De herberg van den dood hoe komt men aan liet brood? TWEE LEGENDEN (4P Vervolg.) Bij hen had de lafhartigheid nog de overhand op den dorst naar macht. Een dagbladschrijver, die kapitein geworden was in afwachting dat de om wenteling hem generaal of minister van oorlog maakte, poogde de zaak op de lange baan te schuiven; misschien hoop te hij dat het volk, hetwelk in den tuin wachtte, zou meenen, dat de rechtbank zitting hield. Maar het volk wist dat het huis ledig was en begon te brullen even als de wilde dieren, wanneer de oppas sers hen te lang op hunne bloedige prooi laten wachten. Uok generaal Clement Thomas begon het geduld te verliezen en eischte, steu nende op zijn onschuld, voor zijne rech ters gebracht te worden. iSchültz en Wil helm spraken zacht met elkander en tel den de uren. Eensklaps deed zich een nieuwe uit barsting van woede en gehuil kooren en er verscheen een tweede geleide, met verscheidene gevangenen m hun mid den, "waarvan er éen, een kapitein in burgerkleeding en van Buitschland ko mende, waar hij krijgsgevangen was geweest, bij het uitstappen van zijn rij tuig aangehouden was. Hij wist zelfs niet eens dat er oproer was te Parijs. He gevangenen werden bij de anderen geplaatst en eenige minuten later bracht men generaal Lecomte, vergezeld van een ordonnans, die sedert den morgen met zijn chef in afzonderlijke kamers, buiten allen toegang opgesloten geweest was. He beide generaals kenden elkander, zij wisselden een groet met het hoofd zonder dat men hun echter veroorloofde elkander eenige woorden toe te spreken. Op hetzelfde oogenblik roffelde de trom en vormden de nationale garden, wier aantal verdubbeld was, eene rij in den tuin. Ziedaar toch eindelijk het begin, sprak Sekültz tot zijn vriend. Mits het niet het einde zij, ant woordde deze. Zij zouden niet durven, hernam de brouwer. He strooper haalde met een twijfelach tig voorkomen de schouders op. Ter zelf der tijd kondigde kapitein Meyer, zoo heette de dagbladschrijvei niet epauletten, den gevangenen aan, dat zij voor het komiteit gingen gevoerd worden, dat op de hoogten van Mont- martre vergaderd was. Generaal Lecomte was de voorste, een nationale garde gaf hem den arm om hem behulpzaam te zijn in het naar beneden gaan, want de handen waren hem met koorden op den rug gebonden Toen hij op den drempel der deur ver scheen, ontstond er in den tuin een ge weldig rumoer, eene verschrikkelijke uitbarsting van uitjouwingen en een dubbele beweging van de menigte, die zich sloot als om de beschuldigden te verpletteren. Gelukkig hielden de nationale garden goed stand; indien hunne rijen zich niet stevig aaneengesloten hadden gehou den, Mare het met al de gevangenen, zonder onderscheid, gedaan geweest, al len M-aren gruwzaam vermoord geM'or- den. Toen generaal Clement Thomas, die den droevigen stoet sloot, het huis verlaten had, blies een hoornblazer een marsch en begon de kleine troep, door de bajonnetten beschermd, maar dooi de tierende menigte gevolgd, de steile straten te beklimmen, die naar den top der hoogte voerden. Ter hoogte van het nummer 6 van dt rue des Hosiers hield men stil. Het huis nr 6 heeft niets opmerkelijks. Men komt er binnen door eene koetspoort, eene plaats overgaande, aan welks ein de zich het Moonhuis verheftklein, be scheiden, met twee verdiepingen, M'itte muren en groene blinden, met een rus tig en kalm uiterlijk, dat het aan zijne ligging tusschen voorplaats en tuin te danken had. Niets scheen minder bestemd om het tooneel van eene ontzettende misdaad te worden. Op bevel van hun kommandant wend den de nationale garden zich onverhoeds naar die poort en gingen de plaats over. Achter hen drong de menigte die be perkte ruimte binnen, niet de geheele menigte, welke nog ver in de straat golfde, maar de razende voorhoede, die de punt der bajonetten ten tweede male tegenhield. Het gebrul hield aan. Het