DE ALPENBEWONER
Het einde van een droom
-srui "i" fc-jirgBfiSïSarSffi
't Is onmogelijk,
lk kan niet
ALLERLEI
lij kunt die oude gewoonte niet uit
jen, g'ij kunt u niet beteren, gij kunt
t goed worden,
nu Weet gij wat dat wil zeggen/
tec Dat wil zeggen: ik wil niet, ik zal
dies is immers mogelijk aan wien
ïeg Luister dan en gij zult er van over
va )-d aiju gelijk ik.
Ill 'jk kende een kolonel die nooit voor
n, vijand had achteruit geweken, maar
t u i 1100it eejie godslastering had mge
aP uien als de duivel hem die inblies.
Nu de duivel had er hem veel inge-
e 1 zen, en onze kolonel was een schroo-
lijke vloeker geworden; hij kon bijna
t spreken zonder er eenen yloek bi]
cli ,ioen, en wel van de afgrijselijkste
men kan uitdenken.
c z Die man wierd oud; hij verloor zijne
eë [ondheid, zijne sterkte, die aangena-
111 welhebbendheid aan de jeugd eigen
r01 ar zijne gewoonte van vloeken ver
fc hij niet. Hij moest het leger veria-
en, in zijne geboorteplaats terugge-
nd ('rd, had hij zich al de herinneringen
tje i zijne jeugd opnieuw in zijn hert zien
wikkelen. De christelijke gevoelens
'on zijne moeder hem had ingeboezemd,
die zeer lang hadden geslapen, ont-
?r jkten welhaast in zijn hert weder, en
1 hij die oude gewoonte van vloeken
it gehad, hij ware op korten tijd een
Doi »de christen geworden. Die gewoonte
erlj u,efde hem, en hij wilde er zich van
k, maken; maar dit was, zegde hij, on-
gelijk; dat kon hij- niet.
ik Jndertusschen werd hij van eene sle-
ide ziekte aangetast, die hem vreese-
- e i deed lijden; dag en nacht had^ hij
en hij deed
komen om
f ie hulpzame hand noodi
7:ulie zuster-ziekendienster
bij te staan.
Benzelfden avond kwam die edelmoe-
fe jonge dochter en werd bij den zieke
o omgeleid.
Tal Deze wachtte niet lang van eenen zij
lij g-rofste vloeken uit te braken. Op
liooren dezer godlastering verschrik-
113 de zuster. Zij had immers nooit an-
wel kazernen bewoond dan haar kloos-
bli en in die kazernen spreekt men God
f?ei eene veel betamelijkere wijze aan.
ws Nochtans, daar zij eene verstandige
)r(k cliter was, kwam zij welhaast op ha-
i schik en kastijdde den kolonel, zoo-
ie z die godskinderen de specialiteit er-
D bezitten.
gel_ Wat wilt gij er aan doen, mijne
ede zuster, antwoordde deze, een wei
ee(i f beschaamd, over zijne schandige ge
lonte, ik kan het niet laten, het is on
me (gelijk; die gewoonte duurt reeds meer
q dertig jaren, het is al verloren ge-
au, ik kan ze niet meer afbreken.
Zoodan, antwoordde de goede zus-
de t j al schertsende, ik heb altijd hooren
jgen dat onmogelijk geene beteeke-
miji heeft. Voorzeker is dit woord niet
ik tistelijk als er spraak is van een plicht
■volbrengen. Zie, kolonel, indien gij
|t, maar oprecht wilt, ben ik zeker dat
ij uwe gewoonte zult afbreken; ik durf
+„ie t u verzekeren, gij zult er komen,
elaan, wilt gij
Wel zeker zoude ik willen.
Belooft gij mij al de voorwaarden
onderhouden die ik u zal opleggen
a u daarvan te genezen.
Ik beloof het u.
Op uw woord van eer?
Op mijn woord van eer.
Welnu, ziehier wat ik u opleg, het
1 zeer gemakkelijk zijn om doen. Tel-
iii maal dat gij vloekt zult gij mij een
uk van vijf franken voor de armen
fTeü- ii-
Vijf frankenriep de kolonel uit;
üt gij mij arm maken, zuster
(Jij hebt mij uw woord van eer ge-
moe !Ven> kolonel, ik geef het u niet terug,
en andere, dat hangt van u at. Gij
ibt maar niet meer te vloeken en gij
lit niets te betalen hebben.
Niet meer te vloeken, niet meer te
noeg was, hield zich in en begon slechts
de eerste lettergreep.
Op de vierde aanranding van zijne
kwaal sprak hij niet een woord meer, en
vergenoegde hij zich met de handen sa
men te vouwen en op zijne lip te bijten.
's Anderendaags en den dag nadien,
vergat hij zich wel nog eens, maar daar
hij het eiken keer duur betaalde, ver
wijderden de vloeken zich meer en meer,
en reeds den vierden dag was de dertig
jarige gewoonte overwonnen.
De kolonel had veertig of vijftig fran
ken voor de armen der zuster verloren,
maar integendeel was hij van zijne be
droefde gewoonte verlost.
Korts nadien zag men hem te bieclite
gaan en in grooten tenue tot de heilige
Tafel naderen. Van daar trok hij recht
naar het klooster om de Eerw. Moeder-
Overste der zusterè te bedanken voor den
overgrooten dienst dien net zusterken
hem bewezen had.
Op acht dagen, moeder, zegde hij,
heeft uwe goede zuster mij veertig jaren
verjongd, dewijl ik door haar toedoen
van de grootste ziekte die eene ziel kan
besmetten verlost ben, en hierdoor de
onschuld mijner eerste jaren heb weder-
I gevonden.
Het middel der zuster is niet nieuw,
wij hebben het op vele plaatsen met goe
den uitval zien gebruiken. In 189... pre
dikte de Eerw. Pater E.... eenen jubilé
aan de visschers van een onzer zeehaven.
Het vloeken was zeer gemeen op de vis-
sehersschuiten. Als die ruwe mannen te
biechten kwamen, en allen kwamen
te biechten, hadden zij waarlijk be
rouw over hunne zonden en begeerden
'zij bijgevolg nooit meer God te vergram
men. Op het voorstel van den Eerw. P.
K.... werd er besloten dat men aan'den
mast van elke visscherssloep eene beurs
zoude vastmaken in welke de visschers
I voor iederen vloek eenen stuiver zouden
steken. Door dit eenvoudig middel werd
de godslastering op korten tijd onder
hen uitgeroeid
-WA-
aar
jne s
i die
•eriu
leine
mde
k eetj
)eze
■fde
I Dó oeken dit is gemakkelijk om zeggen.
in ni.Onvü VI aTvnATi pr o-emakkeli 1 li
uc zusters klappen er gemakkelijk
'er. Schoon middelgij zult zien dat ik
ndelijk van armoede in een hospitaal
1 moeten sterven.
De kolonel knorde nog lang voort,
aar hij had zijn woord van eer gege-
Van uit zijn burclit op 't fiere paard,
Reed Koning Karei onvervaard
Naar buiten om te jagen;
Te jagen in het groene woud
Waar, tusschen bosch en kreupelhout,
Vier eed'1e dieren lagen.
Het buis was schoon, dat Karei droeg
En 't gele goud hing rijk genoeg
Aan hoed en halssieraden;
Ook droeg hij 'n hoorn aan zijn zij,
Die schalde over veld en wei
Tot sein d§r kameraden.
Halli-Hallo, daar komt weldra
Een prachtig hert; de Koning 't na
Langs onbekende wegen.
En 't onweer rommelt reeds met kracht,
En rondom heerscht een dikke nacht,
In stroomen stort de regen.
Hier vloden links, daar vloden rechts
Des Konings trouwe wapenknechts
Door bosschen, over hekken
De eene hier, de and re daar,
Een ieder vlucht voor 't groot gevaa^
Elk wil zich zeiven dekken.
De Koning zelf zag in keirond,
Of hij ook soms een schuilplaats vond.
Om zich voor 't weer te schutten.
Hij ziet een rotshol, snelt er heen,
Gaat zonder toeven binnentreên
En vindt vier roovers, duttend.
Doch vóór hij nog een voet verzet
Rijst een der roovers van zijn bed
En spreekt dus tot den Koning:
Genadig Vorst, ik droomde daar,
Gij liet dien gouden keten maar
Voor mij hier tot belooning
De tweede, mêe ontwaakt, sprak toen.
Ik wil ook een verhaal u doen,
Wat ik droomde dezer dagen
Ik kreeg uw buis, en fraaien hoed,
Die stonden mij voortreff'lijk goed,
Ik-zal ze voortaan dragen.
1 «ai 11 lj 11 tl 11 Olja c?
