De besle vriend van den Werkman. De Werkman heeft vijand'en, gezworene vijanden. Maar hij heeft óök vrienden, ware, verkleefde vrienden. De beste, de verkleefdste vriend des Werkmans, dat is de H. Kerk. Ja, vóór dat de Kerk bestond was de Werkman toch zoo on gelukkig. Hij had vrienden noch voorsprekers, werd behandeld als een lastdier, had geen het minste recht op zijne kinderen, ja zelfs op zijn eigen lichaam, op zijne eigene ziel. De naam van werkman bestond destijds niet: slaven, zegde men, slaven!... Eu die slaven werden publiek op de markten verkocht geJijk nu de koeibeesten!... en die slaven werden ge slagen, gestampt, vertrapt, vermorseld gelijk een nuttelooze mierennest. Er waren meesters die hunne honden en andere dieren met slavenvleesch voedden die hunne slaven met pek bestreken e)i als toortsen lieten afbranden! die, uit plezier, den eenen slaaf den anderen deden omhals brengen Dit alles staat beschreven in de geschiedenis, en wordt door niemand geloochend. Ach, toen lag de Werkman, moedeloos en krachteloos, in eenen diepen afgrond. En toen is de Kerk opgerezen als eenesehitterende morgenzon, glanzende van Goddelijk licht. Zij heeft den vertrapten slaat bij de hand genomen, hem uit de diepte getrokken, en haren edelen mond aan zijne oor brengende, heeft Zij hen) vriendelijk gezegd Sta op, broeder, ziet omhoog, uw lijden is gedaan En met eene stem als de de donder heeft Zij tot de rijken ge roepen Er zijn geen slaven meer Vóór God zijn alle men- schen gelijk En de Rijke is digterbij gekomen, en de Kerk lieert zijne hand in die des Werkmans gelegd, en voor de oogen van God en van de menrchen, verscheen de Broederlijkheid in de wereld. Sinds heeft de Kerk voor den Werkman geleden en gestreden op de verdrukkers des Werkmans heeft Zij eenen harden vloek geworpen; voor den Werkman heeft zij scholen gesticht, hospi- i talen, weezenhuizenvoor hem de.wetten hervormd, de ijzeren harten tier rijken ais was doen smeftcn, op de dppen v; dui zenden gesteld dit broederen woord: Onze Vader. Werklieden, ziet nu eens rond in de wereld. Ziet, in de kerken, daar plaatst de arme werkman zijn stoel dicht bij het altaar, vlak naast dien der fijnste dame... En niemand is hierover geergerd. Ziet, aan de Tafel des Heeren zit de nederige werkman nevens de rijke heer, ontvangt dezelfde spijs... En nog eens, niemand is verwonderd Ziet, de burgerlijke wet zelfs kent geen onderscheid meer tos- schen meester en werkman. Zegt mij, is de Kerk niet uw beste vriend? O, gij weet dit zoowel; de Werkman was ten allen tijde zoo dank baar jegens de Kerk, zoo nauw aan die Weldoenster verknocht; Hij omringde haar met liefde, gaf haar den naam van modder, leed en streed voor haar, als voor zijn eigen goed en bloed. En die liefde werd langzamerhand vuriger en leeft op onze tijden krachtiger dan ooit. Overal, bij den Werkman, staat de Kerk op de eerste plaats. Als hij 's morgens zijn huis uitstapt, is zijn eerste werk het teeken maken van den Stichter der Kerk. Het eerste meubel dat hij koopt, is 't beeld van den Stichter'dei- Kerk. Als hij van huis verandert, is 't eerste stuk welk hij verhuist, nog eens hetzelfde gebenedijd Beeld. Welnu, onze Werkman zal ook dit aloud gebruik volgen. Zijn eerste stap in de wereld, zijn eerste liefdewoord is van li, o Kerk, weldoenster moeder des Werkmans! O Kerk, aan l' blijven wij voor eeuwig vastgekleefd! Indien wij U vergeten, dat wij ons zeiven vergeten! Indien, onze tong ophoude li te loven, dat zij in onze moncl verstijve! O Kerk! nu vooral dat gij eene meer dan bloedige vervolging ondergaat, nu willen wij ie uwer verdediging snellen en met millioenen werk manszielen roepen Leve de KerkLeve haar opperhoofd Pius IX HET HUISHOUDEN. Tuien. Tonia, 'k zou u eens gcern iets vragen. '1'onia. Te weten, mijji kind Trien. Ziet! ik dub mij zuiver dood om te begrijpen hoe alles bij u zoo wel kan gaan. Uw huis is als een hemelke uw man is kontent en blijuwe kinderen blozen als kriