Geschiedenis van een oud huis ALLERLEI De|groote prijs der automobielclub mg die niets liet voorbijgaan zonder ndervraging en uitpluizing, stelde ik ian den Japaneescken senator de vol gende vraag: Maar hoe komt het dat ge den ca- eehismus met zooveel iever en moed lanleert?... Om eene zeer eenvoudige reden: ik )en een vaderlander tot in 't merk der jeenderenIk ben overtuigd dat Japan yel het land is der Opkomende Zon fapan heeft het machtige en overgroote tusland overwonnenhet heeft het illerrijkste Amerika doen achteruit- leinzen... het staat en handelt met En geland als met zijns gelijke, en noch- 'ans het begint slechts zijne wereldrol e spelen. Onze meeste bezorgdheid be staat hierin: ons op de hoogte te hou- |en onzer zending. Nu, er bestaat geen rroot volg zonder een vurig godsdien stig geloof. En voor wat de gods- lienst betreft, wij hebben er geen meer Nochtans... de eeredienst der voor vaderen Koniski veranderde van toon -hij werd droefgeestig: Die eeredienst is bij ons toch zoo onbepaald' geworden!... Waar zijn onze voorvaderen?.... De bovenmensckelijke helden die de ziel van Japan voorbereid den, leven ze nog?... In welke voor waarden?... Wij hebben niet de minste godsdienstigheid om in dit alles een wei nig klaarte te brengen. En ziedaar waarom wij eene religie zoeken. diepste van ons gemoed een treurige weerklank. Men zou waarlijk gemeend hebben dat de Christus zelf zulks hoorde Toen er wederom eene doodsche stilte heerschte, sprak ik: Zet uw verhaal nu maar verder voort, Pater?... Verschooning, antwoordde de zen deling mij, ik kan niet, er zijn van die tegenstrijdigheden en die gevallen wel ke de missionaris, wanneer hij in zijn vaderland weer terugkeert, te veel be droeven en daarom ging hij niet. ver der met vertellen (Naar Pierre l'Ermite.) X/W De volgende dag kwam Koniski weer op het gesprek van den dag te voren. Er bestaan bij ons drie scholen, legde hij mij uit. De eerste dtaagt voor leuze: Bij de Oostersche volkeren..., Ooster- mijne woning sche godsdienst. Daar vinden wij het boedhisme. Doch, tusschen de werkza me, verstandige, hedendaagsche Japa- nees en de dikke onbeweeglijke, en met de oogen op den buik en op Nirvana wachtende Boedha, bestaat er volstrek te tegenstrijdigheid. Dej^weede school raadt eene zon derlinge samenschikking of vereeni- ging: Kiest uit alle godsdiensten wat redelijk is, en met al die stukken en brokken stelt eene best uitgekozene re ligie samen. Maar alsdan krijgen wij eene uit onsamenhangende deelen be- staanden godsdienst, zonder eenheid van geloofspunten, waar er geen leven zal inzitten. Inderdaad, ik ben er benauwd van. Daar blijft ons dus niets meer over, tenzij het christendom. 't Is daarom dat we het zoo gretig aan boord leggen om ons in de christene lee- j ring te doen onderwijzen. Reeds voor- _aleer dat we ons samen dezer dagen on derhielden dacht het mij dat bij u te vin den is, de beste godsdienstige voor schriften der wereld, de stevigste en duurzaamste zedelijke grondslagen op dewelke het keizerrijk der Opkomen de Zon in 't vervolg zal mogen steu nen en blijven steun maken... Gij hebt door uwe onderwijzingen mijn oordeel, mijne meening en die gevoelens ver sterkt. Over eenig'e jaren had ik den zomer op het land doorgebracht en wij hadden reeds eenige dagen van den herfst ach ter den rug, toen de pracht van dat jaar getijde mij bijna geheel deed vergeten dat het spoedig voor den barren winter zou moeten wijken, die mij dan weder naar het drukke leven van de hoofdstad zou terug roepen. Ik woonde in een oud huis, de bezitting eener familie, die ik hier niet wil noemen; waarom niet, zal uit de treurige gebeurtenissen bli'jken, die ik hier verhalen wil. Telken jare worden, op plaatsen, welke door hare vriendelijke ligging en omgeving aan vreugde en lust gewijd schijnen, de treurspelen van het gewoon leven ver teld; waartoe dient het zulk eene plaats nader aan te duiden en door herinnering aan droevige voorvallen haar van hare aantrekkelijkheid te berooven? Genoeg, was inderdaad een aange- JEensklaps hield P. Heinrich op van spreken Een knal... iets aan een kanonschot felijkend, deed onze ooren tuiten en de amer daveren. Wat is 't?... Ik weet het niet, sprak ik, mis schien een autoband die springt.... Doch ik vergistte mij. Want nog een schot liet zich hooren, welhaast gevolgd door een derde en dan nog door een .vierde. Ik opende het venster en ik begreep wat er gaande was... Gekeele benden kleine jongens en kleine meisjes gingen voorbij in den zuren mist van het najaar, voortgeduwd als kudden vee door mannen in habit en door juffrouwen in toilet "Zij haastten zich langs die ijskoude straat, nevens den modderigen en drei genden Seine:stroom Zij spoedden zich, in orde, naar de 'Tuileriën... Zij spoedden zich, de arme drommels naar het standbeeld1 van dezen, welke het afschuwelijkste schelmstuk tegen de toekomst bedreef... Zij spoedden zich naar 't, schepsel dat, de eerste van gansch dé wereld, aan het kind dierf zeggen: «Van ambtswege, is het li verboden uwe kleine handjes samen te vouwenvan ambtswege, zijt giji een godloochenaar... Men had het standbeeld niet op eene openbare plaats, maar wel in hunnen hof, in den familiehof der kleinsten op gericht. Het stond' daar tusschen de vo gelbeschermer en de ouder wet sche ge denkstukken, opdat zelfs bij 't spel, bij 3t. loopen en springen, zij immer en al tijd de gemeenzame omgang en de be stendige vervolging van dien onzijdL gen kerel onder de oogen zouden ge had hebben en hem in hunne jeugdige liertjes, van geestdrift opspringende, zouden mogen gewaar worden. En 't was daarom dat men het kanon deed' bulderen!... En wij, voor 't open venster, hoorden <re nonderd en één schoten. De vrijmet selaars immers doen alles gelijk het be taamten ieder schot vond iü het naam verblijf. Toen ik over eenige jaren op mijne Wandelingen voor de eerste maal in deze streek kwam, trof de schilderachtige li aging van het oude huis, mij dadelijk, ik wenschte er iets naders van te verne men maar ik zag niemand, dien ik on dervragen kon. Ik ging daarom op mijn gemak verder tot ik in een klein dal kwam, dat door geboomte en dicht kreu pelhout was. ingesloten. Er was te midden van dit, vriendelijk landschap, eene kleine vrije ruimte, dicht omheind met hagen van wilde rozen, hagedoorn en kamperfoelie, die eene zekere schut ting tegen de egels vormden, waaraan deze streek overriljik is. Toen ik deze ruimte betrad', bemerkte ik, dat ik niet alleen was. Op korten afstand was eene oude, rimpelige vrouw druk bezig boo- nen te doppen, welke zij waarschijnlijk van een naburig veld gestolen had. Zoodra- zij mij in het oog kreeg, be- o-on zij met de gewone bedelarij en bood aan mij de waarheid te zeggen. Omdat ik juist opgewektheid gevoelde om met haar een praatje te voeren, gaf ik mijn verlangen te kennen om iets van dat huis te vernemen en wien het toebe hoorde. Rozenbron, mijn blanke heer, heeft al zeer vele bezitters gehad, zeide de oude, maar de tegenwoordige wonen er niet. Het was eene ongelukkige daad, welke dit huis in een kwaden naam heelt gebracht, eni booze dingen zullen daarin voorvallen, zoolang nog een steen op den anderen staat. Dit antwoord' vermeerderde natuur lijk mijne nieuwsgierigheid en, al vra gende en ten koste van nog eenige zil verstukken, vernam ik het verhaal, dat ik laat volgen. Over honderd jaren omtrent was Ro zenbron het eigendom van de familie Stilberg, in uitgestrektheid en rijkdom slechts eene kleinigheid ven hetgeen dit ni vroegere dagen gewTeest is. Her- ma Stilberg, de toenmalige heer van het goed, was een jong, schoon man die aan dat gunstig uiterlijk nochtans ongeluk kig een zwak lioofd paarde.. Misdadige neTginge bezat hij echter niet, en tot zijn geluk woonde zijne moeder, eene zeer verstandige vrouw, bij hem m. Deze bleef den heilzamen invloed, dien zij op den knaap had uitgeoefend, ook op den man bezitten, tot zijn eigen voor deel en tot gröote tevredenheid zijner naburen. Zij was in alle omstandighe den zijne bereidwillige en verstandige raadsvrouw, en hield hem van verderfe lijke voorbeelden en booze raadgevers terug. Herman was haar eenigst overgeble ven kind maar drie dochters van haar overleden zuster, hadden onder haar dak een gastvrij onthaal gevonden, en haren zoon echtgenoot van een dier meisjes te ziell, behoorde tot hare vu rigste wenschen. In dergelijke aange legenheden dpep echter de verstandigs! e vooruitberekeningen weinig af, en k» wilde liet geval hier ook, dat, toen Her man zijn dertigste jaar genaderd was met schrik en afkeer eene verstandhou ding tusschen hem en hare vertrouwde kamenier ontdekt werd. Anna Firner w.as van geringe afkomst, maar zij be zat veel verstand', en eene groote gesle penheid, m dit gepaard aan eene eer zuchtige vastberadenheid verving dit hij haar de plaats eennr betere opvoe ding. Arglistig, van alle gelegenheden gebruik makende, en daarbij wezenlijk schoon had zij zich reeds lang in de ge- helmen van barp goede meesteres, maar ook in het licht toegankelijk hart van den zoon ingedrongen, toen dit ontdekt werd1. t Anna werd oogenblikkelijk uit haren dieast gezonden, doch de ongewone, schier zinnelooze gtramschap, waaraan Herman zich bij deze geleo-enheid over gaf, alsook de bittere teleurstelling- ba rer vurige, zoo lang gekoesterde wen schen, brachten de oude dame een schok toe, die zij niet overleefde. Nog rustte haar lijk geen drie maan den op het naburig, kerkhof, toen Anna weder naar Rozenbron terugkeerde, maar thans is de wettig gehuwde vrouw van Herman. De drie nichten werden van het goed verbannen en namen de wijk naar een klein huisje in de nabijheid, en al spoe dig bleek het, dat Anna vijandige be doelingen tegen allen koesterde, die met hare voorgangster waren bevriend ge weest. Ook scheen, voor dat men een jaar verder was, dat het geluk van haar echtgenoot verstoord te zijn. De gastvrijheid en weldadigheid, wel ke de familie Stilberg in den ganschen omtrek bij rijk en arm zoo bemind ge maakt hadden, verdwenen, en verre gaand schraapzucht en inhaligheid ken merkten het gedrag der nieuwe mees teres, wier gemeene verwanten thans op Riozenbrori alles golden. Onder deze was vooral een verdacht mensch, Benjamin Ball, of gelijk men hem in de wandeling doorgaans noemde, Zwarten Ben, dien allen, welke hem leerden kennen, be zwaarlijk anders dan met een gevoel van afgrijzen konden aanzien. Hij was beur telings matroos, zeeroover en smokke laar geweest. Lang, krachtig, gespierd en bruin als een mulat, was hij eveu ruw en woest van aard, als lomp en onbe schoft in zijn voorkomen. Tot groote er gernis der weinige fatsoenlijke perso nen, die allen omgang met Rozenbron nog niet afg'ebroken hadden, scheen hij liet gansche huis onbepaald te regeeren, de eerzuchtige gebiedster zelve niet eens uitgezonderd. Weldra brandinerkten de geruchten hen zoo dat zij zich aan de algemeene verachting zagen blootgesteld. Het heette zelfs, dat Herman: getuige van sommige laffe trekken van dien mar was geweest en daardoor in eene vlaag van woede vervallen zou zijn, welke bij menscken van een zwak verstand niet zeldzaam is. De Zwarte Ben werd hier op met schimp en schande uit liet. huis gejaagd; doch kort daarna bracht Anna weder eene verzoening tot stand, en weinige dagen later hoordé men Her man zeggen, dat hij voov zaken enkele weken op reis dacht te gaan. Er verliep nochtans week op week, en hij keerde niet terug, zoodat Anna zich teu laatste ongerust tooüde en haren neef Ball afzond, om berichten omtrent haren man in te winnen; doch Zwarte Ben kon geen spoor van den vermiste ontdekken, zoodat men wel aannemen moest, dat hij op zijne reis op de een of andere wijze was omgekomen. De vermoedeijke weduwe scheen hare echtgenoot spoedig vergeten te hebben, doch van haren toenemenden welstand genoot zij zelve minder vrucht, dhu haar neef Benjamin, die thans openlijk de heer van het huis speelde, tot dat hiiu een twist een zijner tafelmakkers ver sloeg en de vlucht moest nemen. Hij ontkwam gelukkig en liet jaren achter een niets van zich hooren. Toen de tijd de schoonheid