De herberg van den dood
Jan is niet kwaad
O.die steenkolen
Stelt niet tot morgen uit,
wat gij lieden doen ku
(le Vervolg.)
De generaal d'Aurelles de Paladine
werd belast met de oproerlingen over
de teruggave der kanonnen te onder
handelen.
Die onderhandelingen scheen de een
voudigste zaak der wereld; eene bewa
king van verscheidene dagen en nach
ten had den ijver der vurigsten afge
koeld, de toevloed der nieuwsgierigen
werd eiken morgend geringer, het we
der was regenachtig,, de batterijen slij-
kerig, de nachten Irisch, de verkoudhe
den begonnen de overhand te bekomen
op de geestdrift, en de schildwachten,
verdrietig niets te zien komen, rekten
zoo jammervol hunne armen uit, dat
hunne op alle naden vergulde kolo
nels met schrik den dag zagen naderen,
waarop zij genoodzaakt zouden zijn
hunne schildwachten te vervangen en
liet geweer op schouder aan den voet der
door den regen uitgeholde schanskorven
op en neer te wandelen.
Assv, Ferry," Pyat, Flourens en al de
overige samenzweerders waren er on
troostbaar over dat niemand hun de ka
nonnen kwam betwisten. Aan de kanon
nen was hun eigenlijk niet veel gelegen,
het was de betwisting waarnaar zij ver
langend uitzagen.
Op het eerste woord, dat de generaal
sprak, wierpen samenzweerders, kolo
nels en soldaten het hoofd in den nek.
Zij waren gered. Eindelijk had men
bemerkt, dat zij zich van de kanons had
den meester gemaakt. Het gouverne
ment deed hun liet genoegen aan ze op
te eischen. Welk eene schoone gelegen
heid om aan de onderhandelaars te ant
woorden
Gaat aan uwe meesters zeggen, dat
wij hier zijn door den wil des volks en
wijvniet van hier zullen gaan dan door
het geweld der bajonnetten.
Pij iedere opeisching werd hetzelfde
antwoord doch steeds nadrukkelijker
gegeven. In de stad sprak men van an
ders niets dan van de onderhandelingen
van Montmartre.
Het eerste woord, wanneer men elk
ander ontmoette, was: Ik wed dat zij ze
zullen afgeven.
Of wel: Ik wed dat zij ze niet zullen
afgeven.
En de burgers lachten schaterend over
de poets, die men het gouvernement
speelde, dat nochtans uit het algemeen
stemrecht voortgekomen was.
Maar ach niets is heilig voor een Pa-
rijzenaar.
Hoe meer men lachte, hoe meer de re
geering aandrong, hoe meer Montmar
tre weerstand bood.
Eenige dagbladen moedigden het ver
zet' aan en spaarden de regeering van
den 4 September niet, eene regeering,
die Parijs niet had kunnen redden en de
scherpschutters van Flourens niet tot
toegeven kon bewegen.
Op die wijze beginnen alle omwente
lingen. Er moest een einde aan worden
gemaakt.
De regeering, die zich misschien niet
zeer gerust gevoelde, nam den schijn
aan als had zij medelijden met den op
roer en deed in den nacht van 17 op 18
Meert op de muren eene aankondiging
aanplakken, waarbij zij kennis gaf, dat
dien zelfden dag de kanonnen wegge
haald en de belachelijke schijn verster
kingen, die het verkeer belemmerden,
geslecht zouden worden.
Eenige uren daarna, bij het aanbre
ken van den dag, rukten verschillende
regimenten, door generaal Lecomte aan
gevoerd, van alle kanten aan. Gelijk
men terecht van hun gedrag gedurende
het beleg en hunne onbetwistbare laf
hartigheid kon verwachten, boden de
nationale gardes van Montmartre enkel
een on beduidenden tegenstand; in wei
nige minuten was de hoogte in de macht
van het leger, waren de kanonnen uit de
schietgaten genomen en met touwen
aangespannen, waarna de soldaten ze
medevoerden.
Alles scheen geëindigd, toen de op-
roerliugen bongénooteu kregen, waarop
zij waarschijnlijk gerekend hadden.
Vrouwen, kinderen, jonge meisjes wier
pen zich op de kanonnen, omklemden ze
en gingen voor de wielen liggen op het
gevaar af zich te laten verpletteren, ter
wijl anderen de soldaten ontwapenden,
hun verwijtende broeders, wapenmak-
krs aan te vallen, wier eenige misdaad
was, de groote stad tot het uiterste te
gen de Pruisen te hebben willen verde
digen.
