De herberg van den dood
hoe komt men aan liet brood?
TWEE LEGENDEN
(4P Vervolg.)
Bij hen had de lafhartigheid nog de
overhand op den dorst naar macht.
Een dagbladschrijver, die kapitein
geworden was in afwachting dat de om
wenteling hem generaal of minister van
oorlog maakte, poogde de zaak op de
lange baan te schuiven; misschien hoop
te hij dat het volk, hetwelk in den tuin
wachtte, zou meenen, dat de rechtbank
zitting hield. Maar het volk wist dat het
huis ledig was en begon te brullen even
als de wilde dieren, wanneer de oppas
sers hen te lang op hunne bloedige prooi
laten wachten.
Uok generaal Clement Thomas begon
het geduld te verliezen en eischte, steu
nende op zijn onschuld, voor zijne rech
ters gebracht te worden. iSchültz en Wil
helm spraken zacht met elkander en tel
den de uren.
Eensklaps deed zich een nieuwe uit
barsting van woede en gehuil kooren en
er verscheen een tweede geleide, met
verscheidene gevangenen m hun mid
den, "waarvan er éen, een kapitein in
burgerkleeding en van Buitschland ko
mende, waar hij krijgsgevangen was
geweest, bij het uitstappen van zijn rij
tuig aangehouden was. Hij wist zelfs
niet eens dat er oproer was te Parijs.
He gevangenen werden bij de anderen
geplaatst en eenige minuten later bracht
men generaal Lecomte, vergezeld van
een ordonnans, die sedert den morgen
met zijn chef in afzonderlijke kamers,
buiten allen toegang opgesloten geweest
was.
He beide generaals kenden elkander,
zij wisselden een groet met het hoofd
zonder dat men hun echter veroorloofde
elkander eenige woorden toe te spreken.
Op hetzelfde oogenblik roffelde de
trom en vormden de nationale garden,
wier aantal verdubbeld was, eene rij in
den tuin.
Ziedaar toch eindelijk het begin,
sprak Sekültz tot zijn vriend.
Mits het niet het einde zij, ant
woordde deze.
Zij zouden niet durven, hernam
de brouwer.
He strooper haalde met een twijfelach
tig voorkomen de schouders op.
Ter zelf der tijd kondigde kapitein
Meyer, zoo heette de dagbladschrijvei
niet epauletten, den gevangenen aan,
dat zij voor het komiteit gingen gevoerd
worden, dat op de hoogten van Mont-
martre vergaderd was.
Generaal Lecomte was de voorste,
een nationale garde gaf hem den arm
om hem behulpzaam te zijn in het naar
beneden gaan, want de handen waren
hem met koorden op den rug gebonden
Toen hij op den drempel der deur ver
scheen, ontstond er in den tuin een ge
weldig rumoer, eene verschrikkelijke
uitbarsting van uitjouwingen en een
dubbele beweging van de menigte, die
zich sloot als om de beschuldigden te
verpletteren.
Gelukkig hielden de nationale garden
goed stand; indien hunne rijen zich niet
stevig aaneengesloten hadden gehou
den, Mare het met al de gevangenen,
zonder onderscheid, gedaan geweest, al
len M-aren gruwzaam vermoord geM'or-
den. Toen generaal Clement Thomas,
die den droevigen stoet sloot, het huis
verlaten had, blies een hoornblazer een
marsch en begon de kleine troep, door
de bajonnetten beschermd, maar dooi
de tierende menigte gevolgd, de steile
straten te beklimmen, die naar den top
der hoogte voerden.
Ter hoogte van het nummer 6 van dt
rue des Hosiers hield men stil. Het
huis nr 6 heeft niets opmerkelijks. Men
komt er binnen door eene koetspoort,
eene plaats overgaande, aan welks ein
de zich het Moonhuis verheftklein, be
scheiden, met twee verdiepingen, M'itte
muren en groene blinden, met een rus
tig en kalm uiterlijk, dat het aan zijne
ligging tusschen voorplaats en tuin te
danken had.
Niets scheen minder bestemd om het
tooneel van eene ontzettende misdaad te
worden.
Op bevel van hun kommandant wend
den de nationale garden zich onverhoeds
naar die poort en gingen de plaats over.
Achter hen drong de menigte die be
perkte ruimte binnen, niet de geheele
menigte, welke nog ver in de straat
golfde, maar de razende voorhoede, die
de punt der bajonetten ten tweede male
tegenhield. Het gebrul hield aan. Het
verdubbelde, toen de bandieten bemerk
ten, dat men, in plaats van de gevange
nen naar boven te doen gaan, de onvoor
zichtigheid beging, ze gelijkvloers op
te sluiten.
Was het onvoorzichtigheid of opzet?
want, dit is zeker, dat er tot scheiding
der slachtoffers van de beulen niets an
ders bestond dan de dikte eener glas
ruit.
Het steeds onzichtbare komiteit was
op dat oogenblik evenmin in het num
mer 6 als het een half uur te voren zit
ting hield in het danshuis van het Cha-
teau-Rouge
Het is waarschijnlijk, dat volgens ge
woonte, zijne leden, nog weinig genist-
gesteld door hunne gemakkelijke over
winning van dien morgend, zich verbor
gen hielden, gereed om een alibi in te
roepen indien hunne soldaten het onder
spit mochten delven.
A an gevangenis naar gevangenis ge
sleurd, blootgesteld aan beschimpingen
en mishandelingen, gefolterd door hon
ger en dorst, uitgeput door hunne ver
moeienissen, eischten de beschuldigin
gen te vergeefs gevonnisd te worden.
Buiten brulde de ongeduldige menigte
en schreeuwde om bloed.
Vruchteloos poogde kapitein Meyer
te onderhandelen: waartoe diende zulks,
de menigte verlangde geen toespraak,
zij eischte eene terechtstelling. Gevon
nist of niet gevonnist, zij Milde hare
gevangenen ter dood brengen.
Het wachten verdroot hare woede.
Er weerklonk een eerste schot, eene
glasruit rinkelde en een kogel vloog in
den muur op eene milimeters afstand
van 't hoofd van generaal Lecomte; hij
knipoogde zelfs niet.
Een luitenant van de nationale garde,
die naast hem stond, liet zich plat op den
grond vallen en kroop onder de tafel.
He generaal glimlachte.
Hij had te dikwerf den dood op de
slagvelden getrotseerd om er daarbuiten
bevreesd voor te zijn.
Buiten nam het rumoer steeds toe en
de verbittering steeg ten top. He eerste
verbrijzelde ruit was het sein, binnen
weinige minuten was er geen enkele ge
spaard gebleven.
He levende zee drong meer en meer
op, en tusschen de kreten en losbrandin
gen van geM'eren vernam men het doffe
geloei van den opkomenden vloed.
Generaal Thomas stond bij het raam;
liij keerde zich om naar de ellendelin
gen, die zijne dood eischten. Under de
voorste schreeuM-ers bevonden zich weg-
geloopen soldaten van verschillende wa
pens, infanteristen, jagers mariniers.
Een hunner, een kaporaal van het 3e
bataljon jagers te voet herkende hem
en riep:
Haar staat de verrader, die met ons
den spot drijft; dood aan Clement Tho
mas, dood aan den valschen republikein
hen, tM ee een, twee schreeuAvcle
de soldaat, om aan de pogingen der aan
vallers eenüeid te geven.
Under die dubbeie in tegenovergestel
de richting Merkende beAveging boog
üet hout krakend in zijne voegen.
Houdt aan riep eene stem, terwijl
de officieren naar het raam ijlden om
den aanval van hunne afgevallen solda
ten at te weren; maar het Mas te laat,
een onheilspellend gekraak liet zich hoo
ien en tien mannen sprongen gelijktij
dig door de gapende bres naar binnen.
Gij zijt bet die mij eens met dertig-
dagen gevangenis gestraft hebt, brulde
een ellendeling-, die het kostuum van
mobiele garde droeg, terwijl hij den ge
neraal de vuist voor het gelaat hield, ik
zal u den eersten kogel door den kop ja
gen
Een andere M-oesteling dreigde hem
met zijn revolver, een officier sloeo" den
loop van het Avapen omhoog, maar werd
zelf mishandeld.
