ze maar in den zak
S"
Kantonnier Michelot
Lotgevallen van een vreemdeling
Lis ik nog jong was en ons dorp be-
Dnde, zwingelde men zekeren dag des
iters in onze keuken, en ik nam mijn
lagen in vlaslemen in 't vuur te wer-
ucDeze gaven niet alleenlijk een glin-
:end licht, maar vlogen nog al schit-
•^-■•md de schouw in, zaak die zoo aan
als aan mijne zustertjens een groot
maak baarde. Eensklaps valt eene
ndende leem op de hand van een
[^j ïischen zwingelaer, die ook een groo-
uitzetvriend was. Hij trekt een af-
n jselijk aangezicht, schudt gretig het
u ir van zijn hand, en geeft er een wel-
aaakten vloek bij
j, k en mijne zusters schieten in een
rdreven lacii. Aanstonas aanziet ons
vader op een sturen toon en zegt
Kinderen, de duivel alleen lacht
het Jswaad, omdat liet kwaad liods
i 11e vermindert, en dat ai wat (iods
ne vermindert den duivel aangenaam
Wat u betrelt, lacüt nooit ais men
o en V ader, die in den Jlemel is, ver-
mt. fcsatan was de eerste die zijne
ijj weiijKe muil opende om te lasteren,
ptoner van al wat slecüt is, bekoort
kern alleen dit gruwelijke vauer-
ap toe. kilk beroep neelt zijnen pa
in; de landbouwers den H. lsidorus
smeden den H. Hiisius, de schoen-
kers den H. Cnspinus. De godsiaste-
e is kunnen geen anderen patroon üeb-
dan lielzebutli, prins der duivelen.
Eertijds waren de godslasteraars
menigvuldig dan hedendaagsde
ouders leerden die gruwelijke gewoonte
hunne kinderen met, en boezemden
hun, integendeel, eenen alkeer van
ku
In mijnen jongen tijd, ging vader
rt, binnen de 1' anscne omwenteling,
ine vóór dat gij geboren waart, kregen
hier eenen veldwachter, die soldaat
eest was, en welke zoodanig vloekte
men hem a Tiste duivels had bijge-
md, en hij had waarlijk dien naam
gestolen.
De brave lieden van het dorp waren
jver verontweerdigd. ledereen ver-
tte hem. Alleenlijk eenige straatjon-
Lj j s, die met alles spotten, omdat zij
jgnieten zijn, namen hun vermaak in
n ei alle.slack van poetsen te spelen.
Zekeren dag dat de veldwachter in
bosck zich had begeven om hout te
aei pen, sloeg hij zijne bijl op een har
kei, zoodanig dat zij m twee stuk
brak.
Dan vloeide een stroom vloeken uit
en gruwelijken mond. Hij stampte
hjjk een heische duivel op de stukken
den kei, en lichte een dreigenden
hemelwaarts,
itn Eensklaps hoort hij een schetteren-
lach aan zijne oor weergalmen.
Schelm!... ben ik dan zoo bela
id lijk, roept hij verontweerdigd uit,
tot den spotter keerende.
Hij ontwaart een man met eenen
in welken hij iets werpt dat men
ziet.
De kleeding van dien gast kwam
lerling voor. Een groote zwarte hoed
roode pluim, een bloedroode vest en
el( rte broek maakten zijne kleeding
u Zijn aangezicht mager, kloek ge-
f ld en bleek, was van een langen kne-
voorzien, onder welken een zeer
Dten mond verborgen was, waarbo-
een afgrijselijke neus prijkte.
Die man was niet alleen.
Zijn gezel zoo afschuwelijk als hij,
d den zak open, tegen een aantal an-
l, gesteund, die reeds vol waren en
e'toegeknoopt.
«Tiste duivels» was op zijn gemak
hij hoorde altijd den kleinste zij
bezoekers op een knarsende wijze
gen: Smijt ze maar in den zak!
nam dan den zoctstcn toon dien hij
en vroeg aan den oudste:
Zou ik de eer mogen hebben van
reten
Wie wij zijn en wat wij hier
rCMVf... hi! hi! hi! en hij lachte gelijk
Qe* zot, zoodanig dat gansch het bosch
pgalmde hihihi
De andere zweeg.
Tiste duivels wist niet wat zeg-
Zijne tanden kletterden tegen elk-
ir. Hij bleef stom.