verdubbelde, toen de bandieten bemerk ten, dat men, in plaats van de gevange nen naar boven te doen gaan, de onvoor zichtigheid beging, ze gelijkvloers op te sluiten. Was het onvoorzichtigheid of opzet? want, dit is zeker, dat er tot scheiding der slachtoffers van de beulen niets an ders bestond dan de dikte eener glas ruit. Het steeds onzichtbare komiteit was op dat oogenblik evenmin in het num mer 6 als het een half uur te voren zit ting hield in het danshuis van het Cha- teau-Rouge Het is waarschijnlijk, dat volgens ge woonte, zijne leden, nog weinig genist- gesteld door hunne gemakkelijke over winning van dien morgend, zich verbor gen hielden, gereed om een alibi in te roepen indien hunne soldaten het onder spit mochten delven. A an gevangenis naar gevangenis ge sleurd, blootgesteld aan beschimpingen en mishandelingen, gefolterd door hon ger en dorst, uitgeput door hunne ver moeienissen, eischten de beschuldigin gen te vergeefs gevonnisd te worden. Buiten brulde de ongeduldige menigte en schreeuwde om bloed. Vruchteloos poogde kapitein Meyer te onderhandelen: waartoe diende zulks, de menigte verlangde geen toespraak, zij eischte eene terechtstelling. Gevon nist of niet gevonnist, zij Milde hare gevangenen ter dood brengen. Het wachten verdroot hare woede. Er weerklonk een eerste schot, eene glasruit rinkelde en een kogel vloog in den muur op eene milimeters afstand van 't hoofd van generaal Lecomte; hij knipoogde zelfs niet. Een luitenant van de nationale garde, die naast hem stond, liet zich plat op den grond vallen en kroop onder de tafel. He generaal glimlachte. Hij had te dikwerf den dood op de slagvelden getrotseerd om er daarbuiten bevreesd voor te zijn. Buiten nam het rumoer steeds toe en de verbittering steeg ten top. He eerste verbrijzelde ruit was het sein, binnen weinige minuten was er geen enkele ge spaard gebleven. He levende zee drong meer en meer op, en tusschen de kreten en losbrandin gen van geM'eren vernam men het doffe geloei van den opkomenden vloed. Generaal Thomas stond bij het raam; liij keerde zich om naar de ellendelin gen, die zijne dood eischten. Under de voorste schreeuM-ers bevonden zich weg- geloopen soldaten van verschillende wa pens, infanteristen, jagers mariniers. Een hunner, een kaporaal van het 3e bataljon jagers te voet herkende hem en riep: Haar staat de verrader, die met ons den spot drijft; dood aan Clement Tho mas, dood aan den valschen republikein hen, tM ee een, twee schreeuAvcle de soldaat, om aan de pogingen der aan vallers eenüeid te geven. Under die dubbeie in tegenovergestel de richting Merkende beAveging boog üet hout krakend in zijne voegen. Houdt aan riep eene stem, terwijl de officieren naar het raam ijlden om den aanval van hunne afgevallen solda ten at te weren; maar het Mas te laat, een onheilspellend gekraak liet zich hoo ien en tien mannen sprongen gelijktij dig door de gapende bres naar binnen. Gij zijt bet die mij eens met dertig- dagen gevangenis gestraft hebt, brulde een ellendeling-, die het kostuum van mobiele garde droeg, terwijl hij den ge neraal de vuist voor het gelaat hield, ik zal u den eersten kogel door den kop ja gen Een andere M-oesteling dreigde hem met zijn revolver, een officier sloeo" den loop van het Avapen omhoog, maar werd zelf mishandeld. Sinds dat oogenblik Avas alle tegen stand niet alleen nutteoos maar zelfs on mogelijk ofschoon zelf gevangene, poogde Sohültz nochtans, zijne eigene veiligheid vergetende om slechts de ge varen indachtig te zijn van degenen, m aarmede hij opgesloten Avas, hen tegen al de snoode mishandelingen te beveili- gen. Maar evenals een razend dier, dat zij ne ketens verbroken heeft, luisterde de menigte naar niets meer. He beide ge neraals, het voorwerp van den bijzonde- ven haat der oproerlingen van Montmar- tre, Averden omstuwd, vastgegrepen, in een oogwenk opgenomen en naar den