W"
5Xi voorval
:i;
Lotgevallen van een vreemdeling
ALLERLEI
«fr—
«reii avond, rond 8 ure, zette ik
n tafel bij uiterst goede vrienden,
weet toch wel hoe het gaat. wan
den aan tafel komt en het eetmaal
neemt? Is 't de honger? is t
wdheid of schaamte?... is t ge-
irhaD van onze vrienden dat nog
U versch is?... Ik weet het met,
[t is zeker dat er bij t begin um
inakelijk maal niet veel te hooren
enzi i het gerucht der lepels die bij
peten op de soeptellooren de maat
kas ook binst dat werkje, dat
bebuur mij een stootje met. den el
r gaf en mij in t oor blaasde:
Jeste en weerde Heer
;it weet niet of ik spijt moet gevoe
mevrouw van 't buis had tie bewe
gezien en de woorden gehoord:
ïebt ge spijt?
Ja, mevrouw.
Ehwel, spreekt dan uwe biecht
eerw. Heer zal oordeelen of hij u
solutie moet geven.
;ebuur begon
mijn
m dezen avond naar hier te komen,
i ik te fassy op den Metro; vooi
aren gezeten drie aardwerkers
isten waarschijnlijk niet dat ze in
,as reisden, sterke kerels waren
iet blond krulhaar, wijde aardkleu-
fluweelen broeken, roode gordels
lijf en zwarte kielkens aan.
zag ze waarlijk geern in hun wer-
ostuum, en maakte mij gereed om
ree meer te betalen kluiten er bij
igen indien de ontvanger ze vroeg,
zaten daar onhandig, scheef en
zoo wat spotziek, met hunne ver-
de handen, en waarlijk gegeneeit
kt zijn hun schoppen en punthou-
>u ouder de hand niet meer hadden,
met eens een onder hen hief zijn
op, want hij had iets gevoeld onder
to zool van zijn met nagels besla-
rechterschoen... Hij bukte zich...
p met de hand en raapte een reeds
gebruikt eu iu een grijs papier ge-
eld klem boekje van den grond op.
zag terstond dat het een catechis-
En Krulhoofd loech dwaas en dom,
gelijk alle onnoozelaars en lafhertigen
kunnen lachen, zonder iets deftigs uit
te brengen.
Ha! ge weet niet Wat (jod is
Ik stel u eeiie andere vraag: Waarom
heeft God ons geschapen?... Hoe?...
weet ge dat ook al nietIk ga u dat
leeren!... gij dwazerik!...
En hij uitte eene vuiligheid. Dan
draaide bij de bladzijden om en spotte
en verdraaide de heiligste zaken, "san at
de lessen over 0. L. Vrouw tot de les
van 't H. Olijsel toe, moesten er aan, en
op alles wist hij smet en oneer te wer-
pen.
Rondom hen, bekeek men ze drollig.
Ik vond daar eene móéder met hare
dochter, heeren en damen. Doch de
aardwerkers lazen de verachting en het
medelijden niet in de oogen van allen,
zij bemerkten het schokschouderen en
hoorden de afkeurende gezegden niet
van al de medereizigers...
Neen... ze deden voort cfayaas, dom en
lomp als verboette dieren... zij loechen
luidop met de geloofswaarheden en toon
den aan allen die het bespeuren wilden,
dat de ongodsdienstigheid, van Frank
rijk, het verloren geloopen land, de we-
reidskroeg, wapr zulke zaken alleen mo
gelijk zijn, gemaakt heeft.
Zij gingen immer verder en verder
met versmaden en hoonen En mis
schien hadden ze kinderen die denzelf
den avond nog, in dienzelfden catechis
mus-leerden: a Wat is vader en moeder
eerbiedigen, gehoorzamen? Ik her
haal het u: 't was oneindig droevig om
üooren
htfje
hu
ra|je
lt
ie had er hem vergeten?...
3 dame met hare grijze haren, die
juist was afgestapt, en die zeei
onder hare zwarte rouwkleederen
waarschijnlijk naar een w er km an s-
begai?...