Sinds lang bestond er geen tucht meer
of liever zij had nooit bestaan in zekere
marschregimenteu, waardige even
knieën der bataljons van Flourens. Tot
dat getal behoorde het 88c: de soldaten
waren gehuisvest bij de inwoners, leef
den met hen samen, deelden hunne ge
voelens, en bezochten met hen de her
bergen. In plaats van de vrouwen en de
kinderen terug te drijven, lieten zij hun
de kanonnen hernemen, waarop de ar
tilleristen met sleeptouwen bij het kerk
hof Montmartre wachtten, hieven de
kolven hunner geweren in de lucht, en
hunne officieren verlatende, wien zij
weigerden te gehoorzamen, maakten zij
gemeene zaak met de oproerlingen.
Eenige getrouw gebleven compagnies
baanden zich een doortocht met de ba
jonet. op het geweer en kwamen aan de
artilleristen en de gendarmen, die op de
Place Pigale geschaard stonden ,den
afval hunner kameraden aankondigen.
die arm aan arm met de nationale gar
des, onbeschaamd hun verbond in de
kroegen gingen bezegelen.
Het duurde niet lang of deze tijding,
die nog ernstiger was dan men kon ver
moeden, had zich in Parijs verspreid.
Het was juist elf uren geslagen op de
klok van het Luxemburg toen de heer
Schiiltz, die, sedert zijne aankomst te
Parijs, waar eene ziekte van zijn zoon
hem geroepen had, eiken morgen na het
ontbijt zijne pijp kwam rooken, "in de
groote eenzame lanen wandelende met
zijn vriend Wilhelm, een Elzasser gelijk
hij, en die evenals hij den partijgangers
oorlog in de bergen der Vogezen had ge
voerd, langs een zeer druk sprekende
groep bij het hek van het Odeon heen
gaande, eene nationale garde hoorde
zeggen
De overwinning is aan het volk ge
bleven, onze artilleristen hebben zich
heldhaftig gedragen; zij hebben de li
nietroepen gedwongen de wapens neer
te leggen, Vinoy is gedood, drie gene
raals gewond, Lecomte gevangen geno
men, al de stafofficieren in de gevange
nis geworpen; het volk heeft de verdool
de soldaten vergeven en de armen voor
hen geopend.
Leve Montmartre, de ware berg
kreet een nationale garde met een echte
galgentronie en die reeds beschonken
scheen, terwijl hij zijn kepi in de lucht
wierp.
Leve de republiek de ware repu
bliek, de republiek van het volk bi ul-
de een ander kerel, gedekt met een kepi,
die de band der voormalige scherpschut
ters van Flourens droeg.
Als ik mij niet bedrieg, zegde Wil
helm, zich tot zijn reusacktigen metge
zel wendende, is het die Vincent, die in
hetzelfde huis woont als wij.
Welke Vincent.?
De man van onze buurvrouw Loui
se, aan wien juffrouw Margaretha tij
dens het beleg zooveel diensten heeft be
wezen.
Hij ziet er als een volleerde schurk
uit.
En hij is liet in werkelijkheid ook.
Ik weet niet of hetgeen men daar
vertelt waar is: het zou wel jammer zijn.
Slechte tijdingen zijn altijd waar.
Kameraad, hernam de nationale
j'arde, die het eerste de tijding der ze
gepraal van het oproer had gebracht, de
plaats van alle q'oede burgers is daar
ginds op den top van den waren berg
neem uwe wapenen en laat ons van onze
lichamen eene verschansing gaan maken
voor de republiek tegen de liuurling'en
der dwingelandij.
Ja, hij heeft gelijk, naar Montmar
tre Leve de demokratiscke en sociale
republiek riepen verscheidene stemmen.
Leve de Commune antwoordden
de dolzinnigsten.
Reeds begonnen zich van alle, als ver
vezen zij uit de straat.steenen, mannen
te vertoonen met onheilspellende en af
zichtelijke gelaatstrekken, verwarden
baard, ongekamde haren, morsig, have
loos, op hun gelaat zoowel als in hunne
kleediug veel meer het kenteeken van
le ondeugd dan van de ellende dragen
de; pistolen en dolken in den sjerp, het
geweer over schouder en zich spoedende
uaar liet tooneel van den opstand, snui
vende als een troep hongerige wolven,
die lijken hebben geroken.
