ze maar in den zak S" Kantonnier Michelot Lotgevallen van een vreemdeling Lis ik nog jong was en ons dorp be- Dnde, zwingelde men zekeren dag des iters in onze keuken, en ik nam mijn lagen in vlaslemen in 't vuur te wer- ucDeze gaven niet alleenlijk een glin- :end licht, maar vlogen nog al schit- •^-■•md de schouw in, zaak die zoo aan als aan mijne zustertjens een groot maak baarde. Eensklaps valt eene ndende leem op de hand van een [^j ïischen zwingelaer, die ook een groo- uitzetvriend was. Hij trekt een af- n jselijk aangezicht, schudt gretig het u ir van zijn hand, en geeft er een wel- aaakten vloek bij j, k en mijne zusters schieten in een rdreven lacii. Aanstonas aanziet ons vader op een sturen toon en zegt Kinderen, de duivel alleen lacht het Jswaad, omdat liet kwaad liods i 11e vermindert, en dat ai wat (iods ne vermindert den duivel aangenaam Wat u betrelt, lacüt nooit ais men o en V ader, die in den Jlemel is, ver- mt. fcsatan was de eerste die zijne ijj weiijKe muil opende om te lasteren, ptoner van al wat slecüt is, bekoort kern alleen dit gruwelijke vauer- ap toe. kilk beroep neelt zijnen pa in; de landbouwers den H. lsidorus smeden den H. Hiisius, de schoen- kers den H. Cnspinus. De godsiaste- e is kunnen geen anderen patroon üeb- dan lielzebutli, prins der duivelen. Eertijds waren de godslasteraars menigvuldig dan hedendaagsde ouders leerden die gruwelijke gewoonte hunne kinderen met, en boezemden hun, integendeel, eenen alkeer van ku In mijnen jongen tijd, ging vader rt, binnen de 1' anscne omwenteling, ine vóór dat gij geboren waart, kregen hier eenen veldwachter, die soldaat eest was, en welke zoodanig vloekte men hem a Tiste duivels had bijge- md, en hij had waarlijk dien naam gestolen. De brave lieden van het dorp waren jver verontweerdigd. ledereen ver- tte hem. Alleenlijk eenige straatjon- Lj j s, die met alles spotten, omdat zij jgnieten zijn, namen hun vermaak in n ei alle.slack van poetsen te spelen. Zekeren dag dat de veldwachter in bosck zich had begeven om hout te aei pen, sloeg hij zijne bijl op een har kei, zoodanig dat zij m twee stuk brak. Dan vloeide een stroom vloeken uit en gruwelijken mond. Hij stampte hjjk een heische duivel op de stukken den kei, en lichte een dreigenden hemelwaarts, itn Eensklaps hoort hij een schetteren- lach aan zijne oor weergalmen. Schelm!... ben ik dan zoo bela id lijk, roept hij verontweerdigd uit, tot den spotter keerende. Hij ontwaart een man met eenen in welken hij iets werpt dat men ziet. De kleeding van dien gast kwam lerling voor. Een groote zwarte hoed roode pluim, een bloedroode vest en el( rte broek maakten zijne kleeding u Zijn aangezicht mager, kloek ge- f ld en bleek, was van een langen kne- voorzien, onder welken een zeer Dten mond verborgen was, waarbo- een afgrijselijke neus prijkte. Die man was niet alleen. Zijn gezel zoo afschuwelijk als hij, d den zak open, tegen een aantal an- l, gesteund, die reeds vol waren en e'toegeknoopt. «Tiste duivels» was op zijn gemak hij hoorde altijd den kleinste zij bezoekers op een knarsende wijze gen: Smijt ze maar in den zak! nam dan den zoctstcn toon dien hij en vroeg aan den oudste: Zou ik de eer mogen hebben van reten Wie wij zijn en wat wij hier rCMVf... hi! hi! hi! en hij lachte gelijk Qe* zot, zoodanig dat gansch het bosch pgalmde hihihi De andere zweeg. Tiste duivels wist niet wat zeg- Zijne tanden kletterden tegen elk- ir. Hij bleef stom. Hihihiging- de andere voort, zijt nieuwsgierig hihihigij It geerne weten wat wij hier doen; hihiik ga het u zeggen, maar e.