Ui wel die kleine collegestudent
pas eemge oogenbiikken geleden,
as mij op de kussens zat
i de catechismus, verloren schep-
werd thans door de dikke vingeren
den aard werker vastgehouden en
loorbladerden met veel moeite liet
deel van 't hoekje, terwijl de ka
den nieuwsgierig toenaderden en
eken- i j-
driftig sloeg de aardwerker die m
- iiidden zat op zijne dijen en nep uit:
Mijn lieve vriend.... 't is dat;....
ne catechismus
it woordje had bij zulke anne dui-
licktende en hart roerende herinne
en moeten opwekken.^
catechismust is immers het
van ai de verleden gedachtenis-
de gedachtenis van t vaderlijk
dat men verliet... de gedachtenis
kleine buitendorpje aan vyien men
wei zegde.... de gedachtenis aan de
bi godvruchtige grootmoeder, die hem,
ii de haardstede gezeten, ons deed na-
1 [en en van buiten opzeggen... t is
;edachtems van de stokoude pastoor,
de kleinen in zijnen tuin bracht en
midden van planten en bloemen,
•den blauwen blooten hemel, voor
eid regeimav ig- u opgcW n kiemen
fel gezeten, ex«\xuuitie en uitlegde
in dat wetenswaardige boekje «.e
stond.
catechismus herinnerde aan die
c mannen de zoo indrukmakende dag
tier eerste Communie, dan wanneer
iv de aandachtige blikken van eene
i sche streek, zij hunnen God ontvin-
ij, en voor de eerste maal in hunne
iffl lelijkheid iets der grootsclie en groo-
illing- van 't oneindige hadden ge-
r geworden.
De catechismus is bijzonderlijk
boekje der arme liedendaarin
taalt men de verhevene geschiedenis
^onden eersten Werkmandaar-
lif w»rdt uitgelegd waarom men moet
^n... en waar, na 't lijden en t stnj-
eens het. verblijden, de ware rust,
eenige licht en de zekere vrede te
ideren. 4-ï11
icb
En ziehier nu het kwaad dat ik zou
kunnen bedreven hebben: Ik meende dat
er daar een woordje op te zeggen viel?
een protest te laten hooren YV ie weet
misschien eene wroeging of knaging
van geweten te doen ontstaan bij de een
of andere van die verduisterde zielen?..
Ik kon, bij voorbeeld, tusschenkomen
en spreken, zonder me kwaad te maken.
Ik leerde mijnen catechismus; ik
heb vier kinderen die hem nog leeren,
't gaat me tegen van te hooren spotten
met 'nen boek die den inhoud bevat van
mijn geloof
11$ voelde wel dat men zou bijgespron
gen hebben om mij te helpen en te on
dersteunen... dat andere reizigers gin
gen tusschenkomen om insgelijks met
mij protest aan te teekenen...
En ik aarzelde en weifelde....
Ik vreesde eene grofheid te moeten
hooren, die als eene schup vol modder
mijn net en onberispelijk persoontje en
de waarheid die ik meende te moeten
verdedigen, zou bespat, beslijkt en be
vlekt hebben.
Ik vreesde 't vuur aan de lont te
steken
Ik vreesde, ja, ik, baccalaurens,
licentiaat, doctoor,vreesde liet onder
spit in zake van godsdienst voor die on
beschoftén te moeten delven....
Ik vreesde.... wat weet ik al.
Nu, om 't kort te maken, ik zweeg...
Hadde ik ongelijk.... of heb ik wel ge
daan
•k, fel
reu
irh och iu dit geval, bij onze aardwer-
i, maakte het woordje cateclus-
1 zulk neen indruk, wel mtegen-
5Sc'
b
e Tl
ij.
I
ag
zij
de
liej
ïite
In ik moest willens en onwillens een
Evig... oneindig droevig schouwspel
ronen.
e oudste van de aardwerkers nam t
kje in zijne handen, opende het met
e gebaren, en deed alsof hij zijne
inden er mede wilde zegenen,
lan begon hij er eenige vragen uit
-Wat is God?.... Gij, daar, Krul-
fd?... ik vraag u Wat is God?....
Alsdan begon iedereen te spreken aan
tafel en een ware woordentwist ont
stond.
Ik...., Mijnheer, zegde de vrouw
van den huize, ik geef u gelijk... Met
die on beschotten weet men nooit hoe
eene bespreking kan eindigen...
Volstrekt niet!...