De tijding moet waar zijn, mom
pelde Schültz, wiens gelaat een nog
smartelijker uitdrukking aannam; even
wel zou liet een van die logenaclitige be
richten kunnen zijn, die zoo gemakke
lijk in onrustige tijden in omloop ko
men.
Zoo sprekende gingen zij werktuige
lijk de rue de Tournon af, toen YVil-
tielm uitriep:
Aha dat zal het ons zeggen
Inderdaad, een aanplakker had juist
zijne ladder tegen een muur gezet en be
gon een groot wit biljet aan te plakken.
Zelfs ten tijde der republiek is het
wit, gelijk men weet, steeds de kleur
der aanplakbiljetten van de regeering
eweest.
De man had den tijd nog niet gehad
den muur te stijfselen, of reeds had zich
aan den voet van den ladder een dichte
groep nieuwsgierigen gevormd.
Een man van eene gewone lengte zou
er niet aan hebben kunnen denken het
biljet te lezen, maar Schültz, wien de
langste der omstaanders niet aan den
schouder reikte, beschouwde eene me
nigte niet als hinderpaal.
Het is eene bekendmaking van den
generaal d'Aurelles, zegde hij tot Wil
helm, die, veel kleiner dan hij, niets dan
schouders en hoeden zag.
Lees dan toch hardop, daar gij er
bij kuntriep iemand.
De reus las
Eenige verdoolde mannen, zich bo
ven de wetten stellende en slechts aan
geheime hoofden gehoorzamende, rich
ten tegen Parijs de kanonnen, die aan
de Pruisen onttrokken werden.
Wilt gij dat dulden?
Keen, neen riepen eenige toehoor
ders, wij hebben er nu genoeg van; wij
zullen het niet toelaten 1
Gesis en gefluit, vergezeld met: Weg
met de kruideniers weg met de calo-
tins overstemden deze betooging, ter
wijl een patriot met rooden sjerp met
zijne bajonet het biljet verscheurde,
waarvan hij meer dan de helft op de
punt van zijn geweer meêvoerde.
De burgers morden wel een weinig,
maar weken toch ter zijde om plaats te
maken voor den onversaagden partij
ganger der Montagne
Leve het volkweg met de winke
liers brulde die dappere, eenige vreed
zame burgers bijna omverre loopende,
met zijnen stook papier zwaaiende als
een trophee zijner overwinning.
Neem mij niet kwalijk, mijn
vriend, ik ben begonnen te lezen en wil
het tot het einde toe doen, sprak eens
klaps de reus, het papier van de punt
der bajonet nemende.
Onbeschaamde riep de man van
het volk, drie passen achteruit tredende
en zijn geweer aanleggende, gij ver-
diendet...
M. Schültz haalde de schouders op,
(Wordt voortgezet.)
Tan is een mensch van dertig jaren,
Wellicht komt hij u ouder voor
In omvang, houding en gebaren,
Gaat hij voor Burgemeester door.
't Vernuft straalt hem uit twee paar oogen,
Die altijd fonk'len als granaat
Hij mag op vrouw en kind'ren bogen.
En last not least Jan is niet kwaad
Jan is niet twistziek, recht gesproken
Want eendracht, zegt hij. zij maakt macht,
aatst had de knecht zijn pijp gebroken
't Klinkt lompert, vlegel,» o zoo zacht
De knecht gevoelig, antwoordt weder,
Maakt groot tumult, 't Publiek op straat
Applaudisseert. Jan, lief en teeder,
Zegt'k ben wat driftig, maar met kwaad.
Tan schuwt (met recht) de Bacchus-slavcn
Wat heeft die drank al schatten verteerd!
Hij kan het u door voorbeeld staven,
Doch wacht! Jan wordt geregaleerd
Zie ik hem straks langs gracht en wegen,
Dab loopt hij even uit de maat
Waarom? och, Jan kan er niet tegen
Bedenk het toch! Jan is niet kwaad
Tan kan die spelers niet verdragen
De plaag van vrouw en huisgezin
Maar in effecten iets te wagen
Verdordgeen schande steekt daar in
Doch straks verwenschte Amerikanen,
Uw sporen brengen me op zwart zwaad
Tan knipt coupons, maar onder tranen,
Die stumperthij is toch niet kwaad
Geen eerzucht kan mij 't harte streelen.