Sinds dat oogenblik Avas alle tegen
stand niet alleen nutteoos maar zelfs on
mogelijk ofschoon zelf gevangene,
poogde Sohültz nochtans, zijne eigene
veiligheid vergetende om slechts de ge
varen indachtig te zijn van degenen,
m aarmede hij opgesloten Avas, hen tegen
al de snoode mishandelingen te beveili-
gen.
Maar evenals een razend dier, dat zij
ne ketens verbroken heeft, luisterde de
menigte naar niets meer. He beide ge
neraals, het voorwerp van den bijzonde-
ven haat der oproerlingen van Montmar-
tre, Averden omstuwd, vastgegrepen, in
een oogwenk opgenomen en naar den
tuin gevoerd. Achter hen drong de me
nigte den tuin binnen, de overige gevan
genen voortduAvende, bestemd om eerst
als getuigen en vervolgens als slachtof
fers van hare bloedige gerechtigheid te
dienen.
Het zou M eidra donker zijn, het sloeg
langzaam zes ure op de Sint-Pieters
kerk.
Ungelukkige kinderen, mompelde
de reus, denkende aan de doodelijke on
gerustheid, Maaraan George en zijne
zuster ten prooi zouden zijn door hun
lang uitblijven en bij het vernemen der
bijzonderheden van het bloedige drama
van dien dag. Arm land
He groep, in wiens midden zich Cle
ment Thomas bevond, bereikte op dit
oogenblik het einde van den tuin en
hield halt bij den scheidingsmuur, waar
twee ellendelingen den grijsaard met
den rug tegen plaatsten.
Bekent dat gij de republiek verra-
:len hebtriep de oude gedekoreerde
van Juli, hem ruw heen en weer schud
dende.
Er ontstond eene diepe stilte, de ont-
knooping van het drama naderde; vast
besloten hunne bloedige daad te volvoe
ren, zouden de moordenaars niettemin
g-aarna aan hunne slachtoffers eene be
kentenis ontlokt hebben, die tot in ze
kere mate hunne euveldaad zou veront
schuldigd hebben. Maar in plaats van
te antM'oorden liet de gevangene over
de menigte een minachtenden blik wei
den en haalde de schouders op.
Of gij het bekent of niet, gij zijt
toch een bandiet, brulde den gedeko
reerde en eenige stappen achteruit gaan
de liep hij
Republikeinen, doet uwen plicht
Komaan, gaat gij mede, burger?
liet eensklaps eene stem zich naast den
bromver hooien.
Heze Avendde zich half om, verbaasd
dat hem zoo iets voorgesteld kon wor
den en M*as niet weinig verwonderd te
bemerken, dat degene, die hem op die
wijze toesprak, niemand anders was dan
Willem, zijn medegevangene, evenals
hij ter dood veroordeeld.
Gaat gij mede herhaalde de stroo-
per op den natuurlijksten toon der we
reld.
Waarheen? vroeg Schültz, die hem
niet begreep.
Naar huis, venluiveld; het is zes
ure, men wacht er ns, gelijk gij weet.
En zonder een nieuw antwoord af te
Machten, duwde Willem met zijne elle-
boogen zijne twee naaste buren op zijde,
zeggende:
Verschooning, burger, laat mij
eens door
In de onbeschrijfelijke Aerwarring,
die rondom de gevangenen keersckte,
was liet onmogelijk de beschuldigden
van de beschuldigers, de gevangenen
van de bewakers te onderscheiden. Met
zijne geAvone tegeuM'oordigheid van
geest had \Villem dus het M'are middel
gevonden om zich te redden uit de kan
nen der beulen, in M ier macht de edel
moedige onvoorzichtigheid van den keer
►Schültsrhem had doen vallen. Hij en zijn
vroegere meester, thans zijn vriend ge
worden, waren niet alleen vreemdelin
gen, maar onbekenden, en de kleeding,
die zij droegen, was niet van dien aard
om de aandacht te trekken van de lie
den, die voor niets anders oogen hadden
dan voor de ontknooping van het bloe
dige drama.
