i
De herberg van den dood
De Deensche Vorsten in België
Een stroohalm
O die steenkole
Koning ALBERT en Koning CHRISTIAN en de revue.
De Aankomst te Brussel.
Dinsdag- namiddag laatstleden, om
3,9 ure, weiden de Deensche vorsten
door .de Belgische souvereinen in de
Noordstatie gegroet, terwijl de muziek
der karabiniers het Deensch nationaal
lied speelde.
Aangelokt door het prachtig weder,
had eene overtalrijke menigte plaats ge
nomen langsheen de straten, welke de
koninklijke stoet moest doortrekken
Reeds van af 2 1/2 ure kwamen de
troepen, gelast met bet vormen van de
haag, op de hun aangeduide plaatsen
post vatten. Binnen in de Noordstatie
was de versiering prachtig. Het eeresa
lon was zeer smaakvol versierd.
De vliegtochten tijdens den troepen-
schouw.
Zes vliegtuigen hebben Woensdag
morgend gevlogen boven het terrein der
wapenschouwing, ingericht ter eere van
den koning van Denemarken.
Allen vlogen op 1000 en 1600 meters
hoogte. Alle vliegers zijn behouden te
St-Agatha-Berchem geland.
Het bezoek aan het Stadhuis.
De aanblik der Croote Markt.
De Groote Markt is in feestdos ge
tooid. Aan al de vensters en balkons is
eene dichte menigte; de drie balkons
van het Broodhuis zien zwart van volk.
Burgerwachten vormen de haag.
De vorsten begeven zich naar het ka
binet van den heer burgemeester, waar
zij, evenals de jonge prinsen, het gulden
boek teekenden.
Daarna werden zij in verschillende za
len van het stadhuis rondgeleid en on dei-
meer ook in de Maximiliaansclie zaal.
De eindplechtigheid
op de Croote Markt.
De vorsten werden toen met hetzelfde
plecht vertoon als bij de aankomst terug
geleid naar den eeretrap op den koer,
waar de hof rij tuigen wachtten.
Op het oogenblik dat de koninklijke
stoet het stadhuis verlaat, laten zich van
op den toren van 't Broodhuis weer fan
faren en klokkenspel hooien. De klok
ken spelen een thema dat herinnert aan
een deuntje dat dagelijks op den bei
aard van Kopenhagen wordt gespeeld.
De koninklijke stoet reed alsdan, on
der geestdriftige toejuichingen", rond de
Groote Markt, al de vaandels der maat
schappijen in oogenschouw nemende.
Het was 7,10 ure toen de stoet naar
het Paleis terugkeerde.
(2° Vervolg.)
Ah! gij meent omdat gij lang en
een soort van tamboer-majoor zijt, ging
de krijgsman-burger voort, gij meent
dat
Genoeg-sprak de reus; ik houd
van geen twisten.
Ahgij toont niet geerne dat gij
slechts een groote lafaard zijt, grijns
lachte de patriot, die zich verbeelde hem
vrees aangejaagd te hebben; maar ik
houd er met van, dat men mij bespot,
en als gij dat stuk papier niet spoedig
weêr neerhangt waar gij het genomen
hebt, dan zal ik u eens wat anders ver
tellen.
Wilt gij onder de oogen van den
vreemdeling, ging de Elzasser koelbloe
dig met lezen voort, Parijs prijsgeven...
Zult gij het papier teruggeven, ja
of neenr' kreet de woedende burger.
Aan het oproer vervolgde den heer
Schültz.
Men begon in de groep te lachen en
den spot te drijven met den afscheurder
van het biljet, wiens kameraden, hun
weg vervolgende, reeds bijna beneden
aan de straat waren.
De kwinkslagen, die van alle kanten
op hem regende, deden zijne woede ten
top stijgen en om vertoon te maken,
raakte hij met de punt zijner bajonet
de borst van den Elzasser aan onder het
uitbreken van een ontzettende godslas
tering. Indien het zijn bedoeling was
den colossus vrees aan te jagen, zou hij
weldra ondervinden, dat hij zich sterk
bedrogen had.
M. Schültz, een voormalige brouwer
te S*°-Marie-des-Chênes, nabij Metz, had
daar door zijne sterkte den bijnaam van
Stier der Vogezen bekomen, en hoewel
hij niet jong meer was, had hij eene
kracht behouden, die nog verbazing
wekkender was dan zijne lange gestalte.