Zegt Jan want de eenvoud is zoo schoon
Doch in den raad een rol te spelen
Tot heil van 't dorp, dat 's ongewoon
Tan candidaat 'en mis gedropen
Toen werd hij boos, ja obstinaat,
Wat was van Jan al heil te hopen
Geloof me tor'h, Jan is .niet kwaad
Dé vleiers, met hun judasstreken,
'k Vertrouw ze nooit een oogenblik
Maar 'k mag toch voor mij zelf wel sprekèn,
Zegt Jan, wie toch vergeet het ik
Jan weet heel mooi den mond te plooien,
Doch Flink, een eerlijk diplomaat,
Laat zich geen; zand in de oogen strooien
't Is vreemd, zegt Jan, 'k ben,toch niet
[kwaad
Ik ben verdraagzaam wij zijn broedren
Van één gezin zegt onze Jan
Wie tweedracht zaait in de gemoedren,
Dien zal 'k bekeeren, waar ik kan
Straks klinken tal van schoone phrasen,
Onschuldig zonder hoon of smaad
Hoorthoe de vrienden 't loflied blazen
Bekende wijs Jan is niet kwaad.
Jan zegthij is de steun der armen,
Die geeft, die heeft, klinkt de moraal.
Daar smeekt hem d'armoè om erbarmen
Jan vindt, zijn beurs is bitter schraal.
Een dure tijd, dien wij beleven,
Een burger raakt ten einde raad
Als Jan maar kon hij zou wel geven.
In trouwe Jan is lang niet kwaad.
'k Zou meer van Jan nog kunnen zeggen
Hij heeft wat' deugdendat 's gewis
Hij kan t mandaat u overleggen,
Dat hij, ncch' lui, noch leug'naar is.
Dat hij, als 't ideaal der liefde.
Nooit 's naasten heil en eernaam schaadt
Hoe elk schandaal hem pijnlijk griefde
Hoe hij ontzet van 't minste kwaad G
Is Jan niet kwaad hoor ik u vragen.
Is hij dan goed, is hij oprecht,
Die steeds van deugden durft gewagen,
Zich zelf de kroon der onschuld vlecht,
Die splinters ziet in 's naasten oogen.
Den balk in 't zijn niet vinden kan
Spreekt hij naar waarheid of is 't logen,
Is hij de rechte, ware Jan
Die eendracht roemen, tweedracht spreiden
Die recht verkonden, onrecht doen
Die de oogen sluiten voor het lijden,
Vergeving wenschen, argwaan voên
Hij die gebreken, tal van zonden,
Met zijden sluiers dekken kan,
Hij moog' zijn onschuld wijd verkonden
Hij is toch niet de ware Jan.
YVat baten klanken, ijdle woorden,
Zoo niet het hart die woorden deelt,
Het hart vormt tonen tot akkoorden
Waardoor men 't oor des braven streelt.
De ware deugd spreidt reine zaden,
Vaak onbemerkt, en waar zij kan,
De ware deugd paart woord aan daden,
Die maken eerst den rechten Jan.
Heil, driewerf heil, bij wien in 't leven
Die deugd haar breede wortels schiet
Moog de aard hem smaad voor rozen geven,
De eeuwige Rechter zegtIk niet
Als eens het floers wordt weggenomen,
Dat vaak het edelst hart beslaat,
Dan zal Hij op de wolken komen,
't Klink daar voor 't laatstJan was niet
[kwaad!
Ik kom daar juist een liandvol Engel-
sclie gazetten te doorloopen. Zij schijnen
mij met vrees en angst bevangen omdat
den kolenvoorraad vermindert.
Verscliillige photos van het Engelsch
blad Sphere velbeelden ons de reizi
gers aan de spoorwegstatie aankomende
en geen trein vindende één voor één
moeten de fabrieken hunne poorten slui
ten... de schepen blijven op anker lig
gen in de haven... eene gansche menigte
werkvolk loopt hier en daar op den dor
pel, de handen in de broekzakken, zich
afvragende wat er gaat gebéuren en hoe
zij 't. leven gaan kunnen onderhouden...
Zelfde angst in de Duitsche bladen,
't Is er even slecht gesteld, 't. Gaat er
zelfs nog' erger
Inderdaad, indien de mijnwerkers van
t keizerrijk er zich mede bemoeien, o
dan mag men zich aan alles verwachten,
't Zal de stilstand zijn van de wereldnij
verheid.. de ellende en de hongersnood
zullen welhaast aan elke deur aanklop
pen.
Er komt eene werkstaking, eene al-
gemeene? Dat rekent men maar voor
een ontlastingsmiddel., 't is eene herha
ling van 't voorgaandemen laat de
goederen wat uitvliegen en als de kolen-
voorraad, die nu toch te menigvuldig
was, zal uitgeput zijn, o dan zal men
wederom rust hebben
't Is proper, hein 't Ziet er lief uit,
niet waar?....