[f in, hij kon het niet meer intrekken,
lioss*was te laat; doch ter zijner eer moeten tnoblhonm nan
(Vervolg en Slot.)
Terwijl ik daar nu in mijne verlaten
heid zat, en niet wist, of ik voorwaarts
gaan of lerugkeeren zoij, hoorde ik ach
ter mij het gepinkel eener guitaar en
een mij welbekend Italiaansck liefdes
liedje en spoedig waren de zangers zelf
bij mij en groetten mij. Ik schaamde
mij voor de vreemde mannen ter oorzake
mijner zwakheid, raapte zoo goed ik
kon ui mijn moed bij elkander, en vroeg:
Waar gaat de reis heen, vroolijke
lieeren
Niet ver meer, antwoordde de gui-
taarspeler en wees met zijn speeltuig
naar de herberg.
Dan kunnen wij in gezelschap
gaan, zeide ik vroolijk en bang tegelijk,
want ik hoopte iets te vernemen, van
hetgeen mij zoo nauw aan 't harte lag.
De zangers staakten thans met hunne
muziek, en ik vroeg, alsof de zaak mij
geheel vreemd was, hoe de zaken in het
aangeduide huis gesteld waren, en of
men er goed onthaal kon vinden
Dat huis, zeide de jongste mijner
gezellen, een hupsche zwartoogige borst,
is vel liet beste in gansch Tyrol en de
verp':-giag zindelijk en net, ofschoon de
waard sedert een paar jaar gestorven is,
maar de weduwe en hare dochter houden
de zaken goed in orde.
Miine borst klopte; mijne hoop werd
weder levendig'.
D „aiiger ging voort
Men. de oude dat is een satan.
Sedert ik het land hier doortrek om
schc.ov.xi te maken, neem ik minstens
alle veertien dagen hier mijn intrek, en
iedei' maal verbeeld ik mij, dat het met
het meisje wel lukken zal. Maar, helaas
Nauwelijks komt ze voor den dag, en
v anneer men den mond opent om een
verstandig of onverstandig woord met
haar te wisselen, dadelijk is de oude met
hare valkenoogen bij de hand en stuurt
haar naar den zolder of den kelder.
Heeft ze dan eene knappe dochter
vroeg ik bedeesd.
Dat zou ik toch meenen, antwoord
de de schilder. Waar komt gij dan toch
vandaan, dat gij nog niets van Nannie
uit het i'usterdal gehoord hebt, die mij,
en wel verstandiger lieden dan mij, het
hoofd op hol brengt
Ik ben lang van huis en in den
vreemde geweest, en weet van niets,
was mijn antwoord. Zeg mij dan toch
iets van dat wonder, als het u belieft
Gij zult het dadelijk zien, zeide de
oudste gezel. Wel ben ik niet op het
meisje verzot zooals deze arme jongen;
maar als ik niet reeds mijn deel had,
ging het mij gewis als hem. Hoeveel ge
ook in de wereld moogt gezien hebben,
eene schoonheid als deze is u nooit onder
de oogen gekomen.
Er nu schilderde mij de spraakzame
gez 1 het zeventienjarige kind, in al hare
scho..mlicid en bekoorlijkheid, en putte
zich uit in lof over hare zedigheid en hel
der. n geest.
I_ ,c.i:or geen woord.
Dat is ze, dacht ik; maar grooter,
schooner, bloeiender; en thans dreven
mijne gedachten mij zoo spoedig voor
waarts, dat mijn geleider sprak:
Ziet eens, nauwelijks hebt ge van
het schoone kind gehoord, of het onge
duld komt u ook al in de voeten. Snel
heid' helpt echter niet in 't loopen.
Nog geen van allen, die te haren gevalle
gaan rijden of varen, heeft zich boven
een ander op eene gunst van haren kant
kunnen beroemen.
Dit laatste toevoegsel vulde voor mij
juist datgene aan, wat in het verhaal van
mijn geleider ontbrak.
Thans was ik opnieuw vol vroolijkc
lioop, en daar de schilder in de nabijheid
des huizes zijne guitaar weder in den
arm nam en een nieuw lied aanhief,
stemde ik welgemoed mede in en zong
overal het refrein, waarin lange ge
trouwheid haar loon beloofd werd als
eene voorspelling des goeden uitslags
met de grootste stichting en luider
stemme mede.
mij, en het lustige gesprek mijner ge- j
zeilen had me weer geheel treurig ge
maakt.