Zonder een woord te spreken, vouwde
hij het stuk biljet, dat hij in de hand
had, op,, stak het in zijn zak en wierp
een minachtenden blik op zijn tegen
stander.
Geef het terug schreeuwde deze,
of ik steek toe.
Ahzegde de reus, gij hangt den
onbeschaamde en den woesteling uit
En het geweer nemende, brak hij het
op zijn knie in stukken, deed den bur
ger een paar malen als een top rond
draaien en deed hem daarop met een
stamp, met de grootste bedaardheid van
de wereld gegeven, tegen eene deur aan
de overzijde van de straat vliegen.
Er ontstond in de groep een gemom
pel van verbazing over dit bewijs van
buitengewone lichaamgestel gevolgd
door toejuichingen en algemeen gelach.
In dien tijd stond de overgekaatste
man op zonder nadere rekenschap te vra
gen, raapte zijn kepi van serjant-ma-
joor op, wischte met een slip van zijn
jas het slijk van zijn aangezicht en ver
dween om de hoek van de Rue St-Sul-
pice, terwijl hij, met de vuist dreigend,
riep
Ik heet Laurier; gij zult u mijner
herinneren, gemeene aristocraat.
Schültz paste nu de twee stukken van
het biljet weder aaneen en las het in zijn
De bekendmaking van den generaal
kondigde niets nieuws aan; zij noodigde
de goede burgers uit gemeene zaak te
maken met de regeering tegen de op
roerlingen, en niets anders.
Onder de winkeliers keurden vele de
oproeping- goed; maai- er waren er zeer
weinig onder die lust hadden om te
vechten.
Laat ons eens gaan zien, wat daar
jinds plaats heeft, zegde Schültz tot
zijn metgezel.
Het is mij goed, antwoordde deze,
wij hebben nog veel tijd voor ons.
Minstens twee uren en dat is meer
dan genoeg, hernam de ex-brouwer.
Misschien zou het beter zijn Mijn
heer George en Mej. Margaretha te
waarschuwen, merkte Wilhelm aan.
Waartoe zou dat dienen; zij zouden
zich niet ongeruster kunnen maken dan
wanneer zij ons rond 6 ure voor het mid
dagmaal zagen terugkeeren en op zijn
laatste genomen, zullen wij reeds om
3 ure tehuis zijn.
Wilhelm had hier niets op geant
woord en de beide Elzassers hadden zich
naar den kant der Seine begeven. Be
halve eenige groepen verdacht uitziende
lieden, die met het geweer over den
schouder zich haastten de brug over te
gaan, had de wijk van het Luxemburg
niets van haar gewoon voorkomen ver
loren.
Op de kade van de Pont-des-Arts had
den de oude boekenhandelaars, in weer
wil van den mist, op de platte dekstee
nen der borstweringen liunne bakken
uitgestald, gevuld met oude door den
regen en de zon bedorven boeken, oude
waardelooze duiten, en penningen, ko
peren medailles van de republiek, scher
ven granaten en stukken brood van het
beleg ten gerieve van de gapers uit de
provincie; op de brug blies dezelfde
blinde, bewaakt door denzelfden hond,
op dezelfde klarinet.
Aan den anderen kant van het Lou
vre, in de rue de Rivoli, en Saint-Ho-
noré, was de drukte niet grooter of ge
ringer dan anders. Veel volk onder de
bogen uit hoofde van den mist, veel ook
in de galerijen van het Palais-Royal,
vooral Engelschen, die op den dag zelf
van den wapenstilstand Londen voor Pa
rijs verlaten hadden. In den tuin speel
den de kinderen als naar gewoonte.
Eerst te beginnen met de Place des
Victoires begon het voorkomen van Pa
rijs opmerkelijk te veranderen; veel ma
gazijnen waren gesloten, weinig- men-
schen in de straten, luidruchtige groe
pen vermengd met soldaten en nationale
garden volgden elkander bij tusscken-
poozen op, of stonden met opgewonden
heid in en voor de wijnhuizen het ge
beurde te bespreken.
Verderop had de Beurs hare deuren ge
sloten en hare gewone bezoekers gons
den en krioelden onder de zuilengangen
van den tempel van den Mammon gelijk
een zwerm bieën, die niet in een korf
kon binnendringen.
Ziet gij wel de gejaagdheid van al
die zwarte hoeden vroeg de ex-brou
wer aan zijn gezel; dat is het slechtste
teeken dat ik ooit gezien heb.
Dus gelooft gij....
Ik geloof niets, maar ik begin te
vreezen....
