De herberg van den dood Hoedde hrave zich wreekt Meimaand. Meizang Schoon voorbeeld Wij zouden deuken, beste lezers en lezeressen, aan onze plichten te ontbre ken, wijdden wij dit nummer niet heel en gansch toe aan de zuivere onbevlekte Moeder Gods Maria, wier maand wij nu vieren. Maria is eene machtige Maagddit getuigen ons de duivelen zelf, gelijk men leest in het leven van den grooten H. Dominicus. Een ketter had gruwelijk uitgevallen tegen de allerheiligste Maagd Maria, en werd van den duivel bezeten. Men bracht hem voor den H. Dominicus. De heilige vroeg in Gods naam aan de dui velen of al wat hij van Maria predikte niet echt was? De duivelen, vreeselijk huilende rie pen eenparig uit: Aanhoort, menschen, al wat deze man, die onze vijand is, u zegt. Wij hebben geene macht op de dienaren van Maria. Er zijn vele menschen die in de uur der dood door haar gered worden. Wij moeten bekennen dat niemand ver loren gaat van al diegenen die in Ma- ra's dienst volheiden, omdat zij aan die menschen een waar berouw over hunne zonden in de uur des doods verschaft. Justus Lipsius, een der geleerdste en vermaardste mannen van zijne eeuw verhaalt onder andere het volgende: De vrouw van Stephanus Morel, Fir mina genaamd, bracht een dood kind ter wereldVolgens gewoonte werd het op ongewijde aarde begraven. De brave moeder, zeer bedroefd omdat haar kind zonder doopsel gestorven was, beval zich aan 0. L. V. van Halle, bad haar zonder onderbreking voor de zaligheid van haar kind, beloofde haar van eene bedevaart naar hare kapel te Halle te doen en van dien jaarlijks te herhalen zoo lang zij leven zou. Zij zette onafgebroken hare gebeden en hare smeekingen vijftien dagen lang voort, 11a welke zij met zekerheid ver klaarde dat haar kind levend was, en dat God het haar binnen den nacht had ver openbaard. Men gaf geene de minste aandacht aan hare woorden die men aan hare flauwte en aan hare overtollige droefheid toeschreef. Nochtans zij vol hardde met zoo veel aanhoudendheid dat zij de vrouwen die haar omringden, ver plichtte van in den hof te gaan zien op de plaats waar haar kind begraven was geworden. Zij deden het alleenlijk om den geest der moeder te bedaren, die zij dachten hierdoor te zullen stillen. Na de aarde die het lichaam bedekte wegge daan te hebben, o wondervonden zij het kind schoon, blozend, wel te pas en vol leven. Alleenlijk was eene kaak een weinig aangetast door de natte aarde. Zij namen het op, droegen het aan zijne moeder en van daar naar de naburige dorpkerk om gedoopt te worden. Daar gaf het menigvuldige blijken van leven: het bloedde uit zijnen neus, het kermde, het stortte tranen, en deed verscheidene malen zijnen mond en zijne oogen open Dit ziende, aarzelde de pastoor geenszins om het te doopen in de tegenwoordig heid van zeventig personen die oogge tuigen van dit wonder waren. Vijf uren nadien stierf het kind. Te Lede, bij Aalst, verwekte 0. L. V. ook verscheidene kinderen, waarvan een onder eenén hooiwagen verpletterd was, die over zijn lichaam liep, en dat door zijne ouders op haren autaar werd ne- dergelegd en gezond weggedragen. Stellen wij dus, beste lezers en leze ressen, al ons vertrouwen in 0. L. V., bijzonderlijk gedurende de maand Mei, aan haar toegewijd, en laat ons haar aanroepen en vereeren. 1. DE PLACE PICALE. VVV Maria, Maagd der maagden, Wij vallen U te voet, En juichen met den Engel: Maria, wees gegroet Wij leggen krans noch bloemen Op Uwen altaar neer; Maar stemmeh U te zamen Een huldezang ter eer Aanveerd, o lieve Moeder, Ons nederige lied; Verstoot de zwakke bede Van uwe kind'ren niet. Wil uit des Hemels zalen Uw' blikken nederslaan; 0 ja bescherm ons allen En hoor onz' zuchten aan. Maria, deel ons immer Uw milden zegen meê; Vertroost ons in het lijden, Schenk heil, geluk en vreê. 0 Maagd, bewaar onz' zielen Steeds onbevlekt en schoon Opdat zij eenmaal glansen Bij 's Heeren luistertroon. 0 help mij Satans helsche macht En alle kwade lusten, De wereld en haar ijdele pracht Bestrijden zonder rusten. Beschut mij in den laatsten strijd Als mijne ziel gaat scheiden En wil haar in dat uur, verblijd Ten hemel binnenleiden. C. H. Den 18 Maart 1871 bestegen twee mannen, die bij uitzondering geen van beiden de jas of de kepi van nationale garde droegen, langzaam een der stra ten die naar de hoogten van Montmar- tre voeren. De morgend was zacht maar de lucht beneveld en naarmate de beide wande laars hooger kwamen op de hellingen van den heuvel, van welks top het oog, wanneer de lucht helder is, geheel Pa rijs overziet, werd de groote stad hoe langer hoe onduidelijker onder de steeds toenemende dikte van den nevel. Ten allen tijde zijn de hoogten van Montmartre, evenals die van Chaumont, voor de werklieden geweest wat het Bosch van Boulogne voor de aristocra tie van den naam of het geld is. Maar in plaats van er in prachtige rij tuigen rond te wandelen, zooals rondom de vijvers, wandelde men te voet, men lootte er om de amandelkoekjes, die ver maard zijn, men juichte er de grappeu der poetsenmakers toe en men kon er met volle teugen de frissche lucht van ;len berg inademen. De zuiverheid der lucht te Montmar tre is voor ieder Parijzenaar een onbe twistbaar geloofspunt. Tijdens het beleg deed de genie, die dat hoogste punt van Parijs had willen benuttigen, er door de mariniers een reusachtig stuk geschut op slepen, de Josephine, als ik mij niet vergis, waar van geheel Parijs de stem kende, en ne vens de Josephine een elektrisch toe stel plaatsen, waarvan de verblindende stralenbundels als zilveren' pijlen de duisternissen van den diksten nacht doorboorden en door hun fel licht hoo rnen, huizen, dorpen te voorschijn too- verden, waarvan het gebladerte of de daken wit op den zwarten achtergrond uitkwamen. Soms doorboorde de pijl in zijne vlucht, eene Pruisische kolonne, die in den nacht naderde, men zag de verblinde soldaten de hand voor de oogen slaan en ijlings de duisternis zoe ken. De Josephine liet er hun den tijd niet toe, haar bronzen muil braakte een bliksemstraal uit. en eenige seconden later had er te midden van de verschrik te punthelmen eene ontzettende ont ploffing plaats, die eene groote bres in den levenden muur maakte. De ver strooide kolonne vluchtte naar alle kan ten, vervolgd door den lichtenden stra lenbundel en de dood en verderf ver spreidende granaten. In de laatste tijden van het beleg was deze loer jacht een der geliefkoosde schouwspelen der Parijzenaars gewor den; intusschen was zij niet altijd geluk kig: de vijand liet zich, zooals begrijpe lijk is, niet gaarne zien. Maar het was noch om de frissche lucht in te ademen, noch om de Pruisen te béspieden, die zich, helaas niet meer verborgen en wier vlag op de forten wapperde, die door het verdrag in hunne handen gesteld waren, noch om de groo te overwonnenen en bedrukten, in den uevel bedolven stad te beschouwen, dat de beide vrienden den heuvel bestegen, die volgens de aangenomen spreekwijze der democratische bladen, de Aventijn sche berg van het volk geworden was. Montmartre geleek dien dag een reus achtig menschelijk mierrennest, door eenige onbekende oorzaak in beroering gebracht, waardoor die steeds aan groeiende menigte verward dooreen krioelde. Dit gewoel had een vreemd karakter, moeilijk te verklaren voor ieder opmer ker, die Parijs niet zou gekend hebben gemakkelijk herkenbaar voor al wie reeds eene revolutie zou hebben bijge woond. Parijs had eene gril. Parijs wilde voor zich zeiven de kanonnen behouden, die tijdens het beleg gegoten waren en be taald met de opbrengst der nationale in schrijvingenDie kanonnen, die nooit tegen den vijand gediend hadden, maar tegen degenen zeiven moesten dienen, die ze besteld hadden, waren zoo nieuw, zoo schoon, zoo blinkend, dat men ge meend zou hebben speelgoed te zien van massief goud. Twaalf- of vier-en-twintig ponders, zij mochten de Eeuw of de Pa triot, het Juweel of het Yolk, het Recht of de Wreker heeten, zij waren zoo ele gant, zoo goed gesteld op hunne affui ten, dat men er zich wel wat mee mocht vermaken alvorens ze aan de regeering terug te geven, die de hare aan de Prui sen gegeven hebbende, de onkieschheid had de dappere soldaten van Belleville en de wijken van den witten kiel, dat is te zeggen, van den gestadigen oproer, de hunne af te vragen. Tijdens de eerste dagen van de over gave had niets die botsing doen voor zien; maar wanneer Parijs een inval heeft, kaii men er zeker van zijn dat hij aangevuurd wordt door geheime raads mannen, door al die aanstokers van om wentelingen, die geen ander middel hebben om tot iets te geraken dan de wanorde, en wier eenige bezigheid is die te doen ontstaan. Dit slaeh van lieden ontbreekt nooit Parijs. Geen veiliger schuilplaats voor een samenzweerder dan de menig te; hij vermengt er zich tusschen als in zijn elementen, ligt er op den loer in de diepste holen om bij de eerste gelegen- Iheid de beste te voorschijn te^komen. Het beleg, waaronder die lage boos wichten zoo weinig hun dierbaren per soon hadden blootgesteld, had hen bij zonder begunstigd, door hen te veroor loven zich in de clubs een zeker aanzien te verschaffen door de misdadige buiten sporigheid hunner leerstellingen en door de verkiezing tot tamelijk hooge ran gen in de nationale garde te geraken om eindelijk even te proeven van die on derscheidingen en eerbewijzingen, waar naar alle demokraten zoo vurig haken. De oorlog geëindigd zijnde, kon het natuurlijk met uitblijven of de clubs zouden ontbonden en de nationale garde afgedankt worden; zij zouden hunne redevoeringen moeten wegbergen, hun degen opsteken en zelfs in hunne be hoeftige onbekendheid terugkeeren- de vaderlandsliefde maakte het hun 'ten plicht, maar het persoonlijk belang er kent geene vaderlandsliefde. erbonden door het eigenbelang, dat hen weldra zou verdetlen en tegen elk ander wapenen, maakten zij gebruik van de losbandigheid, ontstaan uit den lan gen duur van het beleg, van de verslap ping der tucht, veroorzaakt door die ge- dw ongeil toenadering, welke zekere dagbladschrijvers de verbroedering van het volk en het leger gelieven te noe men, en van verschillende andere om standigheden, om het vertrouwen van den soldaat te winnen, terwijl zij te ge lijker tijd zijne aanvoerders belasterden om ze bij hem verdacht te maken. De gemoederen, door andere belangen bezig gehouden, bemerkten noch liet eerste bedrijf van die samenzweering, die met g'las 111 de hand 111 de kroegen gesmeed werd, noch het tweede, waarin het bloed met den wijn samen moesten vloeien, en die voorbereid werd door den geheimen raad, aan de nationale garde van Belleville gegeven, om zich van de kanonnen meester te maken, de hoogten te bezetten en door hare kalme en held haftige houding den vasten wil te doen blijken, de republiek te steunen tegen de schandelijke reactie, die Parijs aan den vreemdeling overgeleverd had. Die raadgevingen droegen hare vrach ten. Men weet welke wanordelijkheden de laatste dagen van den wapenstilstand kenmerkten en ternauwernood eenige weinige uren de intrede der Pruisen in de hoofdstad voorafgingen. Gelijk men weet, werd in naam der vrijheid, de roode vlag, waarboven de phrygische muts prijkte eene afzich telijke samenkoppeling van liet dubbele zinnebeeld der slavernij en der dwinge landij op verscheidene monumenten geheschen en zelfs tot op de Vendöme- zuil, waaraan razende krankzinnigen de schendende handen sloegen en die zij in het gezicht der Pruisen omverhaalden, als hadden zij zich over de roemrijkste gedenteekenen van Frankrijk's roem tegenover de soldaten van koning Wil helm geschaamd. Men herinnert zich den afgrijselijken moord, waaraan vrou wen en kinderen zich medeplichtig mie ken, op clen persoon van een ongelukki- gen policieagent. Al die aanslagen waren slechts het voorspel van grootere misdaden maar die noodzakelijk waren voor de verwezenlij king der eerzuchtige plannen van een Megy, een Assy, den aanstoker dei- bloedige tooneelen van Creuzot, een Ri- gault Raoul, en Pyat, een Gaillard, ont slagen galeiboeven, onbekwame praal hanzen, verloopen schrijvers, het uit vaagsel der hoofdstad. De misdadige .ophitsingen van al die vijanden der maatschappij moesten wel doel treffen om reden dat zij zich richt ten tot de eigenliefde der menigte en hare verdorven natuurdriften streelden. Met vereenigde krachten van armen op de hoogte gesleept, werden de kanon nen er in batterij opgesteld, v»niet meer tegen de Pruisen, die van de muren der in hunne handen gevallen forten met blijdschap getuigen waren van die toe bereidselen, waaraan hun goud en hunne raadgeving- niet vreemd waren, maar te gen Parijs, dat zij niet hebbende kun nen verdedigen thans dreigden te ver nielen. Belleville, Menilmontant, het Witte Huis wilden evenals Montmartre hunne artillerie hebben: niets is zoo aantrek kelijk als het voorbeeld. De goede burgers, die eeuwige bij zienden in hunne dwaze eigenliefde, zich verbeeldende de sterren met het bloote oog te kunnen tellen, juichten dat zoo schoone heldenfeit toe. Zij vonden, even als altijd, dat de regeering ongelijk en de nationale garde gelijk had; dat is de geschiedenis van alle omwentelingen, en met hunne vrouwen en dochters gingen dj de werkzaamheden bewonderen, be stuurd door nieuwbakken ingenieurs en kolonels van de genie, wien niets anders ontbrak dan dat zij zelfs de beginselen uiet kenden van een vak, dat nimmer het hunne geweest was. Maar hoe onwetend men ook zij, moet toch een duizendtal geladen kanonnen, terrasvormig op een berg opgesteld en van zeer nabij op het door u bewoonde huis gericht, een zeer onplezierige na buurschap wezen. Voor een oogenblik van de Pruisen ontslagen, wierp de re geering eindelijk de oogen op Montmar tre. Het was geen artilleriepark meer, maar een ware opeenstapeling van ka nonnen en mitrailleuzen, door duizenden chassepots bewaakt; een vonk zou vol doende geweest zijn om van dien berg een vulkaan te maken, waarvan de plot selinge uitbarsting Parijs in de lucht zou hebben doen vliegen. Met. een takkebos op den rug, bijna versteven van koude, kwam Semnon, de oude visscher, uit het bladerlooze bosch terug. Hijgend wandelde hij op het be sneeuwd pad voorbij de hut van Itha- mar, den iger, en wilde over de brug naar zijne voning wederkeeren, toen de jager woe»t uit zijne hut sprong en riep: 0 oude, waar haalt gij dat hout vandaan? Dat hout is niet van u. Dat hebt gij gestolen. Ik heb niets gestolen, jager, ant woordde Semnon verschrikt. Lieg niet, oude grijskop; gisteren heb ik hout gekapt; daar ginds in het bosch ligt het, daarvan hebt gij het ge nomen. Hier daar mede. Neen jager, ik heb het opgeraapt, takje V001* takje. Dat liegt gij ,oude Geef hier Zie maar. Het zijn niet dan doode takken, die onder de hoornen verspreid lagen op de sneeuw. Gestolen hebt gij het! Wat heb ik mij 0111 uwe leugens te bekommeren Hij rukte den grijsaard woedend den takkebos van den rug, en wierp dien over de brug in liet water. Nu is de strijd ten einde, zegde hij met een lioonend gelach en ijlde naar zijne woning. Semnon zag hem weemoe- lig 11a en wierp eenen treurigen blik ten hemel. Na eenige dagen werd de lucht war mer. Groote ijsschotsen werden met ge weld door den stroom afgevoerd; zij stie ten tegen de brug, zoodat dezelve elk oogenblik dreigde in te storten. Chalisson, de zoon van Itkamar, war ven uit de stad gekomen en stond br vend voor de brug. Verscheidene mal-n nam hij het besluit 0111 er over te ga in, iloch telkens keerde hij van schrik t ?