Aller blikken Mraren op dat oogenblik
gericht naar den generaal Clement Tho
mas, die, blootshoofds, met het gelaat
naar de bandieten gekeerd, tegen den
muur stond. Heze aarzelden. Er lag zoo
veel majesteit en treurigheid in den blik
van den ouden republikein, die ais eer
tijds madame Roland scheen te zeggen:
U vrijheidkoevele misdaden wor
den er in uwen naam gepleegd
Er lag in die kalmte zooveel geest-
iviacht en moed, dat de booswichten
geen vuur durfden geven.
net hielp niet of (ie kapitein der na
tionale garde ook herhaalde: Republi-
Ktinen, doet uw plichtHij zelf voel
de zijne hand beven en schoot zijn re
volver niet af.
(Wordt voortgezet.)
-V^W
Al wie van boterhammen houdt
Van koekgebak, beschuit,
Die hoore wat hier wordt ontvouwd
Ik leg al zingend uit,
Hoe onze lieve Heer, zoo goed
Dat alles ons verkrijgen doet.
Begin en zing maar voor,
Wij staan met open oor.
Eerst brengt de boer den mest op 't land
En drijft de ploeg er door
xiet kouter Snijdt naar allen kant
De breede diepe voor
Daar strooit de landman 't koren in
Met blijde hoop op vruchtgewin.
Als God zijn zegen biedt
Dan faalt dat hopen niet.
Het zaad is hopend uitgestrooid
De egge sluit de voor
Maar straks, als 't spruitje d'akker tooit,
Dan schiet ook 't onkruid door
Het M'ordt zorgvuldig uitgeplukt
Opdat het goede zaad gelukt.
Wie 't onkruid op laat gaan
Bederft gewis zijn graan.
Daar rijzen gouden halmen op,
Vol rijpend, voedzaam graan
De zware korrel buigt den top
En kondigt de oogsttijd aan
De zeissen velt de halmen neêr
En de akkerman verzaamt die weêr.
Dan wordt de korenwacht
Ter M-ijde schuur gebracht.
Nu roept de dorschvloer weêr tot vlijt
De vlegel rijst en raakt,
En slaat het aar dat 't open splijt
Het graan wordt los gemaak.
Dus krijgt men koren, strooi en kaf
En zoo loopt 's landsmans arbeid af.
Zoo wordt zijn vlijt geloond
En zijne hoop bekroond.
Daar gaat het graan ten molen heen,
In korlen grof en heel
Gepletterd door den zwaren steen
Wordt het vergruisd tot meel,
Tot meel weel waarin de zemel schuilt
Maar die er straks wordt uitgebuld.
't Is bakkers werk, niet waar
Zing op, ga verder maar.
Ja, ja, de bakker zingt en fluit,
En built met groot geraas,
Het meel, de bloem en zeemlen uit,
Door 't draaiend, schokkend gas
En is dat builen afgedaan,
Dan vangt hij nieuwen arbeid aan.
Zeg ons, wij luisfren goed.
Wat nu de bakker doet.
Nu kneedt hij 't meel met gist en vocht,
En laat het zM'ellend staan
De brandstof wordt bijeen gezocht,
Hij stookt den oven aan,
Die straks door felle hitte en gloed.
Het deeg tot brooden bakken moet.
Ja, zonder 't vuur gewis
Ware toch nog alles mis.
Zoo M'ordt het brood gereed en ga&r
Bij moeder thuis gebracht.
Die maakt de boterhammen klaar
Als de etenstijd ons wacht.
Dan brengen Mij aan God den dank
Voor de ons geschonken spijs en drank;
Dan danken wij met moed
Hem die ons dagelijks voedt.
Verscheidene vrienden redekavelden
onder malkander over de mirakelen.