Hihihiging- de andere voort,
zijt nieuwsgierig hihihigij
It geerne weten wat wij hier doen;
hihiik ga het u zeggen, maar
e.| t dan uwe litaniën voort, die gij zoo-
xlfi zoo gretig afgaaft, hihihi
De arme Tiste begon er aan te den-
en bleef stom gelijk een mol.
Goed, ging de andere voort, nu
igt gij voor eene oude kennis, dat
iet schoon.
r— Oude kennis, zegde Tiste, nooit
ik u gezien.
Bah, gij kent mij zonder mij ge-
te hebben, wij gelijken immers
elkander. Doch daarom geene slech-
rienden, hihihiGij vraagt
jk wat wij hier komen doen. Wel, hi
ïrjj hi!.... onzen stiel uitoefenen
in Op dien oogenblik suisde de wind
B r het bosch en daar men in den herfst
eei vielen bladeren en eikenvruchten
au gronde.
te Gij raapt dan eikels, zegde onze
j'et e-
tij< De oude hield zijne leden vast, en
wi >n gretiger te lachen dan ooit, de-
1 zijn gezel aan zijne nagels knaagde
elofrnnmende.
Tiste, die spotternijen ziende, be-
uit
op
Ulg
gon k^vaad te worden. Hij dacht dat het
eene' poets was die men hem opnieuw
speelde; trok zijnen sabel uit de scheede
en begon te vloeken.
Smijt ze maar in den zak, begon
de kleine, die het oogenblik scheen af
te wachten om te grimmen, hihi
lachtte de groote, iets in den zak wer
pende dat men niet kon onderscheiden,
doch waardoor de zak opzwol.
Zult gij mij eindelijk zeggen,
honderd... wat gij daar zoo in dien zak
smijt.
Zoudt gij het geern weten
Ja, ik wil het weten, zegde Tiste,
zijnen sabel boven zijn hoofd zwierende,
want gij houdt met mij den spot, hon
derd duizend
Smijt ze maar in den zak
Wat? schreeuwde Tiste al vloe
kende....
Smijt ze maar in den zak.
Wat, wat, wat, riep Tiste woe
dend uit.
Wel, uwe godslasteringen en
uwe vloeken. Wij hebben er reeds ver
scheidene zakken vol liggen, wel ge-
oonaen en gezegeld. Wij zullen die voor
den dag brengen, hihihials de
groote xVleester uwe rekening zal slui
ten.
Nu wist Tiste genoeg. Zijne ooren
Kittelden, een koud zweet stroomde zijn
voorhoofd af, hij beefde door gansch
zijn lichaam
Hij maakte over zijn mond en zijne
borst een groot kruisteeken en bevond
zich aanstonds alleen maar bekeerd, en
wel zoodanig bekeerd dat het voortaan
onmogelijk was nog een grof woord uit
zijnen mond te krijgen.
Die geschiedenis eindigde vader, die
maar eene poëzie is, als men ze in hare
geheelheid neemt, is, m zichzelve geno
men eene waarheid. De duivel telt al die
godslasteringen op. Hij zal ze aan de
vloekers op hun laatste uur voor oogen
leggen; zij verheugen hem wonderlijk.
Vloekt dan nooit, lieve kinderen,
lacht nooit als er gevloekt wordt, want
als gij dit doet, volbrengt gij het ambt
van den duivel en moedigt gij de zielen
aan om zich te verdoemen.
Lezers van De Volksstem indien
gij ooit- bekoord wierd tot vloeken, gaat
in u zeiven en ik ben er van overtuigd,
uw geloot zal u achter u den duivel doen
ontdekken met zijnen zak.
Michelot was een goed, braaf, treffelijk en
deftig man. In 't departement vond men geen
steenweg zoo netjes en zoo proper als de
steenweg van Michelot; dat was nu eens op-
gekuischt. afgewerkt, met orde onderhouden,
waarlijk inen zou er van geëten hebben...
Nauwelijks stak een grashalmtje zijn kopje
uit, ternauwernood kwam men een paard te
gen dat bij vergetelheid iets of wat had laten
vallen, of Michelot sprong te peerde, als een
trouwe uitvoerder der wet, en met zijn bezem
op zijnen kruiwagen trok hij er op afen
ziedaarhet zichtbaar bewijs der overtre
ding was gauw verdwenen en in zekere be
waarplaats van kant gebracht.
De boeren hadden er hunne leute in
Heidaar, Michelot?G'hebt er eentje
vergeten
Niet mogelijk zeker?
Toch wel... Een kilometer van hier, op
den derden kasseisteen, links.
Dat is op 't mijne niet meer I
Zeker is 't up 't uwe't Is op 't uiteerste
maar toch nog op uw aandeel van den steen
weg, waarover gij regeert, bestel...
En, terstond verzamelde Michelot zijne
straatwapens en liep naar het brandpunt
Nochtans sinds veertien dagen van hier zou
men gezegd hebben dat Michelot's baan
kwijnde en slabbakte.
Altijd was ze even zuiver en net als 'ne
versch uitgevaagden vloer, doch er ontbrak
haar nu iets, ik kan niet zeggen wat... in alle
geval de voorbijgangers bemerkten het en
riepen inet verbaasdheid uit
Verdonderd I die schoone baan
Zeg 'ne keer, Michelot, hebt ge zeer aan
't herte?...
Maar neen 1...
Wat hebt ge dan?
Ik heb... Ziet... Luistert liever-... Doch
ge moet al de door mij u toevertrouwde ge-
ïeimen aan iedereen niet vertellen?...
En Michelot verhaalde, aan een oude mak
ker, die hij daar pas tegenkwam, dat hij gis
teren den onderwijzer ontmoette, den nieu
wen onderwijzer, wel te verstaan, deze welke
in de plaats van de Broeders thans meester
speelde
Zeg eens, mij.nheer de kantonnier, hebt
e zoontjes
Ja, mijnheer, twee.
Waar gaan ze op school?
Bij de Broeders, 't spreekt van zelfs.
De Broeders zijn vertrokken.
Volstrekt niet... Men heeft ze aan de deur
gezet, alhoewel tegen wil en dank van het
volk!
In alle geval, zijn ze er niet meer... En
ik zal van morgen af uwe twee jongens ver
wachten.
Mijne jongens hebben lange beenen... ze
kunnen goed gaan... Er wonen Broeders hier
dicht bij, twee kilometers van hier; ze zul
len bij de Broeders op school gaan, gelijk
oor en na, 't is doodeenvoudig.
Doe dat niet, mijnheer de kantonnier I
En waarom niet Ben ik niet vrij van
te doen wat ik wil?
Ik ben ook vrij... u uwe plaats te doen
ontnemen.
En hij vertrok met lange beenenl Ge moest
hem zien gaan hebben!... Men zou waarlijk
verondersteld hebben dat hij rechtstreeks de
ingenieur van bruggen en wegen ging spre
ken. 't Gaat te verre I Zijn we dan geen mees
ter meer in ons eigen huis? Doen zij dus
alles wat zij willen met onze kinderen
Waarom spelen ze nog geen baas over alles
wat we bezitten?
En de brave oude man, die zooveel tegen
kwam in zijn leven, schudde het hoofd
Mijn oude vriend Michelot, als we ons
niet bedriegen, wierpen zij onze brave Broe
ders aan de deur en over de grenzen van 't
land in naam... der broederlijkheid. Zij zou
den thans uwe kinderen naar de geuzen
school willen zenden in naam der... vrijheid
Doch... de gelijkheid onderbrak de kan
tonnier of wegenonderhouder.
De gelijkheid?... Hal mijn oude en goe
de vriend Michelot, wat zijt ge nog achter
uit!... Ge schijnt nog uw zelfs niet te
zijn... hebt ge zoo weinig begrip?... verstaat
ge dat nog niet ten volle?...
En hij vertrok, al lachende, ging eens zien
naar zijne versch geplante aardappelen.
Eene werkkamer van den ingenieur van
bruggen en wegeneene schrijftafel beladen
met boeken en schriften, brieven en papieren;
de ingenieur, een klein, fijn, droog ventje,
aanhoort met ongeduld een arme wegenon
derhouder die gansch ontsteld en ontroerd
hem zijn geval komt uitleggen... de man is
zoo onthutst dat hij zijn doornatte klak ge
durig'met zijne dikke vingeren in zijne han
den ronddraait en keert en wendt.
In ale geval, om er mee gedaan te ma
ken, zou ik wel mijne twee jongens bij de
Broedérs op school laten gaan I...
Dat is volstrekt onmogelijk, Michelot,
noort ge 't, onmogelijk!... zot zelfs-... Gij een
ambtenaar van den Staat I Ge moogt uwe
Kinderen naar geen school zenden die den
Staat concurrencie aandoet I...
Vermits de Staat onzijdig is?
Onzijdig?... En de ingenieur begon luid
op te lachen... een zenuwachtig en niet ern
stig lachen zoo...
Maar, om het kort te maken, mijnheer de
ingenieur, uwe twee dochters liggen wel op
school bij de Zusters 1 Ge verstaat me. niet
waar, indien er gelijkheid bestaat hier in 't
land, heb ik het recht van...
Doch de ingenieur maakte zich kwaad, ja,
hoorndol...
De gelijkheid?... Daar lioud ik mee den
spot! De gelijkheid! daar lach ik om en dat
verfoei ikHoort ge 't Hebt ge 't verstaan
Dat vertrappel ik met de voeten!... Wat mij
ne dochters betreft, dat zijn mijne zaken!...
Mijne dochters gaan u tocli niet aan, zeker?
En... mijne zoons?
Uwe zoonsDat zijn de zoons van den
kantonnier- Dat gaat mij aan, geheel en
gansch, zoowel als de paardenvijgen die ge
op de Staatsbaan tegenkomt, opschept en
wegkegeltVerstaat ge 't? En nu genoeg
daarover, links omkeer, a. u. b., en vertrek
maar van hier, dat ge uit mijne oogen zijt
En Michelot kwam weer thuis en op zijne
baan, waar hij wederom zijnen ouden kame
raad tegenkwam.
Ge ziet wel hé, Michelot, dat ge nog veel
te leeren hebtge zijt te onnoozel, mijn
beste vriend... Zet er u op om gauw uw let
ters te leerenZonder dat zoudt ge nooit te
wete komen dat Frankrijk's leuze, sinds ja
ren, luidt
Vrijheid. PUNT. Gelijkheid. PUNT.
Broederlijkheid. PUNT.
't Zijn de Vrijmetselaars die dat uitgevon
den hebben't is daarom dat ze genoemd
(Naar Pierre l'Ermite.)
in Algiers
(Vervolg en Slot.)
Het was een dag van algemeenen
rouw. Ons bekroop het denkbeeld, dat
wij allen hier op de Afrikaansche kust,
evenals deze dertig tegen de honderden,
niets dan een handvol tegen millioenen,
een droppel tegen de zee waren. Bemid
deling, ineensmelting was onmogelijk;
alleen in de uitroeiing was hoop, en aan
welke zijde was de waarschijnlijkheid?
Maar slechts één dag, die van hunne
ter aarde bestelling, was aan den rouw
gewijd. Thans werd de wraakzucht ge
prikkeld. Goed uitgerust trokken wij
uit, om de stammen, die het meest van
de bloedige daad verdacht waren, te om
singelen. Het was eene daad van zelf
behoud op deze schaal weegt de on
schuld van enkelen niets.
Ik heb geene gevangenen noodig,
zeide de maarschalk veelbeteekenend in
zijne toespraak tot ons.
Deze aanwijzing werd letterlijk opge
volgd. Met een gebeten gehuil van woe
de werd hij geantwoord.
Geene gevangenen was onze leus,
toen wij de stammen omsingeld hadden;
en er begon eene slachting, waarvan ik
hier zwijgen wil. Vrouwen, kinderen en
zuigelingen vielen als een zoenoffer
voor onze gevallene kameraden. Tegen
woordig echter is men menschlievender.
Men maakt gevangenen, behandelt hen
met zachtheid en ontslaat hen met ge
schenken. Destijds had men dit niet
durven wagen.
Na drie jaren dienst zonder roem en
zonder daden, en toch vol vermoeienis
sen, welke tegen die van de beroepidste
veldtochten kunnen opwegen, ontving
ik mijn ontslag. Ik mocht tevreden zijn,
want. ik had al mijne ledematen nog on-
verminkt; en de Afrikaansche hitte en
twee jaren dienst te velde, waarbij ik
geen nacht mijne kleederen afgelegd
had, had mijne gezondheid nog niet ver
nield. Hoe velen die met mij gekomen
waren, keerden in het geheel niet terug,
of in een toestand, dat zij het medelij
den der bewoners van het zuiden van
Erankrijk afsmeekte.