| t dan uwe litaniën voort, die gij zoo- xlfi zoo gretig afgaaft, hihihi De arme Tiste begon er aan te den- en bleef stom gelijk een mol. Goed, ging de andere voort, nu igt gij voor eene oude kennis, dat iet schoon. r— Oude kennis, zegde Tiste, nooit ik u gezien. Bah, gij kent mij zonder mij ge- te hebben, wij gelijken immers elkander. Doch daarom geene slech- rienden, hihihiGij vraagt jk wat wij hier komen doen. Wel, hi ïrjj hi!.... onzen stiel uitoefenen in Op dien oogenblik suisde de wind B r het bosch en daar men in den herfst eei vielen bladeren en eikenvruchten au gronde. te Gij raapt dan eikels, zegde onze j'et e- tij< De oude hield zijne leden vast, en wi >n gretiger te lachen dan ooit, de- 1 zijn gezel aan zijne nagels knaagde elofrnnmende. Tiste, die spotternijen ziende, be- uit op Ulg gon k^vaad te worden. Hij dacht dat het eene' poets was die men hem opnieuw speelde; trok zijnen sabel uit de scheede en begon te vloeken. Smijt ze maar in den zak, begon de kleine, die het oogenblik scheen af te wachten om te grimmen, hihi lachtte de groote, iets in den zak wer pende dat men niet kon onderscheiden, doch waardoor de zak opzwol. Zult gij mij eindelijk zeggen, honderd... wat gij daar zoo in dien zak smijt. Zoudt gij het geern weten Ja, ik wil het weten, zegde Tiste, zijnen sabel boven zijn hoofd zwierende, want gij houdt met mij den spot, hon derd duizend Smijt ze maar in den zak Wat? schreeuwde Tiste al vloe kende.... Smijt ze maar in den zak. Wat, wat, wat, riep Tiste woe dend uit. Wel, uwe godslasteringen en uwe vloeken. Wij hebben er reeds ver scheidene zakken vol liggen, wel ge- oonaen en gezegeld. Wij zullen die voor den dag brengen, hihihials de groote xVleester uwe rekening zal slui ten. Nu wist Tiste genoeg. Zijne ooren Kittelden, een koud zweet stroomde zijn voorhoofd af, hij beefde door gansch zijn lichaam Hij maakte over zijn mond en zijne borst een groot kruisteeken en bevond zich aanstonds alleen maar bekeerd, en wel zoodanig bekeerd dat het voortaan onmogelijk was nog een grof woord uit zijnen mond te krijgen. Die geschiedenis eindigde vader, die maar eene poëzie is, als men ze in hare geheelheid neemt, is, m zichzelve geno men eene waarheid. De duivel telt al die godslasteringen op. Hij zal ze aan de vloekers op hun laatste uur voor oogen leggen; zij verheugen hem wonderlijk. Vloekt dan nooit, lieve kinderen, lacht nooit als er gevloekt wordt, want als gij dit doet, volbrengt gij het ambt van den duivel en moedigt gij de zielen aan om zich te verdoemen. Lezers van De Volksstem indien gij ooit- bekoord wierd tot vloeken, gaat in u zeiven en ik ben er van overtuigd, uw geloot zal u achter u den duivel doen ontdekken met zijnen zak. Michelot was een goed, braaf, treffelijk en deftig man. In 't departement vond men geen steenweg zoo netjes en zoo proper als de steenweg van Michelot; dat was nu eens op- gekuischt. afgewerkt, met orde onderhouden, waarlijk inen zou er van geëten hebben... Nauwelijks stak een grashalmtje zijn kopje uit, ternauwernood kwam men een paard te gen dat bij vergetelheid iets of wat had laten vallen, of Michelot sprong te peerde, als een trouwe uitvoerder der wet, en met zijn bezem op zijnen kruiwagen trok hij er op afen ziedaarhet zichtbaar bewijs der overtre ding was gauw verdwenen en in zekere be waarplaats van kant gebracht. De boeren hadden er hunne leute in Heidaar, Michelot?G'hebt er eentje vergeten Niet mogelijk zeker? Toch wel... Een kilometer van hier, op den derden kasseisteen, links. Dat is op 't mijne niet meer I Zeker is 't up 't uwe't Is op 't uiteerste maar toch nog op uw aandeel van den steen weg, waarover gij regeert, bestel... En, terstond verzamelde Michelot zijne straatwapens en liep naar het brandpunt Nochtans sinds veertien dagen van hier zou men gezegd hebben dat Michelot's baan kwijnde en slabbakte. Altijd was ze even zuiver en net als 'ne versch uitgevaagden vloer, doch er ontbrak haar nu iets, ik kan niet zeggen wat... in alle geval de voorbijgangers bemerkten het en riepen inet verbaasdheid uit Verdonderd I die schoone baan Zeg 'ne keer, Michelot, hebt ge zeer aan 't herte?... Maar neen 1... Wat hebt ge dan? Ik heb... Ziet... Luistert liever-... Doch ge moet al de door mij u toevertrouwde ge- ïeimen aan iedereen niet vertellen?... En Michelot verhaalde, aan een oude mak ker, die hij daar pas tegenkwam, dat hij gis teren den onderwijzer ontmoette, den nieu wen onderwijzer, wel te verstaan, deze welke in de plaats van de Broeders thans meester speelde Zeg eens, mij.nheer de kantonnier, hebt e zoontjes Ja, mijnheer, twee. Waar gaan ze op school? Bij de Broeders, 't spreekt van zelfs. De Broeders zijn vertrokken. Volstrekt niet... Men heeft ze aan de deur gezet, alhoewel tegen wil en dank van het volk! In alle geval, zijn ze er niet meer... En ik zal van morgen af uwe twee jongens ver wachten. Mijne jongens hebben lange beenen... ze kunnen goed gaan... Er wonen Broeders hier dicht bij, twee kilometers van hier; ze zul len bij de Broeders op school gaan, gelijk oor en na, 't is doodeenvoudig. Doe dat niet, mijnheer de kantonnier I En waarom niet Ben ik niet vrij van te doen wat ik wil? Ik ben ook vrij... u uwe plaats te doen ontnemen. En hij vertrok met lange beenenl Ge moest hem zien gaan hebben!... Men zou waarlijk verondersteld hebben dat hij rechtstreeks de ingenieur van bruggen en wegen ging spre ken. 't Gaat te verre I Zijn we dan geen mees ter meer in ons eigen huis? Doen zij dus alles wat zij willen met onze kinderen Waarom spelen ze nog geen baas over alles wat we bezitten? En de brave oude man, die zooveel tegen kwam in zijn leven, schudde het hoofd Mijn oude vriend Michelot, als we ons niet bedriegen, wierpen zij onze brave Broe ders aan de deur en over de grenzen van 't land in naam... der broederlijkheid. Zij zou den thans uwe kinderen naar de geuzen school willen zenden in naam der... vrijheid Doch... de gelijkheid onderbrak de kan tonnier of wegenonderhouder. De gelijkheid?... Hal mijn oude en goe de vriend Michelot, wat zijt ge nog achter uit!... Ge schijnt nog uw zelfs niet te zijn... hebt ge zoo weinig begrip?... verstaat ge dat nog niet ten volle?... En hij vertrok, al lachende, ging eens zien naar zijne versch geplante aardappelen. Eene werkkamer van den ingenieur van bruggen en wegeneene schrijftafel beladen met boeken en schriften, brieven en papieren; de ingenieur, een klein, fijn, droog ventje, aanhoort met ongeduld een arme wegenon derhouder die gansch ontsteld en ontroerd hem zijn geval komt uitleggen... de man is zoo onthutst dat hij zijn doornatte klak ge durig'met zijne dikke vingeren in zijne han den ronddraait en keert en wendt. In ale geval, om er mee gedaan te ma ken, zou ik wel mijne twee jongens bij de Broedérs op school laten gaan I... Dat is volstrekt onmogelijk, Michelot, noort ge 