Een onder hen zeide, dat zeker het
grootste mirakel dat men kon bewonde
ren, M-as, van Europa nog katholiek te
zien na de groote oimventcling van het
jaar 1793. Zij hadden liet huMelijk af
geschaft, ging hij voort, de familiebe
trekkingen verboden, de opvoeding der
jeugd gansch aan de goddeloozen toe
vertrouwd, de kerken gesloten, de pries
ters gedood of verbannen en God uit het
onderM'ijs en uit de kerken verjaagd.
a1 de groote mannen die thans aan het
hoofd der Kerk staan, de Paus, de Bis
schoppen, de Pastoors, de leken zelf die
nu op de uitstekendste wijze de Kerk
Verdedigen, zijn in dit akelig tijdstip
geboren en opgevoed. Waarom heeft
men er niet in gelukt door al die mid
delen de Kerk omver te werpen Waar
om is zij staande gebleven en hoe heeft
zij aan al de veiwoestingen van dit bloe
dig tempeest kunnen weerstaan? God
heeft door zijne mirakelen gepredikt.
Men heeft niet alleenlijk mirakelen van
volherding, van bekeering, van helden
moed, van gocldelijken bij,stand, mn
marteldood, van Hemelsche wraak ge
had, maar nog M'are, echte, treffende,
tastende en zienlijke mirakelen kunnen
bestatigen.
Men heeft de natuur aan den invloed
der heiligen zien onderdanig Avezen. Zie
hen zijn genezen, spijs vermenigvul
digd, en AA-enderen van Gods wraak en
bermkertigkeid verMezenlijkt gewor
den. God komt altijd op zijne uur als
men hem aanroept, en komt zelfs als het
Hem belieft, zonder geroepen te Mor
den. He Zaligmaker heeft in zijne Kerk
de gaaf der mirakelen beMaard. In ha
ren schoot alleen zijn die boA'ennatuur-
lijke proefgevingen te vinden, omdat
daar en daar alleen de Avaarheid geA'es-
tigd is.
Besaangaande zegde een der toehoor
ders, wil ik u tAvee geschiedenissen aan
stippen. Ik kan u deszelfs echtheid niet
gansch verzekeren, vermits ik er zelf
geen ooggetuige van geueest ben; maar
ik heb ze van geloofAveerdige personen
hooreii A'erhalen, en ik geef er geloof
aan.
Er bestond in da Pyreneescke geberg
ten een geleerde en weerdige genees
heer, dien men doktoor Eabas noemde.
Ik M-eet. niet of hij nog leeft; 't is van
hem dat ik vernomen heb wat ik u ga
verhalen, en ik ben de eenigste niet die
hem de daadzaak heb hooren vertellen.
Boktoor Fabas zag te zijnent eenen
zieke toekomen die eene Avonde onder
de knie droeg, voortkomende van een
vuurwapen. I)ie Avonde, die reeds oud
was, had een zelfstandig karakter ge
durig vormden er zich Avormen in, die
de genezing beletteden. He geneesheer
stelde alle slach van middelen in 't werk
om ten minste die wónnen te doen ver
dwijnen. Alles Avas vruchteloos. Einde
lijk zegde hem de zieke:
2 Heer doktoor, staken wij verdere
pogingen. Ik zal met dit schrikkelijk
ongemak sterven.
Inderdaad, antMeordde de genees
heer, er is daar iets Avonderbaars in.
Nooit heb ik iets dergelijks ontmoet al-
hoeAvel ik oud ben en vele wonderbare
geA'allen gezien heb. Nooit is er mij iets
dat meer buitengeAvoons is, onder de
nand gekomen.
Voor de tAvintigste maal vroeg hij aan
den lijder
YVaar hebt gij die kwetsuur opge
daan
In Spanje, gelijk ik het u dikvijls
gezegd heb, hernam deze. Nu wil ik u
doen kennen waarom ik nooit genezen
zal. Ik M'il er u mede bekend maken al
vorens ik henen ga.