tuin gevoerd. Achter hen drong de me nigte den tuin binnen, de overige gevan genen voortduAvende, bestemd om eerst als getuigen en vervolgens als slachtof fers van hare bloedige gerechtigheid te dienen. Het zou M eidra donker zijn, het sloeg langzaam zes ure op de Sint-Pieters kerk. Ungelukkige kinderen, mompelde de reus, denkende aan de doodelijke on gerustheid, Maaraan George en zijne zuster ten prooi zouden zijn door hun lang uitblijven en bij het vernemen der bijzonderheden van het bloedige drama van dien dag. Arm land He groep, in wiens midden zich Cle ment Thomas bevond, bereikte op dit oogenblik het einde van den tuin en hield halt bij den scheidingsmuur, waar twee ellendelingen den grijsaard met den rug tegen plaatsten. Bekent dat gij de republiek verra- :len hebtriep de oude gedekoreerde van Juli, hem ruw heen en weer schud dende. Er ontstond eene diepe stilte, de ont- knooping van het drama naderde; vast besloten hunne bloedige daad te volvoe ren, zouden de moordenaars niettemin g-aarna aan hunne slachtoffers eene be kentenis ontlokt hebben, die tot in ze kere mate hunne euveldaad zou veront schuldigd hebben. Maar in plaats van te antM'oorden liet de gevangene over de menigte een minachtenden blik wei den en haalde de schouders op. Of gij het bekent of niet, gij zijt toch een bandiet, brulde den gedeko reerde en eenige stappen achteruit gaan de liep hij Republikeinen, doet uwen plicht Komaan, gaat gij mede, burger? liet eensklaps eene stem zich naast den bromver hooien. Heze Avendde zich half om, verbaasd dat hem zoo iets voorgesteld kon wor den en M*as niet weinig verwonderd te bemerken, dat degene, die hem op die wijze toesprak, niemand anders was dan Willem, zijn medegevangene, evenals hij ter dood veroordeeld. Gaat gij mede herhaalde de stroo- per op den natuurlijksten toon der we reld. Waarheen? vroeg Schültz, die hem niet begreep. Naar huis, venluiveld; het is zes ure, men wacht er ns, gelijk gij weet. En zonder een nieuw antwoord af te Machten, duwde Willem met zijne elle- boogen zijne twee naaste buren op zijde, zeggende: Verschooning, burger, laat mij eens door In de onbeschrijfelijke Aerwarring, die rondom de gevangenen keersckte, was liet onmogelijk de beschuldigden van de beschuldigers, de gevangenen van de bewakers te onderscheiden. Met zijne geAvone tegeuM'oordigheid van geest had \Villem dus het M'are middel gevonden om zich te redden uit de kan nen der beulen, in M ier macht de edel moedige onvoorzichtigheid van den keer ►Schültsrhem had doen vallen. Hij en zijn vroegere meester, thans zijn vriend ge worden, waren niet alleen vreemdelin gen, maar onbekenden, en de kleeding, die zij droegen, was niet van dien aard om de aandacht te trekken van de lie den, die voor niets anders oogen hadden dan voor de ontknooping van het bloe dige drama. Aller blikken Mraren op dat oogenblik gericht naar den generaal Clement Tho mas, die, blootshoofds, met het gelaat naar de bandieten gekeerd, tegen den muur stond. Heze aarzelden. Er lag zoo veel majesteit en treurigheid in den blik van den ouden republikein, die ais eer tijds madame Roland scheen te zeggen: U vrijheidkoevele misdaden wor den er in uwen naam gepleegd Er lag in die kalmte zooveel geest- iviacht en moed, dat de booswichten geen vuur durfden geven. net hielp niet of (ie kapitein der na tionale garde ook herhaalde: Republi- Ktinen, doet uw plichtHij zelf voel de zijne hand beven en schoot zijn re volver niet af. (Wordt voortgezet.) -V^W Al wie van boterhammen houdt Van koekgebak, beschuit, Die hoore wat hier wordt ontvouwd Ik leg al zingend uit, Hoe onze lieve Heer, zoo goed Dat alles ons verkrijgen doet. Begin en zing maar voor, Wij staan met open oor. Eerst brengt de boer den mest op 't land En drijft de ploeg er door xiet kouter Snijdt naar allen kant De breede diepe voor Daar strooit de landman 't koren in Met blijde