En weet ge wat de staathuishoudkun
digen of de geldkloppers daarop durven
antwoorden We kunnen daar niets
aan doen Wat wilt g'er mee doen?...
't is de vooruitgang].... De Vooruit
gang!... met eene hoofdletter a. u. b.
Of ik dien heer ken Ge komt hem
overal tegen, op den tram; ioi den trein,
m den drank, in de melk, in de marga
rine... hij zit overal tusschen... Allo
Allo!... Opgepast, er komen daar vijf
en twintig taxi-autos afgereden!... Ik
gevoel zelfs dat ik niet verder meer
vooruit kan zonder er mijn hoedje voor
af te nemen.
M. de Vooruitgang... ik <?roét u
Is 't u genoeg'? Moet ik er nog iets bij
doen?... Mijnheer de Vooruitgang!...
Doch laat nu eens zien wat ge zoo al
van binnen hebt?Mag ik eens een
oogslagje werpen... en ontwaren
De mijnwerker verricht een schrikke
lijk werk in de duisternis en in de
liepte.
Eens zag ik een prachtig wit paardje
in eenen koolput van zeven honderd me
ters diepte nederdalen. En wanneer ik
vernam dat het arm beestje nooit meer
net zonnelicht zoude aanschouwen, be
keek ik het met een gevoelen van mede
lijden dat zelfs een Heiden zoude bewo
gen hebben.
De mijnwerker, komt no~ boven
doch niet altijd, of' toch niet altijd ge
heel en gansch.
Ik heb hier eene statistiek der Eugel-
sclie mijnongevallen voor mij liggen:
In 't. jaar 1910 telde men er 159.042 op
één jaar dusDenkt eens na
Andere clichés 't zijn ook Engel-
sclie afdruksels, stellen ons dagelijkscke
voorvallen uit 't mijnwerkersleven voor.
't Zijn putten die twintig, dertig
man te gelijk inslorpen; 't zijn kolen-
kappers die zich voortsleuren en voort
kruipen in een kolendarm zoo eng en
nauw als eene lijkkist; zij druipen van
bet. warm en vochtig zweet en schijnen
als begraven onder de kolen die ze met
den kolenhaak uitkappen. Verder, nog
werkvolk in eene duikerskleeding ge
huld, bijna versmacht onder het dragen
van eene zware kist met samengeperste
lucht, zijn bezig in een ingevallen gang
het neergedrukte houtenstelsel wederom
recht te zetten, 't Grauwvuur speelt dik
wijls zulke leelijke toeren aan de mijn
werkers
Mij dunkt dat ik ook aan 't verstik
ken ben, zoodanig weegt die indruk van
dit onderaardsche en verstikkende werk
°P mijn persoontje. Ik open wagenwijd
mijn venster en ik adem vrijer...
de
,-er
'8 ere
sommige mijneigenaars er niet aan
den dat hunne huurders terstond de
op straat steken bij 't buitenkomen] fer
In deze streek, is alles akelig... r ti
grond, de muren, de lucht door de ngs
pen verduisterd; een onvoelbaar k< roz
stof' of koolgruis vliegt in 't roDde
inwoners zelf noemen malkander
zwarten fclai
r e
en
Derde aanmerking: eni
Wij beleven een tijdstip van vrijl 1 b
Dat staat niet meer te loochenen...
wordt overal uitgeplakt, en de kip1
jongens die naar de geuzenschool j
zingen het in koor:
O vrijheid... zoete vrijheid!...
Nu, ik bestatig. gedurig dat de vs
man thans min vrijer is dan vroeger
hoe meer men de groote machieue
werktuigen het volledig sociality
zal toenaderën, hoe min de werklii
zijn zijn wat ze willen wezen.
Wat is, bij voorbeeld, een ge
mijnwerkertje tegenover zijn syndikij -|
Wat hij is? omtrent als 'ne kan rpt
nier tegenover de Staat... een stroo lot
tje tegenover het tempeest... eene kl
schroef'moer in een reusachtig inach|a
werk.