- Wat zou hij doen? Aan den ande ren oever blijven kon hij ook niet. Al zijnen moed verzamelende, li >p hij over de brug; doch nauwelijks h id hij eenige treden op dezelve gedaan, of de brug stortte met een ijselijk geki tak in den vloed. Radeloos stond de vader aan de)' over- ant. Semnon, die in de nabijheid bezig was met zijne boot te herstelle i, be schouwde dit ongeluk met diepe t mart. Angstig schreeuwde de knaap in den vloed. Door eenen balk geklemd en rloor ijsscliollen ingesloten, rukte de stroom hem voort. Ontroostbaar liep de ja,:er lieen en weer en wrong wanhopig de handen. Wie kon denken dat de vis s'cher hem zou redden De grijze Sem non sprong moedig in zijne boot, drong tusschen de schotsen en balken door, redde den knaap uit het grootste gevaar, en bracht hem gelukkig aan land bij zij nen vader. Hier breng ik uwen zoon terug-, zegde hij op eenen minzamen toon; hij is frisch en gezond, doch een weinig- verschrikt. Ithamar durfde van schaamte de oogen niet opslaan en stond lang spra keloos voor den grijsaard. Vergeef mij, edele grijsaard, sprak hij eindelijk zeer ontroerd en on der eenen vloed van tranen, vergeef mij mijn onredelijk gedrag. Wat moet ik u vergeven? hernam Semnon met een vriendelijk gelaat; heb ik mij nog niet genoeg aan u gewro ken Dus was weldoen uwe wraak, be- leedigde man? zegde Ithamar. 0 God, wreekt de brave zich zoo? (Wordt voortgezet.) Lange Jan was een tinraermansgast. Twee van zijne medegast' a, die nevens hem wekten, zegden lie 1 op zekeren Maandag: Jan, werp uwe schaa weg, en kom met ons; wij hebben vand.iag al genoeg g-ezweet. Neen, zegde Jan, ik blijf werken geheel den dag. Hoe wilt gij met ons geen glas bier gaan drinken? Gij, die den heili gen Maandag genoemd word omdat gij altijd zoo getrouw zijt 011 dien schoonen dag met eenen goeden i'ter te vieren Ik heb dien heiligdag uit mijden almanak geschrabt, zegde Jan, ik vn-r hem niet meer. Bahbah hernamen zijne mede gezellen, een deftigen Vlaming gelijk gij, is van geen stoop verveerd. Laat mij gerust, zegde lange Jan, ik ben met al uwe guitenstreken niet ge diend. Ondertusschen werkte Jan voort, en zijne kameraden ziende dat hunne woor den geenen indruk op hem uitoefenden, vertrokken uit het werkhuis en gingen naar eene plaats waar wij hen niet zul len volgen. E11 hoe verging het met lange Jan? Lange Jan bleef geheel dien Maandag aan het werk, tot groote verwondering van al zijne vrienden. En inderdaad, zij hadden er reden toe. Want lange Jan was des Maandags altijd de eerste ge weest om zijn werk te staken en tegen den uitzet te velde te trekken. En ik mag u verzekeren dat hij tegen dien vijand veel poer verschoot... uit zijnen zak; in dier voege dat zijne vrouw en kinderen dikwijls honger moesten lij den. Waarbij kwam. het dan dat hij pf dag met zijne k imeraden niet wild, gaan? Ziehier do oorzaak: Zekeren dag aws lange Jan des dags te huis g.-komen om zijn ma-i te nemen; als hij den trap opgekloiq was en vóór zijne deur stond, lioonj gezucht en ge ierm dat van het opp scheen te komen; verwonderd zijnij niet wetende wat dit beteekende, hij hooger tot vóór eene deur wal „achtjes klopje. Geen antwoord ont gende, zoo opende hij de deur, en daar eene jorge vrouw met een bleet laat, afgemat en als uitgeteerd door moeienissen n gebrek aan voedsel zót op den gï md met twee kinderei schreeuwden: het eene lag met zijn li op den schoot zijner moeder; het au omhelsde haar en vroeg haar al wee de een stukj 3 brood. Een bed zonder tras, ja, zelfs zonder stroozak, eene k water die in eent n hoek stond, en eei versletene kleedt ven die aan eenen gel hingen maakt.