hoop op vruchtgewin. Als God zijn zegen biedt Dan faalt dat hopen niet. Het zaad is hopend uitgestrooid De egge sluit de voor Maar straks, als 't spruitje d'akker tooit, Dan schiet ook 't onkruid door Het M'ordt zorgvuldig uitgeplukt Opdat het goede zaad gelukt. Wie 't onkruid op laat gaan Bederft gewis zijn graan. Daar rijzen gouden halmen op, Vol rijpend, voedzaam graan De zware korrel buigt den top En kondigt de oogsttijd aan De zeissen velt de halmen neêr En de akkerman verzaamt die weêr. Dan wordt de korenwacht Ter M-ijde schuur gebracht. Nu roept de dorschvloer weêr tot vlijt De vlegel rijst en raakt, En slaat het aar dat 't open splijt Het graan wordt los gemaak. Dus krijgt men koren, strooi en kaf En zoo loopt 's landsmans arbeid af. Zoo wordt zijn vlijt geloond En zijne hoop bekroond. Daar gaat het graan ten molen heen, In korlen grof en heel Gepletterd door den zwaren steen Wordt het vergruisd tot meel, Tot meel weel waarin de zemel schuilt Maar die er straks wordt uitgebuld. 't Is bakkers werk, niet waar Zing op, ga verder maar. Ja, ja, de bakker zingt en fluit, En built met groot geraas, Het meel, de bloem en zeemlen uit, Door 't draaiend, schokkend gas En is dat builen afgedaan, Dan vangt hij nieuwen arbeid aan. Zeg ons, wij luisfren goed. Wat nu de bakker doet. Nu kneedt hij 't meel met gist en vocht, En laat het zM'ellend staan De brandstof wordt bijeen gezocht, Hij stookt den oven aan, Die straks door felle hitte en gloed. Het deeg tot brooden bakken moet. Ja, zonder 't vuur gewis Ware toch nog alles mis. Zoo M'ordt het brood gereed en ga&r Bij moeder thuis gebracht. Die maakt de boterhammen klaar Als de etenstijd ons wacht. Dan brengen Mij aan God den dank Voor de ons geschonken spijs en drank; Dan danken wij met moed Hem die ons dagelijks voedt. Verscheidene vrienden redekavelden onder malkander over de mirakelen. Een onder hen zeide, dat zeker het grootste mirakel dat men kon bewonde ren, M-as, van Europa nog katholiek te zien na de groote oimventcling van het jaar 1793. Zij hadden liet huMelijk af geschaft, ging hij voort, de familiebe trekkingen verboden, de opvoeding der jeugd gansch aan de goddeloozen toe vertrouwd, de kerken gesloten, de pries ters gedood of verbannen en God uit het onderM'ijs en uit de kerken verjaagd. a1 de groote mannen die thans aan het hoofd der Kerk staan, de Paus, de Bis schoppen, de Pastoors, de leken zelf die nu op de uitstekendste wijze de Kerk Verdedigen, zijn in dit akelig tijdstip geboren en opgevoed. Waarom heeft men er niet in gelukt door al die mid delen de Kerk omver te werpen Waar om is zij staande gebleven en hoe heeft zij aan al de veiwoestingen van dit bloe dig tempeest kunnen weerstaan? God heeft door zijne mirakelen gepredikt. Men heeft niet alleenlijk mirakelen van volherding, van bekeering, van helden moed, van gocldelijken bij,stand, mn marteldood, van Hemelsche wraak ge had, maar nog M'are, echte, treffende, tastende en zienlijke mirakelen kunnen bestatigen. Men heeft de natuur aan den invloed der heiligen zien onderdanig Avezen. Zie hen zijn genezen, spijs vermenigvul digd, en AA-enderen van Gods wraak en bermkertigkeid verMezenlijkt gewor den. God komt altijd op zijne uur als men hem aanroept, en komt zelfs als het Hem belieft, zonder geroepen te Mor den. He Zaligmaker heeft in zijne Kerk de gaaf der mirakelen beMaard. In ha ren schoot alleen zijn die boA'ennatuur- lijke proefgevingen te vinden, omdat daar en daar alleen de Avaarheid geA'es- tigd is. Besaangaande zegde een der toehoor ders, wil ik u tAvee geschiedenissen aan stippen. Ik kan u deszelfs echtheid niet gansch verzekeren, vermits ik er zelf geen ooggetuige van geueest ben; maar ik heb ze van geloofAveerdige personen hooreii A'erhalen, en ik geef er geloof aan. Er bestond in da Pyreneescke geberg ten een geleerde en weerdige genees heer, dien men doktoor Eabas