't, onmogelijk!... zot zelfs-... Gij een ambtenaar van den Staat I Ge moogt uwe Kinderen naar geen school zenden die den Staat concurrencie aandoet I... Vermits de Staat onzijdig is? Onzijdig?... En de ingenieur begon luid op te lachen... een zenuwachtig en niet ern stig lachen zoo... Maar, om het kort te maken, mijnheer de ingenieur, uwe twee dochters liggen wel op school bij de Zusters 1 Ge verstaat me. niet waar, indien er gelijkheid bestaat hier in 't land, heb ik het recht van... Doch de ingenieur maakte zich kwaad, ja, hoorndol... De gelijkheid?... Daar lioud ik mee den spot! De gelijkheid! daar lach ik om en dat verfoei ikHoort ge 't Hebt ge 't verstaan Dat vertrappel ik met de voeten!... Wat mij ne dochters betreft, dat zijn mijne zaken!... Mijne dochters gaan u tocli niet aan, zeker? En... mijne zoons? Uwe zoonsDat zijn de zoons van den kantonnier- Dat gaat mij aan, geheel en gansch, zoowel als de paardenvijgen die ge op de Staatsbaan tegenkomt, opschept en wegkegeltVerstaat ge 't? En nu genoeg daarover, links omkeer, a. u. b., en vertrek maar van hier, dat ge uit mijne oogen zijt En Michelot kwam weer thuis en op zijne baan, waar hij wederom zijnen ouden kame raad tegenkwam. Ge ziet wel hé, Michelot, dat ge nog veel te leeren hebtge zijt te onnoozel, mijn beste vriend... Zet er u op om gauw uw let ters te leerenZonder dat zoudt ge nooit te wete komen dat Frankrijk's leuze, sinds ja ren, luidt Vrijheid. PUNT. Gelijkheid. PUNT. Broederlijkheid. PUNT. 't Zijn de Vrijmetselaars die dat uitgevon den hebben't is daarom dat ze genoemd (Naar Pierre l'Ermite.) in Algiers (Vervolg en Slot.) Het was een dag van algemeenen rouw. Ons bekroop het denkbeeld, dat wij allen hier op de Afrikaansche kust, evenals deze dertig tegen de honderden, niets dan een handvol tegen millioenen, een droppel tegen de zee waren. Bemid deling, ineensmelting was onmogelijk; alleen in de uitroeiing was hoop, en aan welke zijde was de waarschijnlijkheid? Maar slechts één dag, die van hunne ter aarde bestelling, was aan den rouw gewijd. Thans werd de wraakzucht ge prikkeld. Goed uitgerust trokken wij uit, om de stammen, die het meest van de bloedige daad verdacht waren, te om singelen. Het was eene daad van zelf behoud op deze schaal weegt de on schuld van enkelen niets. Ik heb geene gevangenen noodig, zeide de maarschalk veelbeteekenend in zijne toespraak tot ons. Deze aanwijzing werd letterlijk opge volgd. Met een gebeten gehuil van woe de werd hij geantwoord. Geene gevangenen was onze leus, toen wij de stammen omsingeld hadden; en er begon eene slachting, waarvan ik hier zwijgen wil. Vrouwen, kinderen en zuigelingen vielen als een zoenoffer voor onze gevallene kameraden. Tegen woordig echter is men menschlievender. Men maakt gevangenen, behandelt hen met zachtheid en ontslaat hen met ge schenken. Destijds had men dit niet durven wagen. Na drie jaren dienst zonder roem en zonder daden, en toch vol vermoeienis sen, welke tegen die van de beroepidste veldtochten kunnen opwegen, ontving ik mijn ontslag. Ik mocht tevreden zijn, want. ik had al mijne ledematen nog on- verminkt; en de Afrikaansche hitte en twee jaren dienst te velde, waarbij ik geen nacht mijne kleederen afgelegd had, had mijne gezondheid nog niet ver nield. Hoe velen die met mij gekomen waren, keerden in het geheel niet terug, of in een toestand, dat zij het medelij den der bewoners van het zuiden van Erankrijk afsmeekte. Een zag ik nog terug, dien