>n gansch den inl der woonst uit en •.-aven eene groote moede te kennen. Jan, d: 3 op den do:pel bleef staan, alles ge: en en begrei en. V rschooning, g.'buurvrouw, de hij net belangstelling; waarom nen u- e kinderen? Mij 1 unkt dat g nood ijt; indien ik u, als gebuur, in kond helpen, gelief het m'i te zegj Ach, zegde de moeder, ik dan mij e arme kinderen schreien omda he' en nog niets te eten hebber Ik ben ziek, ik heb sedert drie da o et kunnen werken, en bijgevolg 1 gewonnen. Maar uw man? vroeg Jan Mijn man, antwoordde de vrti spreek er mij niet van; het is hard eene moeder den vader barer kindi te moeten beschuldigen; maar hij is gelukkig-lijk een dronkaard. Hij hee: onze meubelen en lijnwaad in den I gezet, zoo dat er niets in het huis ge ven is, en hij is vertrokken, 0111 zijn zin niet te moeten onderhouden. En Avat hebt gij dan gedaan? Dan heb ik gewerkt zooveel al kon, zegde de vrouw; maar wat kan vrouw met twee kleine kinderen nen? Ik heb mijne gezondheid door arbeid verkreukt, en nu heb ik ge krachten noch I ulpmiddelen meer. Lange Jan, dit gehoord hebben ging- scaileKers Aveg, nep naar zijne rntu t-ii ZvjCiic er temg geld, maar te geefs. Bij eenen werkman die niet spaarzaam is, is de beurs dikAvijls le< Tot deze edelmoedigheid, zoo sch i'i Gods cogen, voegde de vrouw large Jan ook hare toegenegenheid, gavtr de helft A-an hun middagmaal de armt vrouw en de tAvee kinderon boA'en hi n ncvf'd schreeuAvdeT'^Joch kon dagelijks niet gescnieden. Die pe armoede deed Jan tot inkeer kom het geducht Aran dit arm huisgezin meer te kunnen ondersteunen, pijnij grootelijks zijn hert. Maar wat om het te helpen zonder zijn eigen ln gezin te kort te doen? Dit vroeg zich zeiven afZijn geest ontde niet aanstonds dit middel, doch ei» lijk vond hij het: Daartoe, zegde hij, zou ik m moeien Averken en min drinken. LLij üad ook sedert eemgen tijd op merKt dat zijne vrouw en Kinaeren langer noe meer vervielen, bij geb aan, voedsel en andere noodAvendig den. Indien ik in mijne oude geAvoon \-oortga, zeigde Inj, dan zal ik 1111 vrouw en kinderen tot den zelfden ell digen staat Drengen Avaann ik mijne buui'A'rouAv van Inerboven ge vont heb; daar ik hen, integendeel, met vl en gespaarzaamneid zeer treftelijk zoi kunnen onderhouden, en andere on lukkigen een Avemig onderstand verl nen. Dit gedacht broeide in het hert a lange Jan; het versterkte meer en mi en bracht er eindelijk eene groote t andering in teweeg. Lange Jan zavi gedurende eene maand lang geen bier genever of eenig ander sterke drank te proeven; en om alle aanloksels da toe te vermijden, maakte hij het va voornemen van zelfs niet omtrent ec herberg of drankhuis te komen. Hij had geweldige beproevingen ondergaan, maar door zijnen sterk Avil ovei-Avon hij die kloekmoedig. Aveinigen tijd kon hij zijne arme en 2 ke gebuurvrouw dagelijks eenigen derstand ATerschaffen zonder zijn eig Ie huisgezin te kort te doen. Na verloop van die eerste maand v 1 nieuwde kii zijne belofte voor de v 11 gende maana; rJsdan had hij zoo vi8* bekoringen niet meer, >»a,ub de g< gewoonten worden hoe ouder hoe 1 ker, even gelijk de kwade gewoonten; uitA'oering van zijn opzet werd dus tls gelijks gemakkelijker, en hij bevo zich meer en meer in goede gezondbe en geldmiddelen, zoodat hij van zich z( zeer tevreden was. Het is nu reeds één jaar geleden jje onze Jan in die goede gewoonte is voor gegaan; hij verzet zich altijd tegen listige uitnoodigingen van zijne Avei ip( gezellen; somtijds beschimpen zij heJen{ maar Jan is onwrikbaar en laat ze pl q ten. jl Wij Avenschen aan alle dronkaai roi eene zoo goede bekeering, en moei [a, onze wensch uitvallen, de g^vangeniss lcp en bedelaarshuizen zoudefi/ihin bevol ee zijn dan nu. 'ar te 1 he g0€ '«I st<,ek

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Volksstem | 1914 | | pagina 10