De wraak van den Molenaar Bij eeu ledige wieg De Vergiffenis van den Monnik (64° Vervolg.) Dat denk ik zekerzegde de mon nik. Hoe zou zulk een bezoedelde ziel ook gereinigd kunnen worden door het bloed van den Verlosser? Het bloed van onzen Goddelijken Verlosser is voldoende om de zonden en misdaden van verledene en toekomstige geslachten weg te nemen. Luister danzegde Lello. zoo even had ik eene vreeselijke verschijning, het beeld van mijn slachtoffer stond voor mijne oogen. In het halfdonker dezer kamer is mij de bloedige gedaante van Mercedes verschenen. Mercedeszegde de monuik, met eene stem zoo zwak als de echo. Lello hernam met eene stemdie door het bonzen van zijn hart belemmerd werd Zoo gij wist hoezeer ik Alonzo Ca- no haatte! Waarom?... Hij overlaadde mij met weldaden en ik vereenigde af gunst met ondankbaarheid... Maar ik haatte hem, gelijk de slang den edelen leeuw afgunst toedraagt. Het scheen mij toe, dat zijn naam, zijn roem, zijn ver mogen zoovele diefstallen waren, ten mijnen koste gepleegd. Ik verafschuwde niet alleen Alonzo Cano, maar alles wat hem aanging, zijne vrouw, wie ik, eene soort van schrik inboezemde, zijne leer lingen, wier talent mijne bekwaamheid als copist verre achter zich liet o Alonzo Cano joeg mij weg, ik wilde hem smart en schande als eene gedach tenis achterlaten. JNTa met veel beweging liet huis op den dag verlaten te hebben, trad ik liet 's nachts weer tburtfen door middel van eenen sleutel, epen ik be waard had. De meester was aofézfg", U-m eene geringe oorzaak had zij geweend. Er was eerst spraak van een bal, ver volgens van een overhaast vertrek. Ik had do diamanten van dona Mercedes dikwijls genoeg gezien, om de waarde er van te kunnen schatten.... ik besloot Spanje niet te verlaten, alvorens mij er meester van gemaakt te hebben. Nadat ik in de kleine kamer teruggekomen was, waar niemand mijn terugkeer ver moedde, wachtte ik tot dat alle ge- druisch in huis had opgehouden... Ver volgens kwam ik uit mijn schuilhoek en verborg mij in het vertrek van Merce des.... Zij scheen te slapen.... Ik rukte de 'edelgesteenten uit de juweelkistjes en zou juist met mijne kist vertrokken zijn, toen Mercedes plotseling ontwaak te, mij herkende en een luiden kreet slaakte... Ik vreesde, dat men haar zou hooren, ik liep op liaar toe en bevool haar te zwijgen. Zij dreigde het geheele huis tegen mij in opschudding te bren gen... Ik greep mijn ponjaard... De monnik liet een gesnik hooren, maar Lello Lelli, door de herinnering aan dit vreesdijk tooneel medegesleept, ging voort: Ik stak toe als een bezetene, als een verblinde, als een zinnelooze, tot dat mijne handen rood waren...., tot dat ik geen leven meer voelde in dat lichaam, dat ik met dolksteken doorboorde, tot dat de adem den mond ontvlood, dien ik met geweld dicht drukte.... Het schuim stond op de lippen van den moordenaar. Ik heb Mercedes gedood ik heb Mercedes^fedood zegde hij. Een oogenblik nadien vroeg hij: Is er nu nog vergiffenis voor mij Ja, als gij berouw gevoelt. 0, maar dit is nog niet alles, zegde Lello, en hij vervolgde: Het afgrijselijke van die misdaad wilde ik op een ander werpen, en ik koos tot tweede slachtoffer den echtgenoot van Mercedes. Toen eene onvoorzichtigheid hem in de handen der justicie geleverd had werd hij op de pijnbank gebracht, ei men misvormde zijne ledematen tot bloe dens toe. Het was een martelaar, zegde de monnik met vuur. Welnuzegde Lello, het schijnt mij toe, dat die misdaad nog afschuwe lijker is dan de eerste... Nadat ik mijn weldoener in de ziel getroffen had, tast te ik hem in zijne eer aan, om hem deze te ontnemen, in zijn lichaam, om hem te dooden.... Kan God mij dat vergeven Ja, wanneer gij u rouwmoedig tot Hem keert, zegde de monnik Ik weet niet, of ik berouw heb, maar ik geloof en ben bevreesd Voor de eeuwige straffen Ja, zegde Lello. Broeder, sprak de monnik, door de