wraak van den Molenaar
De Voorzienigheid is wonder
in haar werken
MARKTDAG
A L LfEiR L E I
w\
larktdagwelk een dt ukte
r tus ichen de kramen ir,
jgs de gracht, waar vrouw FH"
rozen en resida zetelt,
s bluemen-koningiii
iarl.tdag- de kl speelt daar boven
x mooiste deuntjes vandaag
iü Neèrlandsch bloed en 't Wilhelmus;
enig walsje ook daast vroolijk
Q liupp'lend naar cmlaag.
Erktdag; en de orgeldraaiers
5en spelen, en zingen incluis
iet ken door alle wijken,
B vrouw met haar zuig'ling op d'armen
fchelt trouw aan ieder huis.
de heldere spiegelruiten
u-en schitterende oogjes naar straat
ernate en kindermeisje
iken de vuistjes en voetjes,
i rustlooze trippelmaat.
u 't venster wordt opgeschoven
rpt een klein handje zoo blij
lubbeltje, dat mama gaf,
blikken bec' dbakje,
n de orgelman gaat weer voorbij.
i buurt, waar de zind'lijke moeder
goed bij haar bleekveldje past,
art zich een heele troep kind'ren
't orgel, en tuurt naar de beeldjes,
)ie dans ;n op de orgelkast.
a wonderlijk is 't, en zoo prettig
jaat juist op de maat van het lied
toovert de lustige schooljeugd,
lang of de straat is een balzaal,
Vant de keien hind'ren niet.
ig centje vult het bakje
't a wurm» aan de borst der vrouw
jbelt smaaklijk aan een broodkorst
[ift van een moeder, die zelf weet
Wat honger is en koü.
e man trekt weer voort met zijn orgel,
ar nog hoort gij 't aan 't einde der straat
oo klinken nog vaak in het hart wel
ied'ren der jeugd, schoon de Marktdag
Des levens ten einde gaat.
(Vervolg en slot.)
e
i,
t
Jlen minuut later begou er beweging
"bet water te komen. Lebrun bad de
f opengezet. Eerst was er nog met
stroom in bet water, maar ai spoe-
kwam dit met alle kracht tegen het
n den last, die er aan vastgebonden
aan. Eerst kraakte bet rad, daarop
le liet als deinsde het terug voor
'a verschrikkelijke taak, die het te ver
ten had en toen begon het, daar
water er al meer en meer tegen aan-
ain, langzc im rond te draaien en
re Babet te gelijker tijd. Zij was ste-
aan een d u* spaken vast^-uonden,
t haar hoold naar de us van het rad
L met hare zoeten naar de velg. lei-
1 het rad draaide, draaide zij mede,
dat hare voeten in 'de lucht en haar
>fd naar beneden kwamen, en zoo
am zij langzaam weder overeind, liet
draaide onophoudelijk in de ronde,
wijl het geen oogenblik sneller begon
draaien, als een monster, dat van
',ne vermoeienis wist. Maar het was
monster, dat, terwijl het aan "y
irk was, gedurig voedsel noodig had,
Pierre I ebrun was druk bezig met
ie behoeiten te bevredigen.
- Dat is werken en plezier hebben te
lijher tij 1mompelde hij. Het <?e-
urt riet dikwijls, dat deze door een
m men kerel als ik gepaard gaan. O, wat
het heerlijk, zich te wreken
30 Hij kwam ieder oogenblik eens bui-
nt u den mc len om naar zijn gevangene
kijken, on knikte dan met ...jal hootd
e i wreef iu zijn- n.. als hij zag,
;s ie goed alles in zijn werk ging. Het
n roote rad draaide in de stralen ucr mor-
31 >nzon, terwijl de bruischende stroom
bl it krachtig voortstuwde.
wi Mère Babet ging langzaam naar bo-
:w in en naar beneden, verdween nu eens
it de diep e van den steenen bak en
iel vam dan weer naar boven, om echter
l rstond wier neder te dalen. Behalve
ipEtar doodsbleek gelaat, met hare kroon
;h( in witte haren en hare wijd starende
v ogen, zag zij er uit als een pakje natte
leeren. Tweemaal had zij een akelig,
lid geschi eeuw doen hooren, dat wel
eschikt was om de zeevogels te ver
wrikken n zelfs gemaakt had, dat de
7 mine wangen van den molenaar voor
&n oogenblik verbleekten. Maar dat
as al een half' uur geleden. Er was
>t8 verschi ikkelijks in dat hardnekki-
Ul e stilzwijgen der vrouw. Lebrun liep
edurig naar het met- gras begroeide
eu velt je mast den steenen bak toe, en
jne wenkbrauwen fronsten zich al
leer en meer, toen Mère Babet met de
hivelsche hardnekkigheid van hare
ekte weigerde, een enkel wooid te
preken of zelfs naar hem te kijken. Als
ij die akelig starende oogen maar voor
•en oogenblik had willen sluiten Maar
t'di lelfs dit dei d zij niet. Eindelijk werd de
oodelijke tilte onuitstaanbaar.
Heidaar! heidaar! ma mèreriep
Ie molenaar. Slaapt gij of zijt gij wak-
•ac :er? Heeft het. water u nu wat ver-
t. :oeld? B< loof mij, dat gij mij nooit.
neer zult. bestelen, dan zal ik u er af
nemen, Ellendige heks waarom spreekt
i uil
gifniet tegen mij Spreek, zeg ik u, o{
ik zal u daar eeuwig laten ronddraaien!
Dock Mère Babet gaf geen antwoord.
Zelfs niet uit bet bewegen van hare oog
leden bleek het, dat zij hoorde, wat er
tegen haar gezegd werd. Het schelle ge
schreeuw van een zeevogel, het flauwe
p eltraai van een haan op een boerderij
'io de verte, het breken van de golven
op het strand, dat alles deed zich bo
ven liet woeste bruisen van den molen-
vloed uit hooren, dat alles, maar an-
deis niets. Lebrun stond gedurende ver
scheidene oogenblikken zwijgend; toen
balde hij zijne vuisten tegen zijn slacht
offer, stak zijne handen diep m zijne
zakken ca ging weer in huis.
Ecu uur daarna kwam Gaspard met
bet paard en de kar ran-Rozel aanrij-
,<len.
Goeden morgen, oom! Is het u ge
lukt, den dief in handen te krijgen?
vroeg hij, toen hij den molen binnen
trad.
De molenaar knikte, zonder te spre
ken. Daarop nam hij zijn neef bij den
arm, bracht hem naar buiten en wees
hem naar het nog steeds ronddraaiende
rad en naar het stoffelijk overschot der
vrouw, die daaraan hing.
Lie eens, hoe Pierre Lebrun wraan.
neemt op diegenen, wei&e iieui onreent
aunuoen i zeiue mj. W(lj moeten deze
zaait geüeim nouüen; en gij, neet, moet
u er geen woord van laten ontvallen.
De beide mannen keken elkander
strak aan. i\u was de beurt aan Gaspard
om met zijn hootd te knikken, als om
de woorden van zijn oom zwijgend te
oevestigen. Het rad werd terstond te
gengeüouden en de touwen midden door
gesneden. Het lijk werd tot aan den
avond onder eemge ledige zakken ver-
oorgen en na het vallen der duisternis
in een diep gat m den tuin achter den
moten begraven.
Dr valt nauwelijks aan te twijfelen,
dat Mère Babet door velen, waar zij an
ders dikwijls placht te komen, zou ge
mist worden; maar er werd geen onder
soek naai' gedaan, waar zij gebleven
was. Dit was niemands zaak althans
met de zaak van een bijzonder persoon
en het geval werd niet ter kennis der
justicie gebracht.
De oude vrouw was gedurende ver
scheidene jaren eene landloopster ge
weest; de gemeenschap tussclien men-
schen die in verschillende gedeelten
van het eiland woonden, was destijds
nog zoo druk met als tegenwoordig. Het
was zeer goed mogelijk, dat Mère Babet
m het een of ander gehucht gestorven
en begraven was en dat hare vrienden,
die ver van daar woonden, er geheel
onbekend mede gebleven waren.
Toen dan ook de eene maand na de
andere verliep, en de oude vrouw op de
plaatsen, waar zij placht te komen, ge
mist werd, haalden de menschen hunne
schouders slechts op, veronderstellende
dat zij haar nimmer meer in deze we
reld zouden zien, en hoopten, dat zij
eindelijk rust in het grat had gevon
den.
In den moieu. van La Roquette ging
alles naar den uitwenui^en schijn voort,
gelijk zulks gedurende Ut+ laatste do
zijn jaren het 2*eval geweest was. Het
molenrad draaide in de ronde, en de mo
lenaar en zijn neef deden hun werk op
dezelfde wijze" waarop zij het zoorvng
verricht hadden, met denzelfden af kt er
voor noodelooze praatjes en met dezelf
de zucht om geld bijeen te schrapen.
N'oor hunne klanten was er geene ver
andering bij den ouden en den jongen
man te zien; maar langzamerhand, toen
de herfst voorbijgegaan was en de lange
winteravonden aankwamen, begon Gas
pard eene verandering bij zijn oom op
te merken, die hem met bekommering
vervulde. Het was eene verandering,
die al merkbaarder en merkbaarder
werd; er scheen werkelijk een onnatum-
lijke last te drukken op de zielen^ der
beide mannen, toen de lente aanbrak en
het geheele eiland in de heerlijkste
pracht stond te prijken. Voor Doosdoe
ners moest het altijd winter zijn.
De verandering, die bij Lebrun had
plaats gehad, om^oaarde zich in eene
toenemende gewoonte om in 't geheim
een slokje te nemen, en in zijne weige
ring om zijn huis na het vallen der duis
ternis ooit te verlaten. Hij praatte ook
dikwijls in zijn slaap en mompelde al
lerlei zonderlinge dingen, die Gaspard,
wanneer hij het hoorde, het bloed in de
aderen deden verstijven.
Hij dronk overdag nooit en paste al
tijd goed op zijne zaken; maar zoodra
de avond begon te vallen, sloop hij, zon
der er een woord tegen Gaspard van te
zeggen, naar een kastje in den muur,
waarin hij zijne rekeningen en zijne
boeken had, en dronk dan een goed glas
van den cognac, dien hij daar altijd had
staan. Als het later op den avond werd,
ging hij nog eens en nog eens naar het
kastje toe; en midden in den nacht
hoorde Gaspard aan het klokken dik
wijls, dat hij de flesch weer aan zijne
lippen zette. Somtijds, wanneer hij in
eene gemelijke stemming was, her-
uieuwde hij, tot niet gering afgrijzen
van Gaspard, zijn deel in het akelige
drama, waarvan Mère Babet het onge
lukkige slachtoffer geweest was maar
in de heldere oogenblikken van Lebrun
werd de naam der vermoorde vrouw
geene enkele maal tussclien hem en zijn
neef genoemd.
Twaalf maanden verliepen er, en zoo
brak de eerste verjaardag van het treur
spel van La Roquette aan. Gaspard had
dien dag zaken te St-Hélier te doen
maar Lebrun zeide hem, zonder er eem
ge reden voor op te geven, dat deze tot
den volgenden dag moesten uitgesteld
worden. Den geheelen dag scheen hij in
eene gejaagde en gemelijke stemming
te verkeeren en niet in staat te zijn om
zich lang met iets bezig te houden; ook
wachtte hij niet, zooals gewoonlijk, tot
aan den avond, vooraleer hij zijne toe
vlucht tot zijne vriendin in de kast nam.
Toen 't vertrek afgedaan én de avond
gevallen was, verwonderde Gaspard zich
niet weinig, toen hij zag, dat zijn oom
drie kaarsen opstak in plaats van de
ééne, die tot dusverre altijd voldoende
was geweest om er bij te zien; en voor
de eerste maal maakte hij geen geheim
van zijn drinken. Zij gingen in den mo
len gewoonlijk vroeg te bed, en toen de
wijzers der klok het gewone uur om zich
ter ruste te begeven aanwezen, wilde
Gaspard als naar gewoonte te bed gaan
Maar zijn oom hield hem tegen.
Xk kan van dezen nacht toch niet
slapen, zeide hij. Gij moet opblijven
mijn jongen en mij gezelschap houdeu.
Zoo bleef Gaspard dan bij hem cp,
terwijl de nacht verliep. Buiten huilde
de wind en deed de zee haar hevig ge-
bruisch hooren; maar de lucht was onbe
wolkt en als met sterren bezaaid. Ei
heerschte bij Lebrun eene zekere onrus
tigheid, die hem dikwijls naar de bui
tendeur dreef. Hij deed haar telkens
open, stond alsdan een poos te luisteren,
deed de deur dan weer dicht en zette
zich weer bij het vuur neder. Toen hij
dit voor de vijfde of zesde maal gedaan
had, verbrak Gaspard het langdurige
stilzwijgen door te vragen:
Wien verwacht gij toch, oom? en
waarom gaat gij zoo dikwijls aan de
deur staan luisteren
Ik verwacht niemand, luidde hei
antwoord. Ik hoor in de verte praten;
maar ik kan niet verstaan, wat zij zeg
gen
Ik hoor niets, oom
Dan zijn mijne ooren, hoe oud zij
ook wezen mogen, nog beter dan de
uwe, zeide Lebrun, op den toon van min
achting. n
Daarop ging hij naar de deur. Gas
pard volgde hem.
StilDaar hoor ik het weer. Hoort
gij het nu niet?
Ik hoor niets anders dan het bul
deren van den wind en het klotsen der
golven, antwoordde Gaspard.
Och komgij slaapt halfant
woordde Lebrun en deed de deur op slok
Ik hoor vannacht telkens praten. Ik zal
wel spoedig vernemen, wat men mij te
zeggen heeft.
Gedurende den nacht werd Gas
pard, bij zijn warm plekje aan 't hoekje
van den iiaard, langzamerhand door den
slaap overvallen. Hij werd wakker ge
maakt door zijn oom, die hem ruw bij
den schouder pakte, en toen hij zijne
oogen opendeed, zag hij, dat de dag
reeds aangebroken was. De deur stonu
wijd open, en de tocht, dien de wind
veroorzaakt had, had de kaarsen uitge
blazen.
Word toch wakker, Gaspardword
toch wakker! Ik hoor nu met allerlei
stemmen meer, maar slechts één.
De stem van wien? vroeg Gaspard,
terwijl eene onbekende vrees zich van
üem meester maakte.
De stem van Mère Babet. Hoort ge
haar niet roepen Pierre Lebrun Le
brun Pierre! zegt zij. Ik moet u eens
spreken. Kom hier
Ik hoor niets anders dan den wmd
en de zee. Het is alles niets anders, dan
uwe verbeelding, antwoordde Gaspard
met een doodsbleek gezicht.
Gekke jongenik zeg u, dat zij mij
ïoept. Zij heeft mij een gewichtig ge
heim toe te vertrouwen, en ik durf niet
weigeren om naar haar toe te gaan.
Zonder op een antwoord te wacli
ten, verliet hij het huis en ging naar den
stal. Gaspard, die zich voor het eerst van
zijn leven geheel machteloos gevoelde
en van koude en schrik beefde, stond
tegen den deurpost te leunen en keek
naar het aanbreken van Ben dageraad.
Nu vertoonde Lebrun zich, terwijl hij
zijn oud paard bij den teugel leidde.
Gij gaat toch niet uit, oomvroeg
Gaspard; gij zijt niet....
LuisterMère Babet roept mij al
weer! viel Lebrun hem in de rede. Ik
kom, ik kom schreeuwde hij overluid
en bijna voor dat Gaspard wist, wat er
gebeurd was, had zijn oom zich op den
rug van het paard neergezet en reed den
heuvel in een gestrekt en draf af', ter
wijl zijne witte haren in den wind flad
derden. Aan den voet van den heuvel ge
komen, keerde hij zich om, bracht Gas
pard met zijne hand een laatste vaar
wel toe en stuurde zijn paard toen naar
het moeras, dat zich aan den anderen
kant der vallei bevond.
Gaspard stpnd hem, als ware bij in
een droom verzonken, na te kijken.
Wat zou bet zijn, als Mère Babet
zijn oom eens werkelijk geroepen had?
Zou hij nu misschien ook niet geroepen
worden
Zijn hart kromp ineen, toen deze ge
dachte zich aan hem opdrong, maar nog
hield hij zijne oogen strak op Lebrun
gevestigd. Langzamerhand werd het ge
voel van vrees, dat hij voor zich zeiven
koesterde, verdrongen door een gevoel
van verwondering, wat de bedoelingen
van zijn oom toch wel konden zijn. Hij
zag hét paard en zijn berijder langzaam
tegen de helling van den tegenoverge-
stelden heuvel oprijden, totdat de kruin
daarvan bereikt was, en eene wijde uit
gestrektheid moerasland voor hen lag.
Zij snelden dit nu in een gestrekten draf
over.
