen van de zeden
en gewoonten der eilanders, die bij de
gaaien en in de valleien van het eildnu
luer en daar verspreid wonen.
Up een mijner uitstapjes ontmoette ik
iemand, die een kunstschilder van be
roep was en zich bezig hield met het uit
schilderen van een dier vele romaneske
voorgebergten, welke aan de noordelij
ke zeekust van het eiland zulk eene be
vallige afwisseling geven. Hij had, toen
hij nog een kind was, verscheidene jaren
te St-Hélier gewoond en scheen iedere
legende en elk romantisch voorval
waarmee de vroegere geschiedenis van
het eiland doorweven is, van buiten te
kennen. Het was van zijne lippen, dat
ik het volgende verhaal hoorde, hetwelk
ik zoo getrouw mogelijk met zijne
eigene woorden wil trachten weer te ge
ven. Wij lagen dood op óns gemak te
gen de helling van een heuvel aan, mei
een sigaar in den mond, naar het lang
zaam opkomen van den vloed te kijken
en genoten die rust, welke na het ge
bruik van een overvloedig maal zoo wel
kom is.
Er is een vrij zonderlinge geschie
denis verbonden, zoo begon mijn vriend
de schilder, aan dien bouwvaliigen ko
renmolen, waarover gij mij dezen mor
gen spraakt als over eon geschikt onder
werp voor een potloodschets; en daar ik
weet, dat gij eene zekere voorliefde voor
volksvertellingen hebt, zal ik u deze
eens verhalen.
Ik verzekerde hem, dat niets mij aan
genamer kon zijn dan dit, en nu ver
volgde hij op deze wijze
De geschiedenis, waarop ik het oog-
heb, is al bij de honderd jaren geleden
gebeurd. Het juiste getal jaren is mij
niet bekend en doet ook niets tot de zaak
af. Te dien tijde bevond de molen La
Roquette onder dien naam was hij ai-
gemeen bekend zich nog in een zeer
goeden staat en had zooveel te malen,
als met geen enkelen molen op 't eiland
het geval was.
De naam van den molenaar was Le
brun Kiene. Hij was een weduwnaar en
reeds op gevorderden leeftijd. Hij werd
bij zijn werk geholpen door zijn neel
Gaspard, een jonkman van vijf en twin
tig jaren, die, toen hij nog een knaap
was, van Goutauces, in Noimandie, naar
Jersey overgekomen en onder het dak
van zijn oom groot gebracht was. Ka
den dood van de echtgenoote van Lebrun
had, voor zooverre men wist, nooit eene
vrouw diens woning betreden.
In huis zoowel als buiten huis werd
alles door den molenaar en diens neet
gedaan. Deze twee pasten dan ook juist
Oij elkaar. Gierigheid en die laaghartige
sluwheid, welke er vermaak in schept,
een buurman te bedriegen en een kwart
je uit te geven om een stuiver door be
drog te verdienen, waren hunne voor-
uaamste karaktertrekken.
Tot hunne eer moet ik er echter bij
voegen, dat het eeu paar kerels waren,
die niet te lui waren om de handen uit
de mouw te steken, en wat zi| deden,
werd altijd goed en op den juislen tijd
gedaan, zoodat het groote scheprad
(want de molen werd door middel van
water in beweging gebracht) zelden stil
stond, omdat er niets te doen was.
De molen en het huis, waarin de mole
naar woonde, waren beiden ouder één
dak en bevatten samen slechts vier ver
trekken, waarvan er twee tot bergplaat
sen voor meel bestemd waren, terwijl
van de overige twee het eene voor woon
kamer en tevens voor keuken diende, en
het andere, dat daar vlak boven was,
door den molenaar en diens neef voor
slaapkamer gebezigd werd. Achter den
molen bevond zich een stal en eeu koets
huis, die van ruw hout opgetrokken wa
ren en waarin de molenaar een aartsva
derlijk paard had staan, alsmede eene
kar, zoo oud, dat men algemeen van de
vooronderstelling- uitging, dat «ij bij het
leven van den overgrootvader van Le
brun, die de eerste molenaar van La Ro-
quette was geweest, vervaardigd was.