Midden in de vreugd des gezangs
weerklonk een angstig hulpgeschrei bo
ven uit het huis, en op hetzelfde oogen-
blik sloeg eene vlam uit den schoorsteen
omhoog. Ik zat naast aan de deur, en
daar ik geen oogenblik twijfelde, dat
de hulpbehoevende Nannie was, vloog
ik in huis, vast besloten, moest het zijn,
haar ook uit een gloeicndeu vuuroven te
redden. De vlam kwam uil de opene deur
van het rookhokje boven den trap, en
bedreigde ook dezen met haren verslin
denden gloeden boven aan stond
Nannie, verstijfd van schrik, en door de
vlam, die zich om haar heen krulde, als
een beeld men een gloriekrans omgeven.
In twee sprongen was ik boven, greep
haar om het lijf', en snelde door het vuur,
dat mij het haar en vest verschroeide.
Voor het huis zette ik haar neder en
keerde dan terug, om zoo noodig de
moeder te helpen. Maar deze had zich uit
de keuken door de achterdeur gered. On-
dertusschen waren de schilder en zijn
vriend ook niet werkeloos gebleven, en
daar het niet aan water ontbrak, gelukte
het ons met vereenigde krachten, den
brand in korten tijd meester te worden.
Voor mij was dit eene gelukkige ge
beurtenis. Nannie beschouwde mij van
dit oogenblik af als een vriend, wien zij
het behoud liaars levens te danken had,
en toen ik haar den volgenden dag ver
haalde, hoe lang ik haar in het hart ge
dragen, en al mijn geluk op haar had
gebouwd, won ik hare liefde geheel en
aL Zoodra wij de zaak nu met elkan
der besproken hadden, hechtte de moe
der ook haren zegen er aan, en na ver
loop van zes maanden volgde mij Nan
nie als vrouw in het eenzame dal, waar
gij haar tusschen hare kinderen gezien
hebt. Van daar doen wij jaarlijks
eene wandeling naar het Pusterdal
allen samen ook de kleinste kinderen
om onze oude moeder te bezoeken, die
nog altijd hare berber <r houdt. Anders
verlaten wij onze woning slechts op de
feestdagen om ter kerke te gaan; ja,
soms houdt de winter ons maanden lang
gevangen. Maar toch leven wij in
onze eenzaamheid stil en gelukkig, alsof
ze een paradijs en wij de koningen dei-
aarde waren. Onze kinderen maken
ons gezelschap en onze vreugde uit.
Reeds ontkiemt in den oudste de aange
boren lust tot reizen, en ik weerhoud
hem enkel nog eenige jaren, tot lichaam
en geest meer vastiieid gekregen heb
ben. Dan kan hij ook de proef nemen.
Maar ik weet reeds vooruit, dat hij
zal doen gelijk ik; en wanneer hij de we
reld lang genoeg doorgetrokken, en lang
genoeg zal rondgezien hebben, zal hij
weder in de vaderlijke woning terug-
keeren, eene vrouw zoeken en zijn leven
als herder en jager eindigen.
De derde wrijft zich d' oogen uit,
En spreekt: «Uw beurs bleef mij ten
Zoo droomde ik daar even. [buit;
En nu niet langer meer erewacht
Eenieder neemt en ieder lacht,
Eén is teruggebleven.
■luk.
oter
rollen
eê mn
rekel
erlijk stand gehouden.
De eerste steekte die hij in zijn zijde
reeg, vloog er volgens gewoonte een
Vrm lelijke vloek uit zijn mond.
Kolonel, gij zijt mij vijf franken
- iliuldig, zegde aanstonds de zuster op
men zeer bedaarden toon. Waar ligt
Nff geld
De kolonel gaf haar den sleutel zijner
3I1 ddkas. De zuster nam het stuk van
k. jf franken dat haar toekwam voor de
rat t ihamele armen, terwijl de kolonel zich
chter de ooren krabde en tusschen zij
liet te tanden} mompelde:
Duivelik had onze overeenkomst
deB l vergeten, ik zal in het toekomende
leer moeten opletten.
Na verloop van een uur kwam er eene
ieuwe steekte die eenen nieuwen vloek
oor gevolg had. Een deel nochtans
leef' in de k^el van den kolonel steken
1. doo ie aan zijne vijf franken dacht.
Doch, daar het grootste en leelijkste
ieel uitgesproken was, moest hij weder-
m betalen.
De pijn liet zich voor de derde maal
evoelen. De kolonel die vond dat tien
itaat
t op ranken op eenen avond vervloeken, ge-1
luutcj. nuXX. j-
En ras heeft hij den wensch gedaan:
Dat ding wordt thans mijn eigen
Doch Karei stiet de hand terug.
Die na het laatste woord heel vlug
Den hoorn wilde krijgen.
Wacht even nogzegt Karei vrij,
Leer eerst 't gebruik ervan van mij,
Ik zal 't u even toonen,
Wat gij er door verkrijgen kunt
x\ls ge even nog den tijd mij gunt
Zal 't allen wis ons loonen.
Nu blies de Yorst een deuntje of wat:
Halli, hallowekte dat
11 't rond een zeldzaam leven;
En rots en spleet en bosschen uit,
Stort daar de jagerstoet vooruit,
De roovers zijn omgeven.
En Karei sprak: «Nu, hoort eens hier
Mijn droom. Gij hingt daar alle vier
Heel netjes aan de hoornen I [vlucht,
En nauwTijks was 't zijn mond ont-
Of 't viertal spartelde in de lucht
I Dat was het einde der droomen.
J. H. Sauveur.
Het lied was geëindigd, toen we juist
het. huis bereikten, en reeds stond de
waaiain op den drempel.
Zij was eene flinke vrouw, die vroe
ger schoon moest geweest zijn. Zij groet
te de zangers als oude bekenden, en nau
welijks waren de eerste woorden gewis
seld, of er ontspon zich een gesprek, dat
van kwinkslagen en plagerijen overliep.
Nannie werd niet vergeten.
Gij sluit ze toch niet weer voor ons
weg zeide een.
Al is zij ook een juweel, wij zijn
toch geene dieven
Ge moogt ze gerust te voorschijn
laten komen voegde een derde er bij
Al zijt ge dan toch juist geene die
ven. was het antwoord; ge ziet er met
uw zwarte kijkers toch niet al te eerlijk
uit, en ik heb altijd gehoord, de gele
genheid maakt den dief. Nannie is
goed, daar waar ze is, en de wijn zal u
zonder haar ook wel smaken.
De zangers schudden het hoofd, en na
dat ze te vergeefs in huis overal rondge
zien hadden, vonden zij goed, daar de
avond warm en kalm was, voor het huis
onder de noteboomen hun avondmaal te
gebruiken.
De guitaar werd ook weder gestemd
en menig lied gezongen, dat recht op het
doel afging. Ik kon thans niet mede zin
gen. De onrust werd weder te sterk in
Zoo luidde het eenvoudige verhaal van
dezen verstandigen Alpenbewoner.
Hoe dikwijls heeft het mij te denken
gegevenHoe dikwijls ben ik droomend
en wakend met mijne gedachten in deze
oasis teruggekeerd, tot deze eenvoudige
en gelukkige menschen, die niets ter
hunner bevrediging behoeven dan de
eenvoudigste gaven der natuur, 't stille
liefdevolle verkeer met elkander en de
herinnering aan hunne vrije jeugd.
Voorwaar, er is een zeldzame tegen
spraak in de natuur van den mensch
Tallooze ontmoetingen vreemde en
eigene, leeren hem, dat zijne welvaart
en rust aan eene zekere onthouding ge
bonden zijnaan onthouding in begeer
ten, in genot, in bezit, in streven en
toch heeft hij zich nauwelijks boven het
tegenwoordige verheven of de strijd te>
gen onthouding verheft zich in zijn bin
nenste. Zoo spoedig mogelijk stormt
hij uit de enge vaderlijke woning in de
wereld bevleugelt zijne schreden met
ros en wagen, en weldra is het snel ge
wiekte schip hem reeds te traag. Met
den adelaar zou hij gaarne boven de wol
ken zweven; met deze van ster tot ster
verder stijgen. Met de kennis is het
evenzoo. Niet zoodra heeft hij een
blik in de natuur geworpen, of duister
nis omgeeft hem van alle kanten. Koen
werpt hij zich in den schoot der baren,
worstelt rusteloos verder, en erkent ein
delijk dat de oceaan der wetenschap
grenzen en oevers heeft, die den onver
schrokkensten zwemmer terugwerpen
dat hij hier, om toch iets te doorgron
den, zijn streven bepalen, en zich troos
ten moet, in vele zaken die zijn geest tot
vorschen prikkelen, voor het omsluierde
heiligdom der waarheid te blijven staan.