der vrouw van Rozenbron weggevoerd en haar ver bleekt had, kwam men haar op zekeren dag zeggen, dët een voorbijtrekkend ke tellapper haar dringend verlangde te spreken. Op hare weigering om aan dien eisch toe te geven, zond hij haar een ring en liet haar zeggen, dat zij dien eens goed bezien moest. Anna scheen bij de beschouwing zeer onrustig te worden en liet den ketellapper binnenroepen. Na een lang onderhoud ging hij weg, en deu volgenden dag betrok hij eene eenzaam gelegen hut, die tot het land goed van mevrouw Stilberg behoorde. Onder den naam van Balle.r woonde en oefende hij hier van af' dien tijd zijn ketellappersambacht uit. Wederom waren er jaren verstreken en er liepen zonderlinge geruchten be trekkelijk den invloed dien de eenoogi- ge ketellapper op de vrouw van Rozen bron uitoefende- Eindelijk vond mei hem op zekeren morgen met een gebro ken been en in eene ijlende koorts aan den weg liggen. Ter zelf der tijd lag in haar huis Ro zenbron, de bezitster, te zieltogen. Het was een vreeselijk schouwspel voor de dienstboden, die haar bed omringden. Wild rolden de oogen der stervende in het rond, met woeste verwenschingen wees zij alle aanbiedingen af, om een priester te halen, en de oogen waar hare rijkdommen verborgen waren; want men geloofde met zekerheid, dat zij aanzien lijke sommen moest hebben vergaard. Zie hoe zij aanhouden naar het be schot staart, fluisterde eene stem. 't Is wezenlijk akelig om to zien zeide een ander. Hing daar Herman Stilberg's portret niet? Wie spreekt van Herman Stilberg riep de stervende woest en wild. Wie durft zego-eu, dat hij hier is? Dooden komen niet terug wat fluistert gij dan toch? Water! water!... ik ver smacht. Zij bevochtigde hare lippen. Daarop vloog een vonk van den haard naar de zelfde plaats van het beschot waarop de zieke zoo bestendig gestaaroogd had. Een der aanwezigen wilde de -nog smeu lende vonk uitdooven, toen de zielto gende krijschte: Neen..., niet... raak daar niet aan Daar niet... of... vloek... vloek!..... En met deze woorden richtte zij zich in haar bed overeind, de armen naar de plaats uitgestrekt, en begon over het gansche lichaam krampachtig te beven. Zij was een lijk. Toen hare verwanten van den eersten schrik over dit tooneel bekomen waren, dachten zij aan zichzelven. Verlaat u er op, zeide een van hen, achter dat beschot heeft zij haren spaar pot verborgen. De overigen vereenigden zich met deze gedachten, en zonder groote moeite werd het eikenhouten beschot losge maakt. 't. Was echter geen geld dat zij vonden, maar een menschelijk geraam te. De ketellapper lag den volgenden morgend insgelijks te sterven, toen de ©neesheer, die hem de eerste hulp had toegebracht in zijne woning trad. De vraag, hoe hij zicli gevoelde, be antwoordde hij met dë vraag: Leeft Anna, leeft mevrouw Stil- berg nog? De geneesheer deelde hem haar over lieden en de ontdekking mede van een lijk achter 't beschot van haar slaap vertrek. Dat is 't lijk van Stilberg van haar man kermde d© ketelapper. Wij hebben hem te zamen vermoord en toen daar verborgen. En zoo was het ook werkelijk. Lange jaren na die misdaad' was dat vertrek gesloten gebleven, omdat Anna verklaard had, geen rust te kunnen vin den in de kamer, waar zij aan de zijde van haren man zoo lang geleefd had. Toen zij echter door hare laatste ziekte werd aangetast, begeerde zij met. aan drang dat dit vertrek voor haar in ge reedheid zou worden gebracht. Haar geliefde bloedverwant en mede beschuldigde, Benjamin Ball, of Zwarte Ben, stierf' eenige minuten nadat die vreeselijke bekentenis over zijne lippen was gekomen. vair Fran krij k De overwinnaar: LAUTENSCHLAGER De 200.000 toeschouwers die op den circuit van Lyon den grooten prijs van dë Automobile Club van Frankrijk bij woonden, hebben eenen strijd gezien, zooals wellicht nooit eene automobiel- koers er eene heeft geleverd. Zooals men verwachtte ging het voornamelijk tus schen Frankrijk en Duitschland en bij zonderlijk tusschen Mercédès en dë Pue- g'eot's. Twintig ronden moesten afgelegd worden. Seiler op Mercédès had de lei ding tot de zesde ronde gevolgd door Boilot op Peug^eot. Toen nam Boilot de leiding over, op de hielen gevolgd door Lautenschlager en Wag-ner, beiden op Mercédès. Tot de zeventiende ronde bleef dë klassering 'zoo en ieder dacht reeds aan eene Eransche overwinning, toen Lautenschlager bij de achttiende ronde de leiding nam en ze niet meer afstond). Boilot bleef bij de laatste ronde in panne en gaf' het op. 