Zoo ging het eene jaar na het andere
voorbij, zonder dat er eenige afwisse
ling kwaih in bet eentonige leven, dat
er door de beide mannen in den molen
geleid werd, behalve dat het baar van
Lebrun langzamerhand even wit als zijn
meel begon te worden, en dat de som
bere Gaspard, zoo mogelijk, nog som
berder en zwij^ender werd dan vroeger.
t Waren beiden menschen, die niet veel
van praatjesmaken hielden en misschien
was dit een van de redenen, waarom zij
het zoo goed met elkaar konden vinden.
Gij zijt met de ligging van den
molen bekend, denk ik, en weet, dat hij
in eene kleine vallei te midden der heu
velen gebouwd, maar toch hoog genoeg
ooven de zandige kust verheven is om
uan zijne bewoners een ruim uitzicht op
ie zee te geven. On den voorgrond waren
de hoogste voorwerpen gindsche reeks
van rotsen, waartegen de golven, wan-
leer het vloed was zelfs bij kalm we-
ier, schuimend aanklotsten. Lebrun en
.ïjn neef gaven echter niets om dit uit-
.icht en het zou hun zeker niet in het
uinst hebben gespeten, als er een hooge
uiuur tusschen hen en deze rotsen opge-
rokken was en hun het uitzicht op de
;ee voor immer belemmerd had.
Pierre Lebrun was gewoon om vroe^
jp te staan. Toen hij op zekeren iierfst-
uiorgen al spoedig na het aanbreken van
den dag naar den molen ging, was hij
niet weinig verwonderd, toen hij zag
uat een zak meel, dien hij, zooals hij
zeker wist, den vorigen avond dichtge
houden had en die gereed stond om weg
ge uracilt te worden, opengemaakt en
uus blijkbaar door iemand aangeroerd
a as, sedert de moienaar er zijne oogen
uet laatst op geslagen had.
De eerste blik van Lebrun lichtte zich
de buitendeur, maar de stevige
jout, waarmee deze altijd gesloten was
jevond zich nog op zijne plaats. Hij
;elt' had de deur, waardoor men van het
ïuis in den molen kon komen, juist ont
grendeld, en het eenige kleine raam,
vaardoor de benedenverdieping van den
uioien llauw verlicht werd, bevond zich
uoog in den muur en was van ijzeren
naven voorzien. Terwijl Lebrun al deze
omstandigheden één voor één overdacht,
jrak hem een klam zweet uit en keek
lij verschrikt in het rond. Geen gewoon
oienschelijk wezen kon er aan den zak
geweest zijn om dien open te maken;
terlialve moest hij door middel van too-
verij opengemaakt zijn. Dat was de eer
ste gedachte, die zich aan den molenaar
opdrong. Zooals hij daar stond in de
spookachtige schemering van den vroe
gen morgen, kwam het hem zeer wel
mogelijiv voor, dat eenige hovenmen-
schelijke macht was verleend aan hen,
lie zich aan den Booze verkocht hadden,
en dat hij het slachtoffer was van een
ooozen streek, die zijn oorsprong in eene
iergelijke verbintenis had.
iiij aeed een stap voorwaarts, keek
eens in den geopenden zak en deinsde
toen vei'SckiÏKt terug. De zak toch was
diet alleen opengemaakt, maar een ge
deelte van hetgeen er inzat was gesto-
Len: eene hoeveelheid meel was er uitge-
uomen, waarschijnlijk bij een handvol
te gelijk, daar de sporen van vijf vin
gers nog duidelijk in het overgeblevene
meel te zien waren.
In een oogenblik was daardoor het
vermoeden van toovenarij uit het hoofd
van den molenaar weggevaagd. Een dief
was er gedurende den afgeloopen nacht
in zijn molen geweest. Zijn zak was aan
geraakt, en dat was voldoende om zijn
aartstocht op te wekken.
GaspardGaspard riep hij met
eene schorre stem uit', kom eens gauw
uier
Er was iets in de stem van den ouden
man, dat Gaspard, ofschoon hij nog
maar half gekleed was, dadelijk deed
loesnellen.
Hier ben ik, oomzeide hij.
Wie is er aan dezen zak geweest
gij Wie heeft wat van het meel af
genomen gij vroeg de grijsaard op
een barschen toon, terwijl hij met eeu
tierenden vinger naar den geopenden
zak wees.
Neen, oomik ben er niet aan ge
weest; dat weet gij toch zelf ook wel,
antwoordde Gaspard verwonderd.
Wie is er dan aan geweest? en
waar is de dief? vroeg Eebrun, terwijl
üij zijn neef met vlammende oogen bij
den arm pakte.
Gaspard schudde met het hoofd en
heek verbaasd in het rond. Als de wijs
heid van zijn oom in deze zaak te kort
schoot, hoe zou het dan mogelijk zijn,
lat hij er eenig licht over zou versprei
den.
Maar ook aan Pierre Lebrun was het
blijkbaar niet mogelijk, eenig licht over
de zaak te verspreiden. De geheele wo-
uing werd nauwkeurig onderzocht om
eenig sproor van den dief te ontdekken;
maar dit onderzoek leidde tot niets, en
de molenaar ging dien avond dan ook in
eene gemelijke stemming te bed. Het
punt in de zaak, dat zoowel oom als neef
in verlegenheid bracht, was, hoe de dief
in en weder uit den molen had kunnen
komen, zonder een raam door te klim
men of eene deur door te gaan. Dit was
een punt, dat de slaap de peluw van
Pierre Lebrun bijna geheel deed ont
vluchten. Als het mogelijk was, zoo in
zijn molen te komen, zonder dat hij
wist, op welke wijze men er in gekomen
was, welk gedeelte van zijn eigendom
kon dan tegen dieven beveiligd geüclit
worden? Immers niets. Zelfs van zijn
leven kon hij onder dergelijke omstan
digheden niet zeker zijn.
Den volgenden morgen was het voor
hem eene groote geruststelling', dat er
gedurende den nacht niets gestolen was.
Verscheidene morgens braken er aan en
leverden denzelfden uitslag. Het scheeu
alsof de geheimzinnige nachtelijke be
zoeker of bezoekster zich met één be
zoek in den molen had tevreden gesteld.
Pierre Lebrun begon weer wat meer op
zijn gemak te komen en deed zelfs eene
poging om met zijn neef over zijl j
lies te lachen, zeggende, dat het d
vel zelf moest zijn, en niemand a
dan hij, die hem een bezoek geb J
had.
Ruim eene week was ei veria
toen Gaspard zich op zekeren mi
opnieuw hoorde roepen. Zijn oom 1
laar met een gezicht zoo wit all
eigen meel, met starende oogj g
krampachtig ineengewrongen hand D
Kijk eens, kijk eens, jon gei
bij met eene schone stem. De bo<
bier, terwijl wij sliepen, al wee
weest. Als het zoo voortgaat, zal i v
geruïneerd man worden
Evenals de vorige maal was er ee
jpengemaakt en een gedeelte vai
.neel weggenomen. Ditmaal had di
den zak weder dichtgebonden, ma 'i
zulk eene onhandige manier, dat
scherpe oog' van den molenaar hi
Irog terstond ontdekte. Evenals
ger, was de dief gekomen en
mdanks de bouten en de grefc
waarmede de molen binst den nacl
sloten was geweest. Het geheim \ra
ondoordringbaarder, en Pierre Li
ist er geen touw meer aan vast t
ken.