Zij gingen verder.
Op de boulevards geen rijtuigen, al
de magazijnen dicht gesloten. De kof
fiehuizen juist zooveel geopend om de
knechten in staat te stellen haastig de
op het voetpad staande stoelen en tafel
tjes naar binnen te dragen overigens
veel nieuwsgierigen, eene bonte menig
te, bestaande uit soldaten zonder wape
nen, nationale garden in uniform, witte
kielen, met heesche stem vaderlandsche
liederen zingende, mannen, vrouwen,
kinderen, die hinderende massa, welke
bij eiken oproer de oproermakers in de
hand werkt door de bewegingen der
troepen te belemmeren en aan eene lut
tele minderheid het aanzien van een
groot aantal gevende.
Die geheele menschelijke stoet ver
deelde zich in twee stroominsren, de eene
zich opwaarts spoedende naar de barri-
kaden, de andere afdalende naar de bou
levards, om zich van daar in de stad te
verspreiden en er de ongerijmdste en
tegenstrijdigste geruchten te versprei-
den.
M. Schültz en zijn metgezel mengden
zich onder de eerste strooming* en kwa
men op de Place Pigale, die als het
scheidingspunt vormt tusschen de wij
ken van de Opera en Montmartre, tus
schen de laatdunkende weelde en de af
gunstige ellende.
Van dit punt af was alles, barrikaden,
batterijen, versperringen van allerlei
aard. Bij den ingang van elke straat
liepen norsche, onhandelbare schild
wachten op en neder, wantrouwende
blikken op de menigte werpende, en
telkens het geweer vellende, met schor
re stem roepende
Achteruit
Op het plein schonken afzichtelijke
furiën, met de roode muts op het hoofd,
de soldaten van den oproer rooden wijn
en alkool in; dit is noodig om eenigen
in staat te stellen de a Marseillaise te
doen brullen en de opgewondenheid der
dronkenschap te onderhouden. Jagers
en liniesoldaten, die des morgends laag
hartig hunne wapens wegge'worpen en
hunne officieren verlaten hadden,
spreidden er hunne schande, kroeg in-
en uitgaande, ten toon.
De oproer, die altijd de schande ge
vleid heeft, dekte hen met zijne De-
scherming; de oproermakers onthaalden
hen omdat zij hunne uniform onteerd
hadden. Um die vernederende bescher
ming te herkennen, waggelden zij van
de eene groep naar de andere, met hunne
kepi zwaaiende en met haperende stem
schreeuwende:
Leve de republiek
Dit duurde zoo lang tot zij, geheel
door den wijn beneveld, op het beslijk
te voetpad neerploften, waar zij bleven
liggen tot hunne broeders hen met den
voet tot langs de huizen hadden voort-
gewenteld, om den openbaren weg vrij
te houden.
Ondanks den afkeer, dien het schouw
spel van zulk eene walgelijke verdier-
lijking den oud-brouwer inboezemde,
poogde hij in de verschillende groepen
nadere bijzonderheden omtrent de ge
beurtenissen van dien dag te vernemen.
Klaarblijkelijk moest de oproer tot op
dit oogenblik gezegevierd hebben, daar
de kanonnen nog dezelfde plaats ston
den, hunne dreigende monden naar Pa
rijs uitstekende, en daarbij kon het niet
dan de partij van de wanorde zijn, die
door zulke liederlijkheden hare zege
praal vierde.
Evenals altijd in dergelijke gevallen
waren de inlichtingen tegenstrijdig
maar uit alles er gezegd werd, bleek
ten minste ditdat eenige officieren ge
vangen waren gehouden door een zeker
geheim komiteit, dat zich het komiteit
van Montmartre deed noemen; dat de
schandelijke afval van het 88° liniere
giment al de gedetacheerde troepen in
verdenking had gebracht, dat een kpai-
tein van den staf en de generaal Lecom-
te gevangen genomen waren, de een op
den boulevard Magenta, de andere op
de Place Saint-Pierre, in het hartje zelf
van Montmartre, en dat die gevange
nen, benevens verscheidene anderen, in
den loop van den dag door het geheim
komiteit zouden gevonnisd worden
En hij zal ter dood veroordeeld en
als een hond doodgeschoten worden, die
bandietriep eene marketentster, dron
ken van wijn en van woede; en als onze
mannen hem niet willen dooden, zal ik
hem met dit mes de borst openen en hem
met mijne nagels het hart uit het lijf
rukken.
(Wordt voortgezet.)