't Was een erge slag' voor de aanwe zigen, die getuigen moesten zijn van eene driedubbele Duitsche overwinning, doch toen Lautenschlager als overwin naar de eiudlijn overvloog, werd hem toch eene grootsche ovatie gebracht die hij overigens wel verdiend had. Ook de twee daaropvolgende Duitschers, Wagner en Salzer werden warm toege juicht, Lautenschlag*er won ook den Grooten Prijs in 1908. Hij legde nu dë 752 kim. 620 meters af in 7 u. 8 m. 18 s. 2/5 of aan 105 kim. 550 meters per uur. Wag- ner was slechts 1 minuut 36 sek. achter. r. v - OP DEN BUITEN. Een stadsjufferke was naar den bui ten gewandeld. Ze had honger gekre gen en trad eene afspanning binnen. Hedde geen versche eieren vroeg ze aan de bazin. Neen, uff'ra... Ge hebt toch kiekens? Ja, maar, die zijn nu gaan slapen. Kunt-de die niet wakker maken Onder d'e denkbeelden die in de gekkenhuizen heerschen, komen zelden die van onderdanigheid voor. Meestal meenen de zotten zich rijk, machtig of geleerd. HIJ HAD ER GENOEG MEE. Barbier. Dag menheer. Heer. Dag. Hoe gaat het Goed... zeep maar in. 'k Geloof da'k menheer nog ge zien heb. 't Kan zijn; 'k was zes jaar cipier in een rasphuis; 't zal zeker daar ge weest zijn. Wat doet ge voor ambacht, men heer? Mij met ander menschen's zaken bemoeien; als ik mijn fortuin er mee gemaakt heb, zal ik u 't postje overla ten. De barbier had er genoeg van er zweeg lijk 'ne visch. Een heer "was bij eenen zijner vrien den, die kinderen had, het middagmaal gaan nemen. Op zeker oogenblik begon eene kleine gast afgrijselijk te schreeu wen. Menschen toch, riep de moeder uit, wat onaangename oogenblikken ver schaffen toch de kinderen 't Zijn deze die ik liefst heb, ant woordde de uitgenoodigde. Waarom? Wel, als zij schreeuwen dan draagt men ze weg. EEN FLINKE KNECHT. M. Yan Zwol is, gelukkig genoeg, zoo rijk dat hij een knecht moet hou den. Met 1 Mei werd de eene Jan tegen eenen anderen geruild en deze in dienst genomen na de volgende rede van zijn meester: Hoor eens, vriend, ik ben niet las tig, maar ik houd er niet aan van veel woorden voor niet te gebruiken. Men moet mij uit een half woord kunnen be grijpen. Wanneer ik bij voorbeeld zeg: Geef mij mijn scheermes, om mij te scheren, dan moet ge mij tegelijkertijd warm water, zeep, een scheerkwast, een handdoek, kortom al de toiletbenoo- dig'dheden brengen, enz. Gedurende eenigen tijd' ging alles uit muntend en wenschte Yan Zwol zich ge luk een zoo voortreffelijk dienaar te hebben. Een paar dagen geleden echter voel de hij zich ongesteld en beval hij zijn knecht den dokter te gaan halen, die op eenige stappen van zijn huis woonde. Jan ging. Een half uur verliep; een uur en zelfs twee uren verliepen eveneens; er kwam noch dokter noch knecht. Eindelijk na drie uren uitblijvens, kwam Jan terug. Zeg eens, zei Van Zwol, hebt ge zoo veel tijd noodig, om den dokter te ontbieden 'k Vraag exkuus, maar menheer weet wel dat, als hij eene boodschap geeft, ik moet raden naar alles wat hij noodig kan hebben. Ik heb dus den dok ter ontboden; iemand om bij u te waken, voor 't geval, dat menheer den nacht nog doorkomt; den notaris, voor 't ge val dat menheer zijn testament wil ma ken, en de lijkbezorgers, voor 't geval dat menheer van gedacht was naar 't pierenland te verhuizen. Madam Snobs kloeg dat ze niet wist wat aan haren man geven op zijn naam feest; hij heeft alles, zei ze, wat hij ver langt. Weet ge wat, zegde eene vriendin, geef hem eens 't laatste woord, dat heeft hij zeker nog nooit gehad

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Volksstem | 1914 | | pagina 3