Ik Avas tAvintig jaren oud, ging hij
met eene bevende stem voort, het jaar
'93 Avas daar, en ik Averd verplicht mij
te gaan inlijAren bij een regiment dat
het Fransch dAvangbewind in Spanje ge
zonden had. Met drie mannen vertrok
ken Mrij uit mijn dorp, Thomas Francis-
cus en ik. Wij Avaren bezield met de ge
dachten van die tijden, wij waren onge-
loovig, of' om beter te zeggen, goddeloos
gelijk drie kleine deugnieten die van de
mode willen zijn.
Be weg werd vreugdig afgelegd. Wij
gingen toekomen, Avanneer wij een laat
ste dorp, tusschen de bergen gevestigd,
bereikten. Haar zagen Avij een beeld van
Maria, zoo geëerbiedigd in de land
streek dat het, niettegenstaande de om
wenteling en de oproermakers, nog on
gehinderd op zijnen troon stond boven
den ingang der kerk. Een van ons had
het ongelukkig gedacht van dat beeld
te beschimpen, om met de bijgeloovig-
heid dier landslieden den spot te hou
den. Wij hadden onze geweeren. Tho
mas stelde ons vóór van op het beeld te
schieten Franciscus ontving dit voor
stel al schaterlachende. Bevreesd van
min dapper te schijnen dan de anderen,
trachtte ik nochtans, doch zeer zacht
jes, hen van dit voornemen af te keeren,
omdat het mij in den grond van mijn
hart afschrikte. Ik dacht aan mijne goe
de moeder. Men spotte met mij. Thomas
laadde zijn geAveer en schoot. Be kogel
raakte het beeld aan het voorhoofd.
Franciscus gaf na hem vuur en bereikte
de borst.
Nu uwe beurt, riepen zij beiden;
ik dierf' het niet laten, ik legde al be
vend aan, ik sloot onvrijwillig mijne
oogen en ik raakte het beeld...
Aan het been, zeide de geneesheer.
Ja, aan het been, onder de knie,
daar M aar ik gekvetst ben Gij zk*
dat ik niet genezen kan... Na die j
ne daad bereidden Avij ons om onzei
Aoort te zetten. Eene oude atoua
ons gezien had, zegde ons Gij
op ten strijde, wat gij komt te> dd }I
u geen geluk bijbrengen
Thomas bedreigde haar. Ik had a
Mezen over mijne daadzaak; Franc
min ontroerd dan ik, Avas niet gere
om er zich over te a erïieugen. Wij 1 51
ten onzen medegezel van gevolg
zijn misnoegen te geven en zettei m
bekommernis onzen tocht A-oortj
zonder meer dan eens getwist te hel u
Hen zelfden aA'ond bereikten wi 1
regiment. Eenige dagen nadien Is
moetten Avij den Aijand. Ik durf u a
zekeren dat ik zonder geestdrift ii a£
vuur ging, en meer aan het beek k
H. Maagd dacht dan ik zou begeerd rc
ben. Nochtans liep alles goed af. e
behaalden een belangrijk voordeel.'
mas had zich door zijne dapperheid
onderscheiden. He slag Avas geëim
de vijand op de vlucht gedreven rl'
kolonel had den aftocht doen blrl
Alsdan liet zich een geweerschot, di v'
den hemel scheen te komen, van o
hoogste der rotsen hooren. Tli m
draaide op zich zeiven en viel stijf w
het aangezicht plat ter aarde n 'h
Franciscus en ik, wij vlogen toe om J
op te nemen, hij Avas dood. He koge aI
door zijn voorhoofd, tusschen de oi
juist op de plaats waar hij eenige d 81
te voren het beeld geminkt had, in N
hersenen gedrongen. Franciscus e w
wij bezagen elkander, beiden zoo
als de dood, zonder een AA'oord te ku 1
spreken. i
Up de legerstede lag Franciscu ei
\ens mij. Wij sliepen niet. Ik wa t
dat hij mij zou spreken om hem te i to
van te bidden. Hij zweeg en ik
geen gesprek aanvangen nopen I
daadzaak die ons Avakend hield. rt
s Anderendaags kAvam de vijanc
meer macht op. zoohaast wij hem k
waarden, drukte mij T ranciscus de re'
en zegden
lieden is het mijne beurt, gi 111
gelukkig van slecht aangelegd te 1
oen. 1
He ongelukkige bedroog zich )V
jJicmaal Averaen avij verslagen. Wij d'
uen reeus lang achteruit geweken; j 8>
ciscus en ik u aren ongehinderd. j 81
teiooze hoop Een schot gaat af in M
gracht waarin een doodelijk gekw 'L
o^anjaard lag, en Franciscus stuik bi
uer, ae borst doorboord door eenei pc
gel. Ach geneesheer, wat Avreede d k
mj rolde zich op de aarde, Inj t b
een priester. Deze die hem oinriii 1
trokken hunne schouders op, hij f er
en men liet hem langs den Aveg lij jk
loc aas der rooivogeis ot ter verrot o
V an dien oogenolik af had ik de h
zekering dat ik M'elhaast zou getri li
worden, en ik nam het vast besluit k
mijne heiligschendenj te biechten
uen eersten priester dien ik ontmilij
zou. Tot mijn ongeluk vond ik geeit
xxochtans Avierden avij verscheidene I
ien handgemeen zonder dat er mijj
overKwam; - allengskens verdMeen i z
vrees en met haar mijne goede vo< I
mens. Als ik m Frankrijk terugg
pen werd, Avas ik olticier, en ik c pi
met meer, noch aan mijne euA'elc rti
noch aan mijn berouM', noch aan 11
ditooetmg. Alles werd mij aan de id
zen, op eenige uren afstand van het v
waar de heiligschenderij gebeurd )t<
in het geheugen herroepen. Hoor e(
onuitlegoaar toeval brandde een ge p
in onze rangen los dat mij kAvetste 7
waar gij het ziet. Alzoo Averd de 1 j
zegging van de oude vromv voltroi
die ik nog altijd gelijk op den akeTT
dag hoor roepen: a Gij trekt op tem
de, Avat gij komt te doen zal u geei
mk bijbrengen. Mijne twee gez V
waren dood en ik gekwetst. r
Nochtans was mijne Avonde op 'q.
eerste zicht niet ernstig'. He genees ei
v erzekerde mij dat ik na eenige d
m het hospitaal te hebben verbl
gansch zou hersteld zijn. Ik geloofd<
ook. Zijne verAvondenng was groc y
gelijk aan mijnen afschrik, waunee
die onsterfelijke Avormen ontwaardi rff
al uwe kunst bot gesteld hebben, p
Sedert tAvintig jaren, geneesl a
sleep ik die Avonde met mij. Ik heb
middelen gebruikt en allen zijn krai lr
ioos gebleven.Maar alhoewel ik van _J
dagelijks mijne genezing afsmeek
koeAvel ik hoop die eindelijk van dt'
bermhertigheid te bekomen, ik mag p:
klagen, ik klaag niet. Hie wonde if t c
geneesmiddel voor vele zielen, bi, z
der lijk voor de mijne geweest. H r,
mij niet onbeAvust dat ik, indien il
einde bereik waarvoor ik geschapen e]
en christen, vol berouw sterf, ik di ~T
schuldig Avezen aan mijne afgrijse 'g!
Avonde. Han zal ik mij verheugen e
gemankt te hebben; want ik twijfel
aan mijne genezing, maar geenszini 1
Gods bermhertigheid., en ik heb de
te hoop Aran te sterven in Gods g f
door de tusschenkomst van Heze d
versmaad heb. Tl(
Ziedaar de geschiedenis die ik
doktoor Fabas zelf heb hooren verh
Ik vertelde die op zekeren dag aan 0
doorlnchtigen aartsbisschop in B h
geboren. Hij zegde mij dat de heel v
bas een deftig man M'as, onbekM aai 8*
lichtA'eerdig zijne getuigenis af te
ven; dat hij zelf menigvuldige niet e-
wonderbare daadzaken in dit tij< D
voorgevallen, kende, en die niet wi )Q
medegewerkt hadden om in die 1 a
streek aan dat braaf volk het gel» Ti'
bewaren. (Wordt voortgezel T