verdiensten van Onzen Heer Jezus-Chris- tus, kan deze vrees u tot het berouw voeren. Als de vergiffenis des priesters over u zal neergedaald zijn, zal uwe ziel gezuiverd worden. Maar, ten einde ze den Heer minder onweerdig en minder onbehaaglijk te maken, moet gij track ten uw berouw een andere beweegreden te geven. Denk aan de goedheid des Heeren voor de menschen, denk aan de wonderen Zijner barmhartigheid, zoo doende zult gij er toe komen niet alleen I uwe zonden te beweenen, omdat de god delijke rechtvaardigheid ze naar ver- Vroeg bij God Het berouw uit liefde tot den goddelij ken Zaligmaker, en niet alleen zullen uwe zonden u vergeven worden, maar gij kunt de hemelsche heerlijkheid er ven, die zoowel aan de boetvaardigheid der zondaars als aan de liefde der recht vaardigen is toegezegd. Deze woorden eindigende, haalde de monnik een kruisbeeld uit zijn gordel en naderde er den samengenepen mond van Lello meê. Mijn vader, mijn vader! zegde de ongelukkige, ja, ik geloof dat God mij vergeven zal, doch, zal de man, dien ik beleedigd, overgeleverd en gepijnigd heb, mij uit der harten vergeven?... Ik bid u, Lerweerde Pater, ga die man ha lenIk zal van mijn sterfbed komen om mij aan zijne voeten te werpen en hem om barmhartigheid smeeken. Klop op uwe borst, gij, die gezond heid hebt, zegde de monnik met eene meer dan menschelijk gezag. Lello Lelli gehoorzaamde huiverend. Jioen zette de monnik zich bij het heil ueèr en ue stervenue legue onuer sniK- lien en net sioxten van uanen ue oenj- uems zijner zonUen ai. Aosoive te Kionk het daarna van ue lippen ues pnesiers. Jim terwijl zijne reenterhand zich op- niei, om ue veigmenis over net nooiu van uen scnuluige ai te loepen, liet mj, uoor zijn vooinuoiU van ue nap te ont- uoen, uie net oinnuiue, ue oogen van ueiio uein net veianueru geiaat van AionZo cano zijn. unj neut mij misleid, zegde de ster venue, gij neot net reent niet mij te ver geven. ik ben sedert gisteren priester, antwouruue ue monniK, ik vergeet u, en ik uanK uen ileer Jezus, ornaat mj ge- wnu neeit, uat ik üeuen net wermuig zijner oaiinnarugneiu zijn zou. *jt- v eigmenis, meueiijuen... ik sterf zegue ±/eno. mj viel in de armen van Miguël, ter wijl Alonzo Cano voor net oed neer- nmeiUe. uen geheelen nacht waakten de twee mannen oij net Iijk van uen moordenaar v an iViercedes. i\auat mj net lichaam naar het kerk- lloi vergezeld nau, sioeg alonzo Cano u.en weg naar urenaua in, waarneen ue genoorzaamneiu nem riep, maar ten ge volge van een voorreedt, uat zijn onver- genjKeiijKe geest nem ueeU verkrijgen, oewoonue mj tot aan zijne uoou eene weiKpiaats, uie men in den top van den grooten toren voor nem aigezonueru. uad. ue Michel-Angelo van Spanje werd in tb7b onder net Koor der booiukerk van Grenada begraven. EINDE. \\S i. üe dag is om, 'k vlij mij ter rust, Na 's levens wrange zorgen Mij n engel eerst goe nacht gekust Ik zie nem tóch eerst morgen I kerst morgen 1... groote, lieve God wat ijdie droom, wat grievend lot. wie zal nnjn tranen smoren? Waar eens nnjn hoop, mijn krone lag, oaar spreekt de leegte dag aan dag Gij hebt uw schat verloren I O plekjen, eens zoo dier, zoo waard, waar zijn uw too verkleuren waar de genuc.iten, nier \ergaard, Uw roos- en aumergeuren k /.uek jjlijdscliap, k vind er zielesmart, k /mek zalving, k vind uen uolk voor 't nart, 'k z.oek lachjes als te voren. k z.ie rond, ik peins, ik zucht, ik ween, Het rouwkleed roept een droevig neen I Gij heot uw schat verloren I Wat zat ik vaak aan deze spond, Nog voel 'k die vaderweelde I t Was rijkdom, zieleweè in 't rond, Geen die mijn schatten deelde I kens voelde ik een zielsgeneugt In 't huw lijkspand, o wel van vreugd God mocUt mijn danklied hooren Voor 't dier kleinood, zoo lang verwachi, En nu het rouwkleed fluistert zacht Gij hebt uw schat verloren II. In des levens lentegaarde Stond mijn bloempjen, rein en schoon, Met de