NOORDSCHE LEGENDE.
Aan d'oever van de zee,
Beneden aan den dijk,
Waar thans de mossel groeit
In 't aangeslibde slijk,
En 't zeewier welig wast,
Nu door de wilde golven
Uiteengeward, dan weer
In 't vlokkig schuim bedolven,
Stond lang voor jaar en dag
Een hutjen aan het strand.
Een zieklijke, oude vrouw,
Die 't eens met eigen hand
Gebouwd had, woonde er in.
Och, 't was zoo 'n heel klein huisje
't Had slechts één venstertje
De deur van 't houten huisje,
Was laag, en 't dak van riet
Edoch had de arme vrouw
Er toch een woning aan,
Die tegen wind en koü
Haar stramme leèn beschutte
En als weer de avond daalde
Na heeten zomerdag.
En 't vriendlijk maantje straalde
Op heel de wijde zee,
Die baadde in zilverschijn,
Dan had ze een uitzicht
Dat niet heerlijker kon zijn.
Thans zoekt het oog vergeefs
Naar 't overhellend huisje
Men gistde gramme zee
Verzwolg het need'rig kluisje
Doch ik, die 't beter weet
Dan iemand weten kan,
Verhaal in mijn gedicht
Er 't een en 't ander van.
Er klopte aan 's hemels poort,
Doch bevend, zachtkens, even,
Na 't einde van haar reis,
De korte reis van 't leven I
Een stokoud moedert jen.
Een hooge Godsgezant
Vroeg haar met zoete stem
Wilt gij in 't eeuwig land
Een woonplaats Zeg mij eerst,
Voor 'k u verlof kan geven
Hoe gij ze wel verliet
De gindsche werelddreven
Och, 'k weet het waarlijk zelf haast niet
'k Was meestal zwak en krank,
En kwam mijn huisje niet meer uit
Al vele maanden lang.
Maar in den laatsten tijd was ik
Zoo ziek en afgemat,
Dat ik om op te staan uit bed
De kracht zelfs niet bezat.
De winter neep geweldig streng,
Toch was ik dien alweer
Haast doorgesukkeld'k hoopte maar
Op mijnen lieven Heer.
't Was sedert een paar dagen stil,
Ja, doodstil weêr geweest
Doch nooit zoo 'n koü had ik beleefd
Als op Lievrouwe-feest.
Bevrozen was de halve zee,
Van stuivend duinzand grijs
De menschen stroomden uit de stad
Met groepen naar het ijs.
Dat hoorde ik in mijn kamerken
Al wat mijn oor vernam
Was dof gegons en druk gejoel,
Tot dat de maan op kwam.
'k Kom uit mijn bed door 't venstertje
Ver uitzien, ver in zee
Er lag een wolkbank aan de kim
Die onheil dreigde en wee.
Die zwarte stip in 't. midden was
Hetzelfde teeken, dat
Ik tweemaal in mijn tachtig jaar
Slechts waargenomen had.
Ik huiverde van vreeze en angst
t Verschijnsel aan de lucht
Voorspelde een storm, wiens woede zelfs
De stoutste zeeman ducht.
Ik wistals straks de vloed verrees
Een rolde naar de reè,
Dan zou de orkaan met dol geweld
Losbreken over zee.
Losbreken over allen, die
Daar juichten jong en grijs
Want heel de stad was daar te zaam
Geloopen op het ijs.
Wie waarschuwt hen voor 't doodsgevaar,
Dat niemand kent of weet?....
Zoo ongerust werd ik dat de angst
Mijn kracht herkomen deed.
Ik liet mij vallen uit mijn bed,
En kroop naar 't venster toe
Maar 't verder brengen kon ik niet,
'k Was dood'lijk, dood'lijk moê.
'k Ontsloot toch nog mijn venstertje,
En keek naar buiten'k zag
Een bont gewoel bij 't licht der maan,
Als op een klaren dag.
Er stonden tenten wijd en zijd,
Met vlaggen opgesierd
Men dronk en klonk alsof op 't ijs
Een kermis werd gevierd.
De schaatsenrijders zwierden rond,
En vlogen langs de reê,
En namen in hun slingervlucht
De vrijsters lachend meê.
De sleden schoven langs de baan
Elkander pijlsnel voor,
En de opgewekte, frissche jeugd
Zong liederen in koor.
't Was alles vreugde en vroolijkheid,
Doch op die bank en zwarte stip
Echt ijsvermaak en pret
Werd door niet één gelet.