Gelukkig, als hij door langdurig po
gen tot deze overtuiging geraakt.
Smachtend keert de wereldreiziger in
de vroeger verachte vaderlijke woning
terug voert eene vrouw in de enge,
warme stulp en vindt in de uitdrukking
hunner wederkeerige liefde, in de op
voeding zijner kinderen, in de vervul
ling der plichten als burger en vriend,
in vrij gekozen onthouding, het geluk,
dat zijn rusteloos zwerven over land en
zee hem steeds onthield. Zelfs het ver
standige streven naar kennis bereikt
eens hetzelfde nederige doel. Wel
hem, die het vindt, eer hij in de dwaling
versmachtDie na langdurig streven tot
de erkenning zijner begrensdheid komt,
en de oneindige wijsheid ook in de duis
ternis vereert die haar omhult.
EEN BEWIJS.
Een schoolmeester vroeg aan Riet
Sanders, een zijner vlugste leerlingen
Zijn onderofficieren ook officieren
De jongen dacht even en zei
Zeker, meester.
Maar Piot, hoe kunt ge zoo dom
zijn
Maar, meester, onderrokken zijn
rokken, onderbroeken zijn broeken, on
dermeesters zijn meesters; dan zijn on
derofficieren ook officieren.
Doktoor, vroeg van Broecken-
droog, kan iemand sterven van den koi-
f ie
Zeker, zei de doktoor. Ik heb eens
een baal koffie op iemand zijnen kop
zien vallen en hij is er subiet van dood
gegaan.
EEN PLAKSCHRIFT.
De nachtwaker van 't kleine stadje
Hondsbergen deed verleden Zondag zijn
ronde. Opeens bemerkt hij aan een lan
taarnpaal iets wit; een verdacht plak
schrift.
Ha, de deugnieten, zegt de wak
kere bediende, zeker een oproerig of
venijnig schrift.
Hij gaat naar den lantaarnpaal, maar
het biljet is te hoog. Niet best van ge
zicht zijnde, kan hij het niet lezen. In
zijn ijver bejxlimt de man den paal tot
tegen de lantaarn en leest
Voorzichtig, pas geschilderd
AFWISSELING.
'k Heb opgemerkt dat bij de hin
ders de kleur van d'oogen afwisselt, zei
onlangs Riet-er Korpenduyt.
Dat gebeurt ook bij volwassene
menschen, antwoordde Tone .Knibbels.
En wilt ge daarvan een bewijs?
vervolgde hij.
Mijn vriend Louis, vóór dat hij in
't huwelijk trad, had bruine oogen, en
nu heeft hij er zeer dikwijls blaïuwe
Uw sigaartje kon^beter zijn, hoor!
't Is een kadeautje van mijn zwa
ger en een gegeven paard moet ge
niet in den mond zien.
Maar ook niet een ander in den
mond laten steken.
ZACHTMOEDIGHEID.
Ik heb eene dienstmeid, zegde me
vrouw Krullebol tot hare vriendin Ma
rie, die zoo zacht van aard is, dat zij
nooit kinders zou slaan
De mijne is nog zachter, antwoord
de Marie. De die weigert zelfs de tapij
ten uit te kloppen
BIJ DEN DOKTER.
Pier Pot ondervindt dat hij wat doof
wordt en gaat bij eenen dokter voor de
ooren, op wiens deur staat: Eene raad-
pleo-ir-- kost vijf frank.
De dokter kuischt hem de ooren en
vraagt daarna:
Welnu, hoort ge beter?
Ik hoor maar de helft van wat ik
zou moeten hooren, antwoordt Piet.
Kom dan aanstaande maand nog
eens terug, 't Is tien frank.
Weihoe, op uwe deur staat Eene
raadpleging kost vijf' frank.
Jawel, maar ge verstaat immers
maai' de helft van wat men u zegt.
F. BUSCH.
OP EEN TOMBOLA.
Eene dienstmeid had een nummer in
eene loterij, waarin prijzen van allerlei
aard voorkwamen.
Op den avond van den dag, waarop de
trekking was geschied, ontving de heer
des huizes de lijst en zeide tot de dienst
meid, die juist binnen kwam:
Kato, welk nummer hebt gij
Nr 324, mijnheer
Dan hebt gij prijs. Een geweer.
Een geweer? mijnheer, enis
daar een soldaat bij