blosjes om zijn koon, Nauw geplant in teed're aarde. Naast de leliën, naamloos veel, Uie door zachten dauw bedropen, Ueden nauw heur blaad'ren open Krone van het zachtst fluweel. Ulots'ling liet het ruwe Noorden Zijn verwoede orkanen los Weg was thans die reine blos Om die leve kelkeboorden En toen weêr een stormvlaag floot, Liet mijn "bloem heur hoofdjen hangen, 'k Warm de blaadjes aan mijn wangen. Al orn nietde plai\t was dood I 'k wil met meer klagen, dienste straft, maar vooral omdat gij, O heeft eens mijn uur geslagen, door uwe ziel aldus te bezoedelen, den 1 Scheidingsuur.van -vriend en magen, zuiveren spiegel van den Verlosser der Uan n°o zie k u- dierbaar wicht 1 wereld besmeurd hebt, omdat gij de Uw sebed in t laatste strijden schatten der genade hebt ontheiligd op Schenk mij balsem in mijn lijden, dit oogenblik, alles, behalve liet kruis- Sterk'de hoop op't zoetst verblijden, beeld, dat ik op uwe lippen zal drukken I En 'k doe zachtkens de oogen dicht Er zijn weinig plaatsen, Waar men eenigen tijd aangenamer en nuttiger kan doorbrengen dan op Jersey. Zoowel Guernsey als bark zijn een bezoek alles zins waardig, maar Jersey mag toch zon der eenigen twijfel het voornaamste van de groep der Kanaal-Eilanden heeten, zoowel om zijne grootcre uitgestrekt heid als om zijne heerlijke natuur. Als men het met de vlugheid der he- dendaagsche toeristen wil bekijken, dan kan men het met alle gemak in eene week opnemen maar om het door en door te leeren kennen en liefhebben, moet men er maanden achtereen zijn verblijf houden, en het bij storm en bij zonneschijn zien en in al de verschil lende gedaanten, die het, evenals eene mooie, wispelturige vrouw, aanneemt. Ik had onlangs het genoegen, eeni gen tijd op het genoemde eiland door te urengen. Dit was niet het eerste bezoek, dat ik daaraan bracht, en al de mooiste plinten waren mij' reeds ten volle be kend. Bij deze gelegenheid besloot ik, een voetreisje door het eiland te maken, ten einde alle hoekjes en gaatjes te on derzoeken, mij gemeenzaam te maken met zijne eigenaardigheden, en mij eenig denkbeeld te vormen van de zeden en gewoonten der eilanders, die bij de gaaien en in de valleien van het eildnu luer en daar verspreid wonen. Up een mijner uitstapjes ontmoette ik iemand, die een kunstschilder van be roep was en zich bezig hield met het uit schilderen van een dier vele romaneske voorgebergten, welke aan de noordelij ke zeekust van het eiland zulk eene be vallige afwisseling geven. Hij had, toen hij nog een kind was, verscheidene jaren te St-Hélier gewoond en scheen iedere legende en elk romantisch voorval waarmee de vroegere geschiedenis van het eiland doorweven is, van buiten te kennen. Het was van zijne lippen, dat ik het volgende verhaal hoorde, hetwelk ik zoo getrouw mogelijk met zijne eigene woorden wil trachten weer te ge ven. Wij lagen dood op óns gemak te gen de helling van een heuvel aan, mei een sigaar in den mond, naar het lang zaam opkomen van den vloed te kijken en genoten die rust, welke na het ge bruik van een overvloedig maal zoo wel kom is. Er is een vrij zonderlinge geschie denis verbonden, zoo begon mijn vriend de schilder, aan dien bouwvaliigen ko renmolen, waarover gij mij dezen mor gen spraakt als over eon geschikt onder werp voor een potloodschets; en daar ik weet, dat gij eene zekere voorliefde voor volksvertellingen hebt, zal ik u deze eens verhalen. Ik verzekerde hem, dat niets mij aan genamer kon zijn dan dit, en nu ver volgde hij op deze wijze De geschiedenis, waarop ik het oog- heb, is al bij de honderd jaren geleden gebeurd. Het juiste getal jaren is mij niet bekend en doet ook niets tot de zaak af. Te dien tijde bevond de molen La Roquette onder dien naam was hij ai- gemeen bekend zich nog in een zeer goeden staat en had zooveel te malen, als met geen enkelen molen op 't eiland het geval was. De naam van den molenaar