Wanneer de gebiedende stem van
komiteit spreekt, moet de mijn we
terstond en zonder tegenstand geh 0
zamen. Zonder dat, zal hij vervolgd
den en geteisterd op alle soorten
manieren en zal men misschien wel
zijn pensen in de zon te droogeu
gen om de gemeene taal te 1 »as
gen zooals men er uitleg over geef
eenen laatsfen Duitschen plakbrief lai
Doch ik wend de oogen van dat oi
lukkig mijnwerkersleven af en ik
schouw en beschouw de nederig,
man en bebouwer onzer landerijen,
ik roep hem toe Wat zilt se selP6
kig-!.. tft
Gij geeft ons geen ijzer of kolen, m
gij scheukt ons het brood, wat toch
tiger is.
Vergelijkt uw leven met dat van
mijnwerker en dankt den Hemel! ie(]
g
hang De<
Dan beschouw ik ook het triestig
voorkomen en het droevig uitzien der
kolenstreken.
Bezocht ge reeds de noorderstreek en
de mirjnen van het noorden van Frank
rijk en van het Engelsch Gallesgewest?
kwaamt ge reeds in onze Belgische ko
len streek, in het land der fossen of kool-
putten en der corons of Koolmijners-
huisjes
Het landschap ziet er zwart, duister
en vuil uit't is vervelend; de boven
grond is verlaten, men ziet er niet meer
naai om; de roode steenen der woningen
schijnen als uit gestolten bloed gebak
ken; de werkmanshuizen staan op lijn
en afstand, kilometers verre, met die
doodscke gelijkheid en regelmatigheid
van de nuttigheidlievende immer winst
gevende zaken en doeningen.
Huis, hof, achterwoning...
Huis, hof, achterwoning...
of als ge wilt:
Achterwoning, hof, huisvermits
in'sgelijks, als de fosseman
van God
Doch, wanneer gij God gesmeekt li
om de stralen zijner zon en de druppe
zijner regens over uwe akkers te la
nederdalen, noemt me dan iemand
zoo onafhankelijk is op aarde als Ued
Het millioen mijnwerkers van En
landde millioenen mijnwerkers
Duitschlandde millioenen mijnt! 'eI
kers van Amerika kunnen weigereD
de mijnen neder te dalen en de al 8
meene tverkstaking uitroepen en verc
ze voort doen duren..
Millioenen nijveraars kunnen angs
en gejaagd zekere telegrammen afle
en de armen, ontsteld en ontroostba16
naar hunnen god steenkool uiti V'
ken, zonder dewelke afgod hunne kra
tigste stoomtuigen slechts beroest
versleten ijzerwerk mogen heeten
De groote ijzerenwegmaatschappi a
kunnen met spijt wagon per wagon In
uer kolenvoorraad zien verdwijnen
wegsmelten. De verscliillige landsbea
ren kunnen zich afvragen tot wat de
machtige oorlogschepen zullen van
komen, indien hun kolenruim niet
op tijd en stond gevuld wordt...
Gijnederige landman, gij wijs
groot man,, gij geruste en brave
gij die de eerste stiel die ooit op aa*,n
werd uitgeoefend, wilde bewaren,
hebt niets te vreezen.
Gij hangt slechts van God af, en
zal nooit het werk staken
eP6'
9
k
e]
ve
le:
d
ttfi
nu ai
lij
y la
k
M ant gij bezit het graan van i
kleinen akkerde aardappelen «i»
uwen tuin, de vruchten van uwen boo H
gaard, de eieren uwer kiekens, de n%
van uwe koe of geit.
t Is buiten kijf er kunnen slechte
yen komen!.... Maar noemt me ietsje
t leven waar ge den slechten tijd n w
tusschen vindt Uwe landswoning is n
zond, openluchtig, aangenaam en bl !t
Gij zijt verzekerd, want ge bouwd
op eenen bodem die u niet zal verzwi n
gen. Voor ongevallen hebt ge niet
vreezen.... Gij werkt in de opene luel we
onder den blooten hemel, terwijl rs
leeuwerik al zingend zich omhoog wip ta
Gij weet te spreken van de genistht in
van den morgend en de sierlijkheid T >g
den avond.... lei
(Slot volgt.) BS
til
Wanneer de plicht u iets gebiedt,
Wacht dan vooral tot morgen niet;
Want morgen mist gij licht den tij<
'Waarvan gij lieden meesier zijt
Schijnt heden u de tijd te kort,
Denkt.dat ook morgen heden word' b]
En eer ge uw taak liebt afgedaan,
Weer even zoo voorbij zal gaan.
De werkzaamheid wordt medebrac :e
Door eiken dag waarop gij wacht; [0
Besteed dus 't uur, u aangeduid:
Slechts luiaards zien naar morgen ui
o