Hij was een man, die volstrekt
opvoeding genoten had, en vandaa
hij ook erg bijgeloovig. Hij had eei t
geloof' in geesten en toovenarij,
niet dat al kon hij de theorie vau
bovennatuurlijke werking, als
den met liet verlies van zijn meel, o
duur niet aannemen. Hij was te
tisch, bij bezat te veel gezond vei
om zulk eeu denkbeeld voor laug
len ernst te koesteren. Neen, de di< i
zijn meel gestolen had, was een g( i(
die, als hij gevat en van zijm s
dief.
daad overtuigd werd, tot gevanii
straf en dwangarbeid zou verooi
worden. Maar de stelregel past eve j
op dieven als op hazen het koi 0
maar op aan, ze in handen te krijj
Maar de haas, dien Pierre Lebl 1
handen wenschtte te krijgen, was
oaar een beest, dat glad van buic
en de vraag', welk soort van val er
moest worden, begon het hoofd va
molenaar nu zoozeer bezig te h«
dat zij iedere andere gedachte verc \t
zonder dat hij'haar nochtans bei
gend kon oplossen. En zoo ging
verscheidene dagen en nachten
voorbij, zonder dat er iets door de
lenaar uitgevoerd werd.
Op zekeren morgen echter were1
paid voor de derde maal door zij] e
geroepen; voor de derde maal hai
aan Pierre Lebrun eene kleine hoi
hei cl meel ontstolen en voor de
maal had de dief zich uit de voöti
maakt, zonder een spoor van zich
ter te laten.
De molenaar was woedend. Hiu
door den molen razende en tierend
wijl hij zich daarbij van alles bi
navolgenswaardige uitdrukking®
diende.
Hoor eens, jongenzeide hn
delijk tot zijn neef, er moet op de li
andere wijze een einde aan de zal
maakt worden. Ik zal met mijn j y,
in den molen op wacht gaan sta
den dief de eerste maal, dat hij
komt, dood schieten of gevangen o
Over een nacht of drie, vier, zal h
genoeg- voor mij zijn, om op wa
gaan staan. Ha, ha! Ik zal Mo
le farceur doodschieten. Hij zt
nimmer meer ten mijnen koste
ken.
Zooals Lebrun besloten had, dl
ook. Den vierden nacht na den i
diefstal zond hij Gaspard op zijn
uen tijd te bed. Daarop verscho
zich, na alles in den molen op de g
wijze gesloten te hebben, acht
hoop leege zakken in een hoek vi
molen, gewapend met een oud p
m welks loop hij een paar kogels i
bad en tweemaal zooveel kruit a
dig was, zoodat het pistool, mo
gelegenheid om het te gebruike
voordoen, waarschijnlijk veeleer
kaar zou barsteu dan goed afgas
brun had insgelijks een dievenla
bij zich.
Drie navolgende nachten waca
molenaar met het taaie geduld vi
judeu vos op de komst zijner proo
uachten was al zijn wachten vi
loos. Den vierden nacht was Leb
leen in den molen, daar Gaspard
den middag met eene vracht mei
Rozel gegaan was en van zijn o<
bevel gekregen had, den nacht
zei door te brengen, en den volj
morgen vroeg terug te komen h
vracht graan, welke een klant li
loofd had, tegen dien tijd gereed
len maken.
De oude Pierre was in zijne
plaats al zoo wat aan het domme
raakt, toen hij 's nachts, omstreel
ure, iets hoorde, dat hem de oore
opsteken en hem eensklaps weder
volle bewustzijn terugbracht.
Hij omklemde stevig zijn pistfl
te zijn dievenlantaarn binnen liet
zijner hand en richtte zich,
eenig gedruisch te maken, op
knieën. Het gedruisch, dat hij
kwam van de buitenzijde van den
en kon slechts veroorzaakt wordefe
iemand, die op zulk een ongelcg r
op zulk eene afgelegene plaats k
goeds uit te voeren had. Zooals wi e
gezegd hebben, was er in den mij
kei één raam of opening, die zich
zins hoog in den muur bevond, en
"aam bevonden zich twee rechtffl
ijzeren staven tot eene beveiligioj
lieven, maar er was geen ruit il
(Wordt vervol