was Le brun Kiene. Hij was een weduwnaar en reeds op gevorderden leeftijd. Hij werd bij zijn werk geholpen door zijn neel Gaspard, een jonkman van vijf en twin tig jaren, die, toen hij nog een knaap was, van Goutauces, in Noimandie, naar Jersey overgekomen en onder het dak van zijn oom groot gebracht was. Ka den dood van de echtgenoote van Lebrun had, voor zooverre men wist, nooit eene vrouw diens woning betreden. In huis zoowel als buiten huis werd alles door den molenaar en diens neet gedaan. Deze twee pasten dan ook juist Oij elkaar. Gierigheid en die laaghartige sluwheid, welke er vermaak in schept, een buurman te bedriegen en een kwart je uit te geven om een stuiver door be drog te verdienen, waren hunne voor- uaamste karaktertrekken. Tot hunne eer moet ik er echter bij voegen, dat het eeu paar kerels waren, die niet te lui waren om de handen uit de mouw te steken, en wat zi| deden, werd altijd goed en op den juislen tijd gedaan, zoodat het groote scheprad (want de molen werd door middel van water in beweging gebracht) zelden stil stond, omdat er niets te doen was. De molen en het huis, waarin de mole naar woonde, waren beiden ouder één dak en bevatten samen slechts vier ver trekken, waarvan er twee tot bergplaat sen voor meel bestemd waren, terwijl van de overige twee het eene voor woon kamer en tevens voor keuken diende, en het andere, dat daar vlak boven was, door den molenaar en diens neef voor slaapkamer gebezigd werd. Achter den molen bevond zich een stal en eeu koets huis, die van ruw hout opgetrokken wa ren en waarin de molenaar een aartsva derlijk paard had staan, alsmede eene kar, zoo oud, dat men algemeen van de vooronderstelling- uitging, dat «ij bij het leven van den overgrootvader van Le brun, die de eerste molenaar van La Ro- quette was geweest, vervaardigd was. Zoo ging het eene jaar na het andere voorbij, zonder dat er eenige afwisse ling kwaih in bet eentonige leven, dat er door de beide mannen in den molen geleid werd, behalve dat het baar van Lebrun langzamerhand even wit als zijn meel begon te worden, en dat de som bere Gaspard, zoo mogelijk, nog som berder en zwij^ender werd dan vroeger. t Waren beiden menschen, die niet veel van praatjesmaken hielden en misschien was dit een van de redenen, waarom zij het zoo goed met elkaar konden vinden. Gij zijt met de ligging van den molen bekend, denk ik, en weet, dat hij in eene kleine vallei te midden der heu velen gebouwd, maar toch hoog genoeg ooven de zandige kust verheven is om uan zijne bewoners een ruim uitzicht op ie zee te geven. On den voorgrond waren de hoogste voorwerpen gindsche reeks van rotsen, waartegen de golven, wan- leer het vloed was zelfs bij kalm we- ier, schuimend aanklotsten. Lebrun en .ïjn neef gaven echter niets om dit uit- .icht en het zou hun zeker niet in het uinst hebben gespeten, als er een hooge uiuur tusschen hen en deze rotsen opge- rokken was en hun het uitzicht op de ;ee voor immer belemmerd had. Pierre Lebrun was gewoon om vroe^ jp te staan. Toen hij op zekeren iierfst- uiorgen al spoedig na het aanbreken van den dag naar den molen ging, was hij niet weinig verwonderd, toen hij zag uat een zak meel, dien hij, zooals hij zeker wist, den vorigen avond dichtge houden had en die gereed stond om weg ge uracilt te worden, opengemaakt en uus blijkbaar door iemand aangeroerd a as, sedert de moienaar er zijne oogen uet laatst op geslagen had. De eerste blik van Lebrun lichtte zich de buitendeur, maar de stevige jout, waarmee deze altijd gesloten was jevond zich nog op zijne plaats. Hij ;elt' had de deur, waardoor men van het ïuis in den molen kon komen, juist ont grendeld, en het eenige kleine raam, vaardoor de benedenverdieping van den uioien llauw verlicht werd, bevond zich uoog in den muur en was van ijzeren naven voorzien. Terwijl Lebrun al deze omstandigheden één voor één overdacht, jrak hem een klam