U. L. Heer zweeg wanneer men
hem zekere beleedigingen naar 't hoold
slingerde....
Hij sprak nochtans veel m andere
gevallen
o Opportune!... geschikt, importu
ne!... ongepast!... gunstig of ongun
stig, altijd maar de waarheid zeggen
leert de H. Paulus.
Als men er wel ingaat, waart ge
al zoo lafhertig als de aardwerkers....
maar op eene andere manier, ziedaar wat
ik kan en moet inbrengen
Juist! ten volle... een pracht wa
pen!.... iaat u maar eene scheede in he
melblauw pluis maken
Maar ten slotte... Als men bij voor
baat gevoelt dat er niets aan te doen
18 r
De waarheid blijft altoos de waar
heid alles hangt van de omstandighe
den af....
Indien de apostelen zoo gerede
neerd hadden, zouden ze allen als een
man aan 't slapen gevallen zijn en ao'
slapen!...
De sterkte onzer vijanden spruit
juist voort uit onze zoo nauwkeung'e
stilzwijgendheid!...
-- En indien ik daal' vóór iedereen,
niet mijnen mond vol tanden gestaan
had?....
Als ge zoo spreekt, valt er niet
meer te strijden
De moed, zelfs de niet voordeelige
moed, die men aan den dag brengt, ver
eert altijd de goede zaak die men ver
dedigt
Canes mutiZwijgende hon
den.... Gij zijt een zwijgende wachter-
en bewaker, Mijnheer!... 't Spijt nuj
het u te moeten op uw brood lappen,
doch ge zijt een zwijgende hond
Eu, aangezien mijn ongelukkige ge-
buur er waarlijk zeer ongelukkig uit-
za°- schonk ik hem de absolutie. Doch
vandaag blaf', roep en tier ik met de
groote stem van 't. dagblad om die laf-
hertigheden te herstellen....
(Naar Pierre l'Ermite.)
in Algiers
Van alle mijne lotgenooten, die door
de vermoeienissen bezweken, als slacht
offers van dezen barbaarschen oorlog,
herinner ik mij altijd nog één, wiens
beeld mij steeds levendig voor den geest
zweeft. Geen van de weinigen, die, even
als ik, aan den Airikaanschen veldtocht
ontsnapt zijn, zal hem wel ooit verge
ten, niet alleen om zijn rampzalig lot en
rampzaligen dood, maar ook, omdat er
over zijn geheelen persoon iets zoo tref
fends, ik mag wel zeggen verhevens ver
spreid lag, waardoor hij eene groote bij
zonderheid was onder de ongelukkige
avonturiers, die 't Afrikaansche vreem
den-legioen uitmaakten.
Hij was een Duitscher. Zijn naam zal
ik verzwijgen waarschijnlijk was liet
slechts een aangenomene. Zoo niet,
waarom dan wellicht bij iemand zijner
aanverwanten of vrienden, die hem veT-
jeten hebben, of die hij heeft willen ver
geten, eene herinnering op te wekken,
uie slechts met treurige gedachten ge
paard gaan.
Ik zal hem dus slechts den sergeant
majoor noemen, welke betrekking hij
bij ons bataljon van het vreemden-le
gioen vervulde. Hij was zeer groot, ik
mag wel zeggen reusachtig gebouwd.
Zijne oogen hadden iets gebiedends,
maar om te heerschen ontbrak het hem
aan kalmte. Woest, dikwijls met eene
Krankzinnige uitdrukking rolden de
oogen woest in zijn hoofd, als zijn mond
welsprekend zijn kon; maar slechts in
hachelijke oogenbiikken, als een groot
gevaar dreigde, had deze welsprekend-
neid eenige uitwerking. Alsdan waren
zijne woorden even helder ais kernach
tig, terwijl in gewone oogenbiikken,
zijne taal bijna tot raaskallen oversloeg.
Daarom werd hij somtijds uitgelachen,
terwijl hij op andere tijden ons bloed
deed koken en de ongevoeligste harten
deed kloppen.
Hij was met bemind; daartoe was hij
te streng, te afgetrokken. De zachte
kalmte, üie gevorderd wordt, om gene
genheid in te boezemen, ontbrak hem.