Groote Godmompelde Gaspard,
weet mijn oom niet, waar hij heengaat
Nog drie minuten, en hij zal in den af
grond neerstorten
Hij trachtte te schreeuwen, maar de
wind voerde zijne stem naar den tegen-
overgestelden kant weg. Hij kon niets
anders doen dan met een bleek gelaat en
eene zwoegende borst te blijven wachten
op hetgeen er zou gebeuren. Hij kon Le
brun zijn paard met- handen en voeten
tot meerderen spoed zien aandrijven; hij
kon zien, hoe de afstand tusschen hem
en den afgrond al minder en minder
werd hij kon zien, hoe de molenaar zijn
arm nu en dan bewoog, als wilde hij
antwoord aan Me spookgestalte geven;
bil kon dit alles zien, en toch was hij ge
heel buiten machte om het noodlottige
voorval af te wenden, dat er binnen wei
nige minuten te zijnen aanschouwen zou
plaats hebben.
Het afgrijzen, dat zich van hem mees
te. maakte, werd al grooter en grooter
maar hij kon zijne oogen voor geen en
hel oogenblik afwendenLebrun kwam
al nader en nader bij den noodlottigen
afgrond. De ademhaling van Gaspard
dreigde te stikken. Lebrun zwaaide he
vig met zijne armen, terwijl hij zijn
paard tot meerderen spoed aandreef. De
laatste ellen gronds schenen van onder
hen te wijken. Een wilde sprong in de
diepte, een krampachtig ineengeklemde
vuist, en toen waren paard en ruiter ver
dwenen De rotsen, die daar honderd
voeten beneden lagen, vingen hen op; de
schuimende golven voerden hen weg,
speelden er eenige dagen mee en dreven
hen toen naar een verwijderd strand.
Nog dien zelfden dag ging Gaspard
naar St-Hélier, naar het kantoor van den
hoofdkommissaris en deed de geheele
zaak aan kant. Het lijk van Mère Babet
kreeg eene fatsoenlijke begrafenis in de
gewijde aarde; maar van dien dag tot
heden toe heeft de molen La Roquette
nooit een eigenaar meer gevonden.
Dat deze die rijk is het niet vergete
en aan de inzichten der goddelijke Voor
zienigheid beantwoordde, niet alleenlijk
met altijd in zijne handel rechtveerdig
te zijn, maar ook met de ongelukkigen
te ondersteunen en ze met liefde te hel
pen.
Eene begoede juffrouw op zekeren dag
te huis komende, vond aan hare deur
eenen behoeftigen vioolspeler liggen,
mager en uitgeput van krachten. Het
was winter; de koude was bitter en de
slechte kleeding van den ongelukkige
was ontoereikend om hem tegen den zu
ren invloed der luchtgesteltenis te be
vrijden. Hij kon zijn brood niet winnen,
zijne lidmaten waren stijf, zijne armen
weigerden hunne dienst, en nochtans
moest hifj zijn bestaan vinden met aan
gename toonen te doen galmen, om al-
zoo het hert van de begoeden der aarde
te verkwikken en zich aangenaam te
maken.
De goede vrouw die in hem Onzen
Heer j ezus-Christus aanzag, leidde den
muzikant binnen. Zij deed hem voor een
goed vuur nederzitten, sprak hem met
die zachte en aangename woorden aan,
die het geheim der liefdadige zielen uit
maken; deed voor hem een goed middag
maal bereiden, en liet hem niet vertrek-
ke dan na hem een warm bovenkleed te
hebben geschonken.
De goede sukkelaar vergat zijne wel
doenster niet. Meermaals ging hij baar
zijne dankbaarheid uitdrukken.
Doch eerlang gebeurde het dat de juf
vrouw een groot verlies deed. Haar va
der stierf, en toen men de zaken van het
sterfhuis ging vereffenen, ondervond
men dat er in dit huisgezin, dat iedereen
als rijk aanzag, meer schuld dan goed
•was. De dochter die dien toestand van
zaken niet kende, werd op het vernemen
dier tijding als door de hand Gods ge
slagen. Zij moest hare prachtige woning
verlaten, en zich alleen, zonder geld of
goed, in eene arme bovenkamer gaan
vestigen.
In het ongeluk kent men geene vrien
den, zegt een spreekwoord.
Maar de dankbaarheid?
De vioolspeler verneemt de zaak. Ziijn
hert is ontsteld. Oh ja hij wil zijne wel
doenster zijne erkentenis betuigen. Hij
heeft geene rust meer; dag en nacht doet
hij de lucht weergalmen met liefelijke
toonen; eene edele gedachte bezield hem
en thans brengen zijne snaren nieuwe en
hoogverhevene melodiën voort. De ont
vangst, beantwoordt aan zijne begeerte,
en welhaast heeft hij eene som van hon
derd franken bijeen verzameld.