noemde. Ik M-eet. niet of hij nog leeft; 't is van hem dat ik vernomen heb wat ik u ga verhalen, en ik ben de eenigste niet die hem de daadzaak heb hooren vertellen. Boktoor Fabas zag te zijnent eenen zieke toekomen die eene Avonde onder de knie droeg, voortkomende van een vuurwapen. I)ie Avonde, die reeds oud was, had een zelfstandig karakter ge durig vormden er zich Avormen in, die de genezing beletteden. He geneesheer stelde alle slach van middelen in 't werk om ten minste die wónnen te doen ver dwijnen. Alles Avas vruchteloos. Einde lijk zegde hem de zieke: 2 Heer doktoor, staken wij verdere pogingen. Ik zal met dit schrikkelijk ongemak sterven. Inderdaad, antMeordde de genees heer, er is daar iets Avonderbaars in. Nooit heb ik iets dergelijks ontmoet al- hoeAvel ik oud ben en vele wonderbare geA'allen gezien heb. Nooit is er mij iets dat meer buitengeAvoons is, onder de nand gekomen. Voor de tAvintigste maal vroeg hij aan den lijder YVaar hebt gij die kwetsuur opge daan In Spanje, gelijk ik het u dikvijls gezegd heb, hernam deze. Nu wil ik u doen kennen waarom ik nooit genezen zal. Ik M'il er u mede bekend maken al vorens ik henen ga. Ik Avas tAvintig jaren oud, ging hij met eene bevende stem voort, het jaar '93 Avas daar, en ik Averd verplicht mij te gaan inlijAren bij een regiment dat het Fransch dAvangbewind in Spanje ge zonden had. Met drie mannen vertrok ken Mrij uit mijn dorp, Thomas Francis- cus en ik. Wij Avaren bezield met de ge dachten van die tijden, wij waren onge- loovig, of' om beter te zeggen, goddeloos gelijk drie kleine deugnieten die van de mode willen zijn. Be weg werd vreugdig afgelegd. Wij gingen toekomen, Avanneer wij een laat ste dorp, tusschen de bergen gevestigd, bereikten. Haar zagen Avij een beeld van Maria, zoo geëerbiedigd in de land streek dat het, niettegenstaande de om wenteling en de oproermakers, nog on gehinderd op zijnen troon stond boven den ingang der kerk. Een van ons had het ongelukkig gedacht van dat beeld te beschimpen, om met de bijgeloovig- heid dier landslieden den spot te hou den. Wij hadden onze geweeren. Tho mas stelde ons vóór van op het beeld te schieten Franciscus ontving dit voor stel al schaterlachende. Bevreesd van min dapper te schijnen dan de anderen, trachtte ik nochtans, doch zeer zacht jes, hen van dit voornemen af te keeren, omdat het mij in den grond van mijn hart afschrikte. Ik dacht aan mijne goe de moeder. Men spotte met mij. Thomas laadde zijn geAveer en schoot. Be kogel raakte het beeld aan het voorhoofd. Franciscus gaf na hem vuur en bereikte de borst. Nu uwe beurt, riepen zij beiden; ik dierf' het niet laten, ik legde al be vend aan, ik sloot onvrijwillig mijne oogen en ik raakte het beeld... Aan het been, zeide de geneesheer. Ja, aan het been, onder de knie, daar M aar ik gekvetst ben Gij zk* dat ik niet genezen kan... Na die j ne daad bereidden Avij ons om onzei Aoort te zetten. Eene oude atoua ons gezien had, zegde ons Gij op ten strijde, wat gij komt te> dd }I u geen geluk bijbrengen Thomas bedreigde haar. Ik had a Mezen over mijne daadzaak; Franc min ontroerd dan ik, Avas niet gere om er zich over te a erïieugen. Wij 1 51 ten onzen medegezel van gevolg zijn misnoegen te geven en zettei m bekommernis onzen tocht A-oortj zonder meer dan eens getwist te hel u Hen zelfden aA'ond bereikten wi 1 regiment. Eenige dagen nadien Is moetten Avij den Aijand. Ik durf u a zekeren dat ik zonder geestdrift ii a£ vuur ging, en meer aan het beek k H. Maagd dacht dan ik zou begeerd rc ben. Nochtans liep alles goed af. e behaalden een belangrijk voordeel.' mas had zich door zijne dapperheid onderscheiden. He slag Avas geëim de vijand op de vlucht gedreven rl' kolonel had den aftocht doen blrl Alsdan liet zich een geweerschot, di v' den hemel scheen te komen, van o hoogste der rotsen hooren. Tli m draaide op zich zeiven en viel stijf