Maar hij was geacht, gevleesd en be
klaagd. Wie van nabij met hem omging
en voor deelneming vatbaar was, moest
de innigste deelneming gevoelen voor
een mensch, die door de natuur voor de
meest grootsche verrichtingen gescha
pen scheen, en wiens bestemming geheel
verijdeld was geworden.
Hij was voor de maatschappij verlo
ren, toen ik hem leerde kennen. Waar
schijnlijk was hij dit reeds, vooraleer
zijn geest gevormd was en zijne krach
ten zich geheel hadden kunnen ontwik
kelen. Vermoedelijk hadden staatkundi
ge woelingen hem uit zijn vaderland
verdreven. Toen ik hem leerde kennen,
was hij reeds niet meer te redden, zelfs
niet al ware de geheele maatschappelij
ke orde omgekeerd geworden. Hij wist
eigenlijk zelf niet, wat hij wilde, hoe
breed hij ook uitweiden kon over volks
geluk, natuurrecht en onvervreemdbare
rechten van den mensch.
Allerlei stelselen van den meest v
schillenden aard woelden door zijn
brein; zooals republikeinsche zuiverheid
van zeden en aartsvaderlijke deugden
God te aanbidden in geest en waarheid;
en daarbij eeu wrok tegen al het be
staande, ofschoon enkele indrukken als
onuitwiskbare stempels hem van de ge
boorte af ingedrukt wareh. Hij verfoei
de het huwelijk; hij predikte gelijkheid,
en elk zijner schreden, iedere blik,
iedere beweging bad iets gebiedends bij
hem. Het eigenbelang alles dat, dien
ieder in de wereld diende, leerde hij; en
niet in spotternij, maar in vollen ernst
beweerde hij, dat alle zedelijke pogin
gen, daarmede gepaard moesten gaan.
En toch flikkerden bij hem ridderlijke,
avontuurlijke denkbeelden overal dooi
heen. Nu dweepte hij voor het groote
denkbeeld van beschaving, en trachtte
ons en zichzelven te overreden, dat wij
ter bevordering van deze heilige zaak
streden; dan weder prees hij de Arabie
ren en Bedouinen, zij alleen leefden vol
gens de wetten der natuur. Eigenlijke
kundigheden ontbraken hem, ofschoon
hij van alles zoo wat wist en een kwar
tier uurs over alles kon praten. Zoo ont
brak hem elk steunpunt, elke inwendi
ge zekerheid, die hem gelukkig zou
hebben gemaakt. Als hij gelukkig
scheen, was hij dit slechts voor eenige
oogenbiikken door een denkbeeld in
verrukking weggesleept.
Mannen, als deze, zijn in gewichtige
oogenbiikken, bij gewaagde onderne
mingen, in eiken ondergeschikten toe
stand van gewicht zoodra bekwame aan
voerders ben weten te besturen en partij
van hen weten te trekken. De Franschen
echter verstaan dit alleen, waar bet ver
stand op zijn hoogst door de verbeelding
werken moet. Waar op den menschelij-
ken geest indruk gemaakt moet worden,
zijn zij geheel onkundig. Gedurende al
den tijd, dat zij Algiers in bezit gehad
hebben, hebben zij dit altijd bewezen
Al hunne maatregelen, al hunne procla-
matiën, die tot de wilde stammen der
woestijn moesten spreken, waren alleen
op Fransch verstand, op Fransche ver-
I beelding berekend. Misschien zijn deze
nomaden niet te winnen, misschien zou
ook de bekwaamheid in liet koloniseeren
van andere natiën hier schipbreuk lij
den, maar zeker is het, dat geen der
middelen, welke de Franschen gebruikt
hebben, voordeelig op de denkwijze en
het gevoel der inboorlingen kon wer
ken, hoewel het aan den goeden wil
daartoe, bij de veroveraars niet ontbrak.
Op gelijke wijze handelden zij met de
bondgenooten, die door toeval of door
rampen hun uit Europa's staten toege
voerd werden. Zij meenen, dat de ziens
wijze, welke zij huldigen, ook op hen
moet en kan werken.