zweet uit en keek lij verschrikt in het rond. Geen gewoon oienschelijk wezen kon er aan den zak geweest zijn om dien open te maken; terlialve moest hij door middel van too- verij opengemaakt zijn. Dat was de eer ste gedachte, die zich aan den molenaar opdrong. Zooals hij daar stond in de spookachtige schemering van den vroe gen morgen, kwam het hem zeer wel mogelijiv voor, dat eenige hovenmen- schelijke macht was verleend aan hen, lie zich aan den Booze verkocht hadden, en dat hij het slachtoffer was van een ooozen streek, die zijn oorsprong in eene iergelijke verbintenis had. iiij aeed een stap voorwaarts, keek eens in den geopenden zak en deinsde toen vei'SckiÏKt terug. De zak toch was diet alleen opengemaakt, maar een ge deelte van hetgeen er inzat was gesto- Len: eene hoeveelheid meel was er uitge- uomen, waarschijnlijk bij een handvol te gelijk, daar de sporen van vijf vin gers nog duidelijk in het overgeblevene meel te zien waren. In een oogenblik was daardoor het vermoeden van toovenarij uit het hoofd van den molenaar weggevaagd. Een dief was er gedurende den afgeloopen nacht in zijn molen geweest. Zijn zak was aan geraakt, en dat was voldoende om zijn aartstocht op te wekken. GaspardGaspard riep hij met eene schorre stem uit', kom eens gauw uier Er was iets in de stem van den ouden man, dat Gaspard, ofschoon hij nog maar half gekleed was, dadelijk deed loesnellen. Hier ben ik, oomzeide hij. Wie is er aan dezen zak geweest gij Wie heeft wat van het meel af genomen gij vroeg de grijsaard op een barschen toon, terwijl hij met eeu tierenden vinger naar den geopenden zak wees. Neen, oomik ben er niet aan ge weest; dat weet gij toch zelf ook wel, antwoordde Gaspard verwonderd. Wie is er dan aan geweest? en waar is de dief? vroeg Eebrun, terwijl üij zijn neef met vlammende oogen bij den arm pakte. Gaspard schudde met het hoofd en heek verbaasd in het rond. Als de wijs heid van zijn oom in deze zaak te kort schoot, hoe zou het dan mogelijk zijn, lat hij er eenig licht over zou versprei den. Maar ook aan Pierre Lebrun was het blijkbaar niet mogelijk, eenig licht over de zaak te verspreiden. De geheele wo- uing werd nauwkeurig onderzocht om eenig sproor van den dief te ontdekken; maar dit onderzoek leidde tot niets, en de molenaar ging dien avond dan ook in eene gemelijke stemming te bed. Het punt in de zaak, dat zoowel oom als neef in verlegenheid bracht, was, hoe de dief in en weder uit den molen had kunnen komen, zonder een raam door te klim men of eene deur door te gaan. Dit was een punt, dat de slaap de peluw van Pierre Lebrun bijna geheel deed ont vluchten. Als het mogelijk was, zoo in zijn molen te komen, zonder dat hij wist, op welke wijze men er in gekomen was, welk gedeelte van zijn eigendom kon dan tegen dieven beveiligd geüclit worden? Immers niets. Zelfs van zijn leven kon hij onder dergelijke omstan digheden niet zeker zijn. Den volgenden morgen was het voor hem eene groote geruststelling', dat er gedurende den nacht niets gestolen was. Verscheidene morgens braken er aan en leverden denzelfden uitslag. Het scheeu alsof de geheimzinnige nachtelijke be zoeker of bezoekster zich met één be zoek in den molen had tevreden gesteld. Pierre Lebrun begon weer wat meer op zijn gemak te komen en deed zelfs eene poging om met zijn neef over zijl j lies te lachen, zeggende, dat het d vel zelf moest zijn, en niemand a dan hij, die hem een bezoek geb J had. Ruim eene week was ei veria toen Gaspard zich op zekeren mi opnieuw hoorde roepen. Zijn oom 1 laar met een gezicht zoo wit all eigen meel, met starende oogj g krampachtig ineengewrongen hand D Kijk eens, kijk eens, jon gei bij met eene schone stem. De bo< bier, terwijl wij sliepen, al wee weest. Als het zoo voortgaat, zal i v geruïneerd man worden Evenals de vorige maal was er ee jpengemaakt en een gedeelte vai .neel weggenomen. Ditmaal had di