Een zag ik nog terug, dien ik nim
mer had gedacht terug te zien. Eenige
dagen vóór mijne inscheping brachten
onze voorposten den verloren, dood ge-
waanden sergeant-majoor binnen, wel
levend maar om binnen weinige dagen
daarna te Sterven.
Wie verdrong zich niet om de leger
stede van onzen ongelukkigen kame
raad, om de laatste oogenblikken bij te
wonen, zijne laatste woorden, het ver
haal zijner lotgevallen te vernemen.Men
Kan ook genot vinden in het verhalen
van lijden, als de lijder, gelijk hier, er
niet door ter neder gedrukt word, maar
zich verheft in deszelfs herinnering en
dat hij het overwonnen heeft. De afge-
folterde, doodelijke gekwetste scheen
ons in nog meerdere heldengrootheid te
schitteren, dan zijne reusachtige gestal
te. Hij scheen in eene voortdurende
koortsige spanning.Schoone beelden om
zweefden hem en verzoette het einde van
zijn mislukt leven.
De bewondering, die de Arabieren
aan zijnen moed bewezen hadden, was
slechts voorbijgaande geweest, of wel
was hij in andere handen geraakt. Ge
lijk elke gevangene werd van wapens en
kleederen beroofd. Aan den staart van
een hunner paarden gebonden, moest hij
met hen mededraven en galopeeren.
Men bedenke wat het is, tegen een Ara
bisch paard, in de Afrikaansche woes
tijn om het snelst te moeten loopen.
Geen zweem yan deelneming verkwikte
den versmachtende; zweepslagen, voet
schoppen, spottend gelach en wilde vloe
ken, in plaats van een druppel water of
eene verfrisschende vrucht.
Zijne ijzersterke natuur overwon. Op
de rustplaatsen deed men allerlei proe
ven en kunststukken met hem. De per
cussiepistolen, bij voorbeeld, die men
den gesneuvelden luitenant afgenomen
had, maakten de nieuwsgierigheid der
Bedouïnen gaande. Zij verlangden, dat
de gevangene hun het gebruik daarvan
aanwees. Vruchteloos trachtte hij hen
te doen begrijpen, dat men met de per
cussiegeweren niet kan schieten zonder
percussiedopjes te hebben. Een gevan
gene moet alles kennen wat zijn heer
wil. Zij drukte hem de pistolen in de
hand, en hij moest schieten, wilde hij
niet doodgeslagen worden. De slagen
vielen op zijnen rug tot hij bewusteloos
ineenzeeg. Maar de Bédouïnen waren
goede doctors. Zij kenden de natuur en
wisten wat zij verdragen kan. Opnieuw
aan den paardenstaart gebonden en
voortgesleept ontwaakte de Duitsche
reus tot zijn beklagenswaardig leven.
Ik zal aan de lezers de bijzonderheden
besparen van de kwellingen, die hij ver
volgens moest doorstaan. Ook geen
vonkje van medelijden, die soms bij bar
baren den nacht hunner gevangenschap
verheldert, viel onzen landgenoot ten
deel. Of' het spotternij ofwel het Moles-
mitische geloofsijver was, dat men hem
dwong de plechtigheid, die hunne gods
dienst eischt, te ondergaan, wist hij
niet. Ik geloof het eerste, want ook
daarna behandelde men hem meer als
dier dan als mensch. In hondenhokken
en op mesthoopen moest hij slapen, en
de spijs, dien hij ontving, geleek met
zijne huisvesting. Als zijne grootste
kwelling noemde hij die, van als een
trekdier voor den ploeg gespannen, in
den gloeiende zonneschijn, onder de
zweepslagen van meedoogenlooze men-
schen, dit werktuig te moeten trekken.
Hoe dikwijls geloofde hij, dat zijne
krachten geheel uitgeput waren en de
dood hem naderde, maar maanden lang
duurde dezen arbeid, en hij bezweek er
niet onder.
Hij bespiedde met dierlijk instinkt
het oogenblik, waarin hij zijne oppas
sers zou kunnen ontloopen. Deze drift
voerde hem door verzengde woestijnen,
door kloven en bosschen, over bergen
en rivieren en door de rondzwervende
horden der achterdochtige Bedouïnen.
Zijne voeten zwollen, zijne tong hangt
uit- de verdroogde lippen eindelijk
ziet hij de eerste Fransche voorposten
voor zich.