Hoogdravend klonken do toespraken
en proclamatiëuvan hunne oude, erva
rene veldheeren ous in de ooren, die ous
uitnoodigden de standaarden des roems
tot op de toppen van het Atlasgebergte
te verheffen; maar als uien honger en
dorst lijdt, en de zieken in de hospitalen
zonder bedden, zonder oppassing en
zonder doctors ziet versmachten, wordt
de prikkel, om op een Afrikaansch ge
bergte aan de grenzen der woestijn van
roem en beschaving te droomen, ver
stompt.
Als mijn ongelukkige landgenoot op
zijne rechte plaats gesteld ware, zou hij
de woeste stammen wel niet tot tucht
eu orde bekeerd hebben, maar op ons zou
onder andere betrekkingen zijne eer
zucht, ware zij goed besteed, zijn moed
en zijne vurige welsprekendheid een an
deren invloed gehad kunnen hebben
Wij waren wel uit allerlei landen bijeen
gestroomd, zeer verschillende in taal
denkwijze en beschaving. Niet allen wa
ren om staatkundige redenen hun vader
land ontwekenonder den dekmantel
van bannelingen uit staatkundige rede
nen, was menig gewetenlooze fortuin
zoeker, menig losbandige deugniet, me
nig lage misdadiger ook, bij ons ingeslo
pen. Nochtans bestond er onder het le
gioen, dat een bontkleurig, onzuiver af
zetsel der beschaving was, eene vatbaar
heid voor zedelijke indrukken, die onder
meer gezonde, maar ruwere troepen niet
altijd te vinden is. Wij allen hadden een
vaderland gehad, en het, om zeer vel
schillende redenen, verloren. Dit ge
meenschappelijk gemis had de zedelijke
hand kunnen zijn, waarbij bekwame op
perhoofden ons krachtig in beweging
hadden kunnen brengen. De overledene
was er de man toe, om vonken te wer
pen, daar waar brandstof was, en die
vonken tot eene heldere vlam aan te bla
zen.
Van alle beschaving afgesneden, ver
stoken van alle gemakken der Europee
sche levenswijze, jaren lang- voor te le
ven, onder eene verzengende lucht
streek, onder bewoners, die ons vreem
der zijn dan onze huisdieren, altijd op
onze hoede moeten zijn om niet door hen
overvallen, gevangen genomen, doodge
slagen of gemarteld te worden, en dan
nog te moeten vragen: waarom dit al
les en dan niet anders te kunnen ant
woorden dan: om te leven dat kan
de krachtigste geest verstompen. De
eigenlijke oorlogsverrichtingen zijn ge
lukkig hier tegen gerekend. Maar
maanden, ja, een jaar lang, op eene en
kele plaats te liggen, zonder afleiding
zonder eenige tijding, dat is een zede
lijke versmachting, zeker niet minder
smartelijk, dan in de woestijn zijn leven
te laten.
Zes maanden lagen wij zoo in Buigia
aan ons zeiven overgelaten. De inwoners
waren gevlucht. De zon van Afrika
brandde op de ellendige hutten, op de
kromme straten, die ons geene beschut
ting voor hare stralen gaven. Rondom
ons niets dan verwoesting en loerende
Bedouïnen, die iedereen, die zich maar
even huiten de poorten waagde, opving
en afmaakte, maar die verdwenen wa
ren, als wij in massa uitrukten. "Volsla
gen gebrek aan water: dat wat in de
putten bevatte, verdiende nauwelijks
dien naam, zelfs het bronwater kon niet
met het Europeesche vergeleken wor
den. De wijn van Frankrijk's zuidelij
ke bergen was onze eenigste verkwik
king-. Hoe men ons daar ook voor waar
schuwde, hij hield onze "noordelijke li
chamen gezond. Zelden bracht een
schip ons voorraad en tijdingen uit be
schaafde gewesten. Hoe moet een
mensch zich in zulk een toestand tot
zijne kameraden wenden En hoe geluk
kig als er onder deze een is, die ons door
zedelijke kracht weet op te beuren
moed te geven.
Wij waren op een terugtocht overval
len geworden. Doodelijk afgemat, in
de drukkendste hitte, kon zelfs de ont
zettende vrees van in handen des vijands
te vallen, aan eenigen niet meer de
kracht geven, om hun korps te bereiken.