w het aangezicht plat ter aarde n 'h Franciscus en ik, wij vlogen toe om J op te nemen, hij Avas dood. He koge aI door zijn voorhoofd, tusschen de oi juist op de plaats waar hij eenige d 81 te voren het beeld geminkt had, in N hersenen gedrongen. Franciscus e w wij bezagen elkander, beiden zoo als de dood, zonder een AA'oord te ku 1 spreken. i Up de legerstede lag Franciscu ei \ens mij. Wij sliepen niet. Ik wa t dat hij mij zou spreken om hem te i to van te bidden. Hij zweeg en ik geen gesprek aanvangen nopen I daadzaak die ons Avakend hield. rt s Anderendaags kAvam de vijanc meer macht op. zoohaast wij hem k waarden, drukte mij T ranciscus de re' en zegden lieden is het mijne beurt, gi 111 gelukkig van slecht aangelegd te 1 oen. 1 He ongelukkige bedroog zich )V jJicmaal Averaen avij verslagen. Wij d' uen reeus lang achteruit geweken; j 8> ciscus en ik u aren ongehinderd. j 81 teiooze hoop Een schot gaat af in M gracht waarin een doodelijk gekw 'L o^anjaard lag, en Franciscus stuik bi uer, ae borst doorboord door eenei pc gel. Ach geneesheer, wat Avreede d k mj rolde zich op de aarde, Inj t b een priester. Deze die hem oinriii 1 trokken hunne schouders op, hij f er en men liet hem langs den Aveg lij jk loc aas der rooivogeis ot ter verrot o V an dien oogenolik af had ik de h zekering dat ik M'elhaast zou getri li worden, en ik nam het vast besluit k mijne heiligschendenj te biechten uen eersten priester dien ik ontmilij zou. Tot mijn ongeluk vond ik geeit xxochtans Avierden avij verscheidene I ien handgemeen zonder dat er mijj overKwam; - allengskens verdMeen i z vrees en met haar mijne goede vo< I mens. Als ik m Frankrijk terugg pen werd, Avas ik olticier, en ik c pi met meer, noch aan mijne euA'elc rti noch aan mijn berouM', noch aan 11 ditooetmg. Alles werd mij aan de id zen, op eenige uren afstand van het v waar de heiligschenderij gebeurd )t< in het geheugen herroepen. Hoor e( onuitlegoaar toeval brandde een ge p in onze rangen los dat mij kAvetste 7 waar gij het ziet. Alzoo Averd de 1 j zegging van de oude vromv voltroi die ik nog altijd gelijk op den akeTT dag hoor roepen: a Gij trekt op tem de, Avat gij komt te doen zal u geei mk bijbrengen. Mijne twee gez V waren dood en ik gekwetst. r Nochtans was mijne Avonde op 'q. eerste zicht niet ernstig'. He genees ei v erzekerde mij dat ik na eenige d m het hospitaal te hebben verbl gansch zou hersteld zijn. Ik geloofd< ook. Zijne verAvondenng was groc y gelijk aan mijnen afschrik, waunee die onsterfelijke Avormen ontwaardi rff al uwe kunst bot gesteld hebben, p Sedert tAvintig jaren, geneesl a sleep ik die Avonde met mij. Ik heb middelen gebruikt en allen zijn krai lr ioos gebleven.Maar alhoewel ik van _J dagelijks mijne genezing afsmeek koeAvel ik hoop die eindelijk van dt' bermhertigheid te bekomen, ik mag p: klagen, ik klaag niet. Hie wonde if t c geneesmiddel voor vele zielen, bi, z der lijk voor de mijne geweest. H r, mij niet onbeAvust dat ik, indien il einde bereik waarvoor ik geschapen e] en christen, vol berouw sterf, ik di ~T schuldig Avezen aan mijne afgrijse 'g! Avonde. Han zal ik mij verheugen e gemankt te hebben; want ik twijfel aan mijne genezing, maar geenszini 1 Gods bermhertigheid., en ik heb de te hoop Aran te sterven in Gods g f door de tusschenkomst van Heze d versmaad heb. Tl( Ziedaar de geschiedenis die ik doktoor Fabas zelf heb hooren verh Ik vertelde die op zekeren dag aan 0 doorlnchtigen aartsbisschop in B h geboren. Hij zegde mij dat de heel v bas een deftig man M'as, onbekM aai 8* lichtA'eerdig zijne getuigenis af te ven; dat hij zelf menigvuldige niet e- wonderbare daadzaken in dit tij< D voorgevallen, kende, en die niet wi )Q medegewerkt hadden om in die 1 a streek aan dat braaf volk het gel» Ti' bewaren. (Wordt voortgezel T

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Volksstem | 1914 | | pagina 2