Met uitgebreide armen stormt hij
daarop los. Zijne gewaarwordingen ga
ven zich lucht in een onverstaanbaar ge
huil. Hij valt op de knieën en men ziet
hem allerlei gebaren maken. De wacht
roept:
Qui vive?...
Hij wil, maar kan niet spreken, zijne
ongehoorde vreugde snoert hem de borst
krampachtig toe. Maar zijne zonderlin
ge gebaren duren voort misschien zijn
het verraderlijke teekens voor de Be
douïnen, die zich ongelukkiglijk op een
korten afstand vertoonen. De soldaten
doen hun plicht: zij leggen op den ha-
veloozen, in eenige lompen gehulden,
bruinen wilde aan, en hij valt. De Be
douïnen vluchtten, de ongelukkige
blijft liggen, de voorzichtig naderenden
vinden en herkennen den ongelukkigen
landgenoot.
Zijn leven was eene reeks van ongeval
en leed zijne dood verloste hem van
het aardsche lijden.
NOBEL.
Waar zit uwen vent tegenwoordig,
Mie?
In Hoogstraeten.
En hoe is 't er mee
Eerste klas, menschHij heeft
er veel kennis gemaakt, zelfs met 'nen
ouwen directeur van 'n bank; die heeft
ons al op 'nen koffie verzocht, als hij
binnen vijf jaar vrij komt.
GEEN GELUK.
Ik ben voor 't ongeluk geboren,
zei student Snobs. Gisteren ben ik voor
mijn exaain gezakt; toen ik mijn leed
hierover wat had weggespoeld, ben ik
op straat in elkaar gezakt en nu ik
uitslapen wil van de vermoeienissen zak
ik door mijn bed.
RAAD.
Wat zou ik doen, zegt Van Zwol
tot Sanders, trouwen met een meisje van
20 of met een van 3D?
Neem die van 30, zegt Sanders,
dat is 10 jaar straf die ge minder hebt
te doen.
KOMPLIMENT.
Juffrouw. Mij dunkt mijnheer, dat
ik u nog gezien heb.
Mijnheer. Het doet mij groot ge
noegen, mejuffrouw, dat gij mij her-
Kent.
Juffrouw. Maar ook, wie kan zoo'n
vies gezicht vergeten?
Meid. Mevrouw, ik geef mijnen
dienst op.
Mevrouw. Waarom?
Meid. In mijnen ouden dienst gin
gen de kleederen van Mevrouw mij ge-
hjk geschilderd, maar de uwe zijn veel
te klein.
BIJ DEN DOKTOOR.
A rouw. Doktoor, ik ben hier om
de medecijn van mijn man.
Doktoor. Hier vrouw, neem dien
flacon, alle uur een lepel, maar hem
wel te schudden.
's Anderendaags.
Doktoor. Ehwel, hoe gaat het met
den man
Vrouw. Hij is dood, mijnheer.
Doktoor. Hoe dood Heeft de me
decijn dan niet gewerkt?
Vrouw. De medecijn kan zeer goed
geweest zijn, mijnheer, maar de man
was zoo verflauwd dat hij niets meer
vermocht: hij heeft tegen het schudden
niet gekunnen.
EENE BOODSCHAP.
Heer (tot zijnen knecht). Jan, ga
eens naar de statie, en zie wanneer de
laatste trein vertrekt.
Twee uren later komt Jan terug.
Heer. Hoeheeft dat zoo lang ge
duurd
Jan. Ja, mijnheer, ik heb lang
moeten wachten, maar nu is hij zeker
weg.
VRIEND OF VIJAND
Gij waart in den tijd zoo goed be
vriend met den persoon die daar voorbij
gaat, en nu zegt gij hem zelfs geen goe
den dag: zijt gij dan vijanden gewer
den?
In 't geheel nietwij zijn even
goede vrienden als vroeger, maar wij
moeten het verbergen ik ben immers
apotheker, en hij is grafmaker.
ZIJNE TERUGKOMST.
Zeg eens gebuur, wat moordschan-
daal is er dezen nacht in uw huis ge
beurd
Moordschandaal?.... Ik weet van
niets.
-Zoo? Het moest zoo wat twee of
drie ure zijn.
Ha ja, het was ik die te huis kwam,
en mijne lieve vrouw die mij vroeg waar
ik zoo lang gezeten had.