Wij zagen en hoorden achter ons de Be
douïnen juichend op de ongelukkigen
aanvallen. Hunne jammerkreten troffen
ons oor. Toen bracht plotseling de groo
te sergeant-majoor mij en eenige andere
kameraden tot staan. Hij alleen, zijn
bliksemend oog, zijne vlammende taal,
toen hij ons de kwellingen onzer kame
raden met kort, maar krachtige woorden
schilderde, was in staat eenigen tot het
waagstuk over te halen, wat geen bevel
van de officieren had kunnen doen.
Want in zulk een oorlog, in zulk een
toestand bestaat er geene subordinatie
meer. Een onzer keerde reeds halverwe
ge terug, een tweede viel door een kogel
doodelijk getroffen op het brandende
zand néder. Nu waren hij en ik nog al
leen over. De vijanden waren slechts
door een zandheuvel vata ons gescheiden,
en twee afgematte gekwetsten hieven
smeekend hunne armen naar ons.
Het is te laat, riep hij, om zich
heenziende. Al waren wij nog met "ons
vier, wij hadden hen niet meer kunnen
medeslepen.
(Wordt voortgezet.)
EEN VOORSTEL.
Ikke zei Van Zwimmelen tot zijne
bruid, toen ze pas getrouwd waren,
ikke.... Ik ben het hoofd van 't huis
gezin, onthoud dat.
Goed, sprak het vrouwtje, gij zijt
het hoofd, ik ben den nek. Ik zal u
draaien waar ik u hebben wil.
EEN VOORBEELD.
Kwakbaas trekt met een zijner kalan
ten het doodenhuisken binnen. Er ligt
een verdronkene op de brits.
Ge ziet bet nu, hé, zegt Kwakbaas,
wat er van komt als men te veel water
drinkt
EENE BEOORDEELINC.
Vodden allemaal, de geneeskundi
ge ontdekkingen, zei Van Zwol. Vroe
ger kende men die fameuze ontdekkin
gen niet en de menschen stierven. Nu
kent men ze en de menschen sterven
toch. Allemaal vodden.
Geef mij als 't u belieft eene klei
nigheid, mijnheer, zei een oude vrouw
tot een voorbijganger. Ik had een blind
kind dat mijn eenig middel van bestaan
uitmaakte en de arme sukkelaar heeft
zijn gezicht teruggekregen.
EEN BERICHT.
De burgemeester van Oolegem brengt
ter kennis: Zij, die honden houden zijn
verplicht, gedurende den tijd dat de
veeziekte heersclit, aan eene ketting te
liggen, en zoo zij mochten losloopen,
zullen zij door dë policie opgevangen
en gedood worden.
Papa Snobs, de lezing van een vertel-
selke eindigend
En toen veranderde het beest m een
prins en die prins ging trouwen met de
schoone prinses.
Lizeken (tot haar moeder)Mama,
is vader ook eerst een beest geweest, al
vorens hij met de schoone prinses trouw
de?...
IN HET SPIJSHUIS.
Heer (tot de dienstbode). GarQon,
zie eens hier>Ik vind schuppen vijf in
mijn soep.
Gallon. Ja, mijnbeer; wat zoudt
ge dan willen bij 'nen d ner van 'nen
frank. De zot van troef, zeker?
EEN HELD.
Een veldwachter vindt een eenzame
hengelaar bezig in een verboden visch-
water.
Wie heeft u permissie gegeven hier
te visschen?
Ons Trees, garde
UITGESLAPEN.
Pier kan 's morgends niet opstaan.
Zijt gij niet beschaamd, sprak zij
ne vrouw, men moet tegenwoordig vroeg
opstaan om door de wereld te komen.
Ja, maar ge moet bijzonder goed
uitgeslapen zijn. zei Pier, en hij bleef
liggen.
HIJ WIST HET.
Jelke Nuchter was bij de piotten in
gelijfd.
Soldaat Nuchter, wat doet uw va
der voor stiel? vroeg de kapitein op ze
keren dag aan Jefke.
Die is begraven, kapitein.
Jamaar, vóór dat hij begraven was
Dan was bij dood, kapitein.
Honderd duizend kogels, riep de
kapitein, en wat was bij vóór hij dood
was
Toen was hij levende, kapitein,
antwoordde Jefke, en tot zijne verwon
dering vloog de piot den bak in.