ik nim mer had gedacht terug te zien. Eenige dagen vóór mijne inscheping brachten onze voorposten den verloren, dood ge- waanden sergeant-majoor binnen, wel levend maar om binnen weinige dagen daarna te Sterven. Wie verdrong zich niet om de leger stede van onzen ongelukkigen kame raad, om de laatste oogenblikken bij te wonen, zijne laatste woorden, het ver haal zijner lotgevallen te vernemen.Men Kan ook genot vinden in het verhalen van lijden, als de lijder, gelijk hier, er niet door ter neder gedrukt word, maar zich verheft in deszelfs herinnering en dat hij het overwonnen heeft. De afge- folterde, doodelijke gekwetste scheen ons in nog meerdere heldengrootheid te schitteren, dan zijne reusachtige gestal te. Hij scheen in eene voortdurende koortsige spanning.Schoone beelden om zweefden hem en verzoette het einde van zijn mislukt leven. De bewondering, die de Arabieren aan zijnen moed bewezen hadden, was slechts voorbijgaande geweest, of wel was hij in andere handen geraakt. Ge lijk elke gevangene werd van wapens en kleederen beroofd. Aan den staart van een hunner paarden gebonden, moest hij met hen mededraven en galopeeren. Men bedenke wat het is, tegen een Ara bisch paard, in de Afrikaansche woes tijn om het snelst te moeten loopen. Geen zweem yan deelneming verkwikte den versmachtende; zweepslagen, voet schoppen, spottend gelach en wilde vloe ken, in plaats van een druppel water of eene verfrisschende vrucht. Zijne ijzersterke natuur overwon. Op de rustplaatsen deed men allerlei proe ven en kunststukken met hem. De per cussiepistolen, bij voorbeeld, die men den gesneuvelden luitenant afgenomen had, maakten de nieuwsgierigheid der Bedouïnen gaande. Zij verlangden, dat de gevangene hun het gebruik daarvan aanwees. Vruchteloos trachtte hij hen te doen begrijpen, dat men met de per cussiegeweren niet kan schieten zonder percussiedopjes te hebben. Een gevan gene moet alles kennen wat zijn heer wil. Zij drukte hem de pistolen in de hand, en hij moest schieten, wilde hij niet doodgeslagen worden. De slagen vielen op zijnen rug tot hij bewusteloos ineenzeeg. Maar de Bédouïnen waren goede doctors. Zij kenden de natuur en wisten wat zij verdragen kan. Opnieuw aan den paardenstaart gebonden en voortgesleept ontwaakte de Duitsche reus tot zijn beklagenswaardig leven. Ik zal aan de lezers de bijzonderheden besparen van de kwellingen, die hij ver volgens moest doorstaan. Ook geen vonkje van medelijden, die soms bij bar baren den nacht hunner gevangenschap verheldert, viel onzen landgenoot ten deel. Of' het spotternij ofwel het Moles- mitische geloofsijver was, dat men hem dwong de plechtigheid, die hunne gods dienst eischt, te ondergaan, wist hij niet. Ik geloof het eerste, want ook daarna behandelde men hem meer als dier dan als mensch. In hondenhokken en op mesthoopen moest hij slapen, en de spijs, dien hij ontving, geleek met zijne huisvesting. Als zijne grootste kwelling noemde hij die, van als een trekdier voor den ploeg gespannen, in den gloeiende zonneschijn, onder de zweepslagen van meedoogenlooze men- schen, dit werktuig te moeten trekken. Hoe dikwijls geloofde hij, dat zijne krachten geheel uitgeput waren en de dood hem naderde, maar maanden lang duurde dezen arbeid, en hij bezweek er niet onder. Hij bespiedde met dierlijk instinkt het oogenblik, waarin hij zijne oppas sers zou kunnen ontloopen. Deze drift voerde hem door verzengde woestijnen, door kloven en bosschen, over bergen en rivieren