Thans loopt hij naar het zolderken
door zijne weldoenster betrokken:
ITwe goedheid, juffrouw, zegt hij,
heeft mij geluk bijgebracht. Ik heb
goede zaken verricht, ik heb daar hon
derd franken waarmede ik niet weet wat
döen, wildet gij ze aanveerden, liet zou
mij alleraangenaamst zijn.
En de goede man drong er zoo hevig
op aan dat. de arme weduwvrouw dacht
te moeten in zijne begeerte toestemmen.
De vioolspeler vertrok gelukkiger dan
Nu, alles ging zoo wel voorwaarts, dat
de milddadige vrouw welhaast het ge
luk, de rust en eenen goeden toestand
wedervond. Dank aan den ontvangen
onderstand van dien goeden man, kon
zij een klein handelken beginnen; God
zegende hare pogingen, en de wederzijd-
sche liefdadigheid dier twee personen
bracht hun beiden geluk toe.
ZIJN GEDACHT.
Madame Snobs: Ik lees hier dat te Os-
sendrecht een man voor diefstal werd
gevangen genomen den avond voor dat
hij zou gaan trouwen.
M. Snobs. Wat zijn sommige men
schen toch gelukkig
IN DE RESTAURATIE.
Een Duitscker die Vlaamsch spreken
wilde vraagt aan den gargon om de spijs
kaart.
Heef du fisch? vraagt hij.
Zeker, meneer! Zalm, kabeljauw,
paling en waterbot.
Nou, keef me tan 'n waterpotje.
Een van de zwaarste beproevingen
welke een man die voor de tweede maal
trouwt kan overkomen, is zijne aan
staande negentienjarige vrouw als toe
komstige moeder voorstellen aan zijne
dochter van twintig.
OP 'T TRIBUNAAL.
Rechter (tot getuige). Wanneer
zij-de geboren?
Getuige. Dat zou ik niet kunnen
zeggen, meneer de juge.
Waarom 'niet
Wel, ge zegdet daar straks da'k
niks mocht zeggen, als 't geen ik zelf
weet en niet, wat ik maar heb hooren
zeggen. Eli wel, ik heb vergeten in den
almanak te zien toen ik geboren werd.
❖-
JUISTE TEMPERATUUR.
Trien, zei madame Snugger tegc-i
beur meid, Trien ge moet goed oppas
sen da't water, daar "e t kind een bad
in geeft, niet te heet of te koud is. Ge
iroet met den thermometer maar eens
zien, of de temperatuur juist is.
Da's niet noodig, madam, zei
Trien, da'k den thermometer heem; ik
kan dat zóó gemakkelijk zien: Als de
kleine heelemaal vuurrood wordt, dan
is 't water te heet, en als hij blauw
wordt, dan is 't te koud.
Uit een roman Daar bleven de
graaf en de gravin iu den sneeuw vast
zitten. Het werd al kouder en kouder en
nog daagde er geen hulp op. Ze zalen op
heete kolen.... De rest is in 't Fransch
DUBBELZINNIGHEID
De dokter komt liaastiq- uit de zieken
kamer van den suikernonkel en ontmoet
een der kozijns:
Helaas! mijnheer, zegt hij, ge
moet u aan alles verwachten.
Aan alles niet, dokter, was het
antwoord; er zijn nog erfgenamen.
WAT NIET SAMEN GAAT.
•lef Magniks had lust naar visch, doch
z'n portemonnaie was erbarmelijk plat.
Hij ging toch maar den vischwinkel bin
nen, en terwijl de baas aan den klap
was, nam hij eenen visch behendig weg
en stak hem onder zijnen jas. Daarna
kocht hij voor een paar centen geer-
naart en vroeg, om iets te zeggen
Gaat dat met brood, baas?
Dat denk ik wel, zei de haas, maar
wat niet gaat is bij voorbeeld uw frak
die te kort, en de kabeljouw die er uit
steekt, die te lang is.
ONDEUGENDE OPMERKING.
Madam Snobs tot haar man. Och,
•Jules, wat had ik dezen nacht een tand
pijn.
Snobs. De tafel waar ge uw tanden
hebt op gelegd heeft misschien in den
trok gestaan.
Juffrouw. Mij dunkt, mijnheer,
dat. ik u nog gezien heb.
Mijnheer. Het doet mij groot ge
noegen, juffrouw, dat gij mij herkent.
Juffrouw. Maar ook, wie kan zoo n
vies gezicht vergeten?