den zak weder dichtgebonden, ma 'i zulk eene onhandige manier, dat scherpe oog' van den molenaar hi Irog terstond ontdekte. Evenals ger, was de dief gekomen en mdanks de bouten en de grefc waarmede de molen binst den nacl sloten was geweest. Het geheim \ra ondoordringbaarder, en Pierre Li ist er geen touw meer aan vast t ken. Hij was een man, die volstrekt opvoeding genoten had, en vandaa hij ook erg bijgeloovig. Hij had eei t geloof' in geesten en toovenarij, niet dat al kon hij de theorie vau bovennatuurlijke werking, als den met liet verlies van zijn meel, o duur niet aannemen. Hij was te tisch, bij bezat te veel gezond vei om zulk eeu denkbeeld voor laug len ernst te koesteren. Neen, de di< i zijn meel gestolen had, was een g( i( die, als hij gevat en van zijm s dief. daad overtuigd werd, tot gevanii straf en dwangarbeid zou verooi worden. Maar de stelregel past eve j op dieven als op hazen het koi 0 maar op aan, ze in handen te krijj Maar de haas, dien Pierre Lebl 1 handen wenschtte te krijgen, was oaar een beest, dat glad van buic en de vraag', welk soort van val er moest worden, begon het hoofd va molenaar nu zoozeer bezig te h« dat zij iedere andere gedachte verc \t zonder dat hij'haar nochtans bei gend kon oplossen. En zoo ging verscheidene dagen en nachten voorbij, zonder dat er iets door de lenaar uitgevoerd werd. Op zekeren morgen echter were1 paid voor de derde maal door zij] e geroepen; voor de derde maal hai aan Pierre Lebrun eene kleine hoi hei cl meel ontstolen en voor de maal had de dief zich uit de voöti maakt, zonder een spoor van zich ter te laten. De molenaar was woedend. Hiu door den molen razende en tierend wijl hij zich daarbij van alles bi navolgenswaardige uitdrukking® diende. Hoor eens, jongenzeide hn delijk tot zijn neef, er moet op de li andere wijze een einde aan de zal maakt worden. Ik zal met mijn j y, in den molen op wacht gaan sta den dief de eerste maal, dat hij komt, dood schieten of gevangen o Over een nacht of drie, vier, zal h genoeg- voor mij zijn, om op wa gaan staan. Ha, ha! Ik zal Mo le farceur doodschieten. Hij zt nimmer meer ten mijnen koste ken. Zooals Lebrun besloten had, dl ook. Den vierden nacht na den i diefstal zond hij Gaspard op zijn uen tijd te bed. Daarop verscho zich, na alles in den molen op de g wijze gesloten te hebben, acht hoop leege zakken in een hoek vi molen, gewapend met een oud p m welks loop hij een paar kogels i bad en tweemaal zooveel kruit a dig was, zoodat het pistool, mo gelegenheid om het te gebruike voordoen, waarschijnlijk veeleer kaar zou barsteu dan goed afgas brun had insgelijks een dievenla bij zich. Drie navolgende nachten waca molenaar met het taaie geduld vi judeu vos op de komst zijner proo uachten was al zijn wachten vi loos. Den vierden nacht was Leb leen in den molen, daar Gaspard den middag met eene vracht mei Rozel gegaan was en van zijn o< bevel gekregen had, den nacht zei door te brengen, en den volj morgen vroeg terug te komen h vracht graan, welke een klant li loofd had, tegen dien tijd gereed len maken. De oude Pierre was in zijne plaats al zoo wat aan het domme raakt, toen hij 's nachts, omstreel ure, iets hoorde, dat hem de oore opsteken en hem eensklaps weder volle bewustzijn terugbracht. Hij omklemde stevig zijn pistfl te zijn dievenlantaarn binnen liet zijner hand en richtte zich, eenig gedruisch te maken, op knieën. Het gedruisch, dat hij kwam van de buitenzijde van den en kon slechts veroorzaakt wordefe iemand, die op zulk een ongelcg r op zulk eene afgelegene plaats k goeds uit te voeren had. Zooals wi e gezegd hebben, was er in den mij kei één raam of opening, die zich zins hoog in den muur bevond, en "aam bevonden zich twee rechtffl ijzeren staven tot eene beveiligioj lieven, maar er was geen ruit il (Wordt vervol

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Volksstem | 1914 | | pagina 2