en door de rondzwervende horden der achterdochtige Bedouïnen. Zijne voeten zwollen, zijne tong hangt uit- de verdroogde lippen eindelijk ziet hij de eerste Fransche voorposten voor zich. Met uitgebreide armen stormt hij daarop los. Zijne gewaarwordingen ga ven zich lucht in een onverstaanbaar ge huil. Hij valt op de knieën en men ziet hem allerlei gebaren maken. De wacht roept: Qui vive?... Hij wil, maar kan niet spreken, zijne ongehoorde vreugde snoert hem de borst krampachtig toe. Maar zijne zonderlin ge gebaren duren voort misschien zijn het verraderlijke teekens voor de Be douïnen, die zich ongelukkiglijk op een korten afstand vertoonen. De soldaten doen hun plicht: zij leggen op den ha- veloozen, in eenige lompen gehulden, bruinen wilde aan, en hij valt. De Be douïnen vluchtten, de ongelukkige blijft liggen, de voorzichtig naderenden vinden en herkennen den ongelukkigen landgenoot. Zijn leven was eene reeks van ongeval en leed zijne dood verloste hem van het aardsche lijden. NOBEL. Waar zit uwen vent tegenwoordig, Mie? In Hoogstraeten. En hoe is 't er mee Eerste klas, menschHij heeft er veel kennis gemaakt, zelfs met 'nen ouwen directeur van 'n bank; die heeft ons al op 'nen koffie verzocht, als hij binnen vijf jaar vrij komt. GEEN GELUK. Ik ben voor 't ongeluk geboren, zei student Snobs. Gisteren ben ik voor mijn exaain gezakt; toen ik mijn leed hierover wat had weggespoeld, ben ik op straat in elkaar gezakt en nu ik uitslapen wil van de vermoeienissen zak ik door mijn bed. RAAD. Wat zou ik doen, zegt Van Zwol tot Sanders, trouwen met een meisje van 20 of met een van 3D? Neem die van 30, zegt Sanders, dat is 10 jaar straf die ge minder hebt te doen. KOMPLIMENT. Juffrouw. Mij dunkt mijnheer, dat ik u nog gezien heb. Mijnheer. Het doet mij groot ge noegen, mejuffrouw, dat gij mij her- Kent. Juffrouw. Maar ook, wie kan zoo'n vies gezicht vergeten? Meid. Mevrouw, ik geef mijnen dienst op. Mevrouw. Waarom? Meid. In mijnen ouden dienst gin gen de kleederen van Mevrouw mij ge- hjk geschilderd, maar de uwe zijn veel te klein. BIJ DEN DOKTOOR. A rouw. Doktoor, ik ben hier om de medecijn van mijn man. Doktoor. Hier vrouw, neem dien flacon, alle uur een lepel, maar hem wel te schudden. 's Anderendaags. Doktoor. Ehwel, hoe gaat het met den man Vrouw. Hij is dood, mijnheer. Doktoor. Hoe dood Heeft de me decijn dan niet gewerkt? Vrouw. De medecijn kan zeer goed geweest zijn, mijnheer, maar de man was zoo verflauwd dat hij niets meer vermocht: hij heeft tegen het schudden niet gekunnen. EENE BOODSCHAP. Heer (tot zijnen knecht). Jan, ga eens naar de statie, en zie wanneer de laatste trein vertrekt. Twee uren later komt Jan terug. Heer. Hoeheeft dat zoo lang ge duurd Jan. Ja, mijnheer, ik heb lang moeten wachten, maar nu is hij zeker weg. VRIEND OF VIJAND Gij waart in den tijd zoo goed be vriend met den persoon die daar voorbij gaat, en nu zegt gij hem zelfs geen goe den dag: zijt gij dan vijanden gewer den? In 't geheel nietwij zijn even goede vrienden als vroeger, maar wij moeten het verbergen ik ben immers apotheker, en hij is grafmaker. ZIJNE TERUGKOMST. Zeg eens gebuur, wat moordschan- daal is er dezen nacht in uw huis ge beurd Moordschandaal?.... Ik weet van niets. -Zoo? Het moest zoo wat twee of drie ure zijn. Ha ja, het was ik die te huis kwam, en mijne lieve vrouw die mij vroeg waar ik zoo lang gezeten had.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Volksstem | 1914 | | pagina 3