En altijd hooger rees de bank
Ik riep zoo luid ik kon
Maar niemand, die mijn stem vernam,
En als de vloed begon,
En als de storm de wolk ontschoot
Mijn hart kromp saam van pijn 1-
L)an zou het ijs bezweken en
Geen redding moog'lijk zijn.
Dg
WC
ck
pe
ge
Bleef mij geen middel dan om hen
Te wenken naar het land?
Toen viel mij 't denkbeeld in: wel, stee e,1
Uw stroomatras in brand.
Daar steeg de dikke rook omhoog,
En 'k zag de roode vlam
Eu bracht het nog zoover dat ik
Mijn huisje buiten kwam.
Doch daar bleef 'k liggen, uitgeput
Van kracht, vervolgd door 't vuur.
Dat op mij neerviel van het dak....
Ja, 't was mij bang dat uur.
Maar op het ijs had men de vlam
Bemerkt en stoof naar land,
En schreeuwdede oude sukkel zal
Omkomen bij den brand.
Ik
Voort, mannen 'k Hoorde 't volk,
'k Was door den rook verblind, [zj
En 'k hoorde ook plots een schel gefluit
En 't loeien van den wind,
V,
ist
las
iel
iii
1
En zwaar gedonder 't ijs brak los,
De vloed was opgezet
Maar 't volk had reeds het strand bereij 0'
Godlofhet was gered.
Doch zooveel angst en zooveel koü,
Die overleefde ik met
Zoo kwam ik, arme zondares,
Hier aaii, gelijk gij ziet.
Ontferm u mijner, Engellief
Ik hoorde voor gewis
Dat voor een schepsel, zooals ik,
Dees deur gesloten is.
En hebbe ik ook geen huisje meer
Beneden aan den dijk,
Dat geeft mij toch geen toegang tot
Het zalig Hemelrijk.
De poort der heem'len sloeg
In volle breedheid open,
En de engel sprak verrukt
God wenkt u, brave ziel
Dat heil, ver boven 't peil
Van 't hoogst gespannen hopen,
Ontroerde 't oudjen zoo,
Dat haar een halm ontviel,
Een stroohalm, dien ze steeds
Nog in de handen hiel'
En de Engel nam dien op
En gaf hem 't oudjen weèr
Maar 't half verbrande stroo
Was nu geen strooiwisch meer,
Een goude palmtak was 't,
Doorflonkerd van saffieren,
Die door alle eeuwigheid
Haar rechterhand zou sieren.
AA/V
(Vervolg en Slot.)
Uwe oogen glinsteren van 't licht
duizende bloemen wiegen voor u In
veelkleurige en welriekende reukva je
die deugddoende buiten wind streelt
zijne openluchtigheid uw breed en
zond gestel ge ziet van naderbi g<
oogst rijpen, de vruchten groeiei d
bloeien, de tevredenheid overal
schen
U landman uit het rijke Lorreii
uit de parelende Champagnestreek, re
het groene Normandië, uit de Bea i
streek, (tusschen Parijs en Orleans
legen; waar de golvende baren der
wevelden u het geluk, de rijkdom en
overvloed schijnen toe te lachen.
lei
sc
Nederig boertje van Bretanje en
deeruwe wijngaardenier van
gondië en der Bordeauxstreek... 1
ker van Horvan, Auvergne, en Chi».,
tekaasboer van Cantal.... Be wip
van 't schoone Provence met zijne
riekende olijfboomen... Bergbeklim
der zoo leutige Pyreneesche geberg
O! ja.... steekt het hoofd op.... W l!
fier over uw zoo gezond en vrucht
gend leven.... leeft in en van de blij
van uw lot
En, wanneer gij uwe gedachten
stellen op de levend begraven mijni
kers, die acht honderd meters om'
aardkorst wroeten en in de voch
zwarte ingewanden der koollagen zi
gen, o ziet dan nog liever uwe bossc!
uwe weiden, uwe menigvuldige b
nen en uwe breede stroomen, uwe v
ten en uwe bergen.
En roept uit volle borst met mij.
niet: Weg met de Vooruitgang
vermits hij noodig ismaar wel:
lig zijn zij die door de vooruitgang
verbrijzeld worden!... Zalig zijn zij
niet zeggen: O Zon!..,
Want 't is God voorzeker die de
schiep, doch ik ben niet zeker of he
duivel niet is die de steenkolen rniel
(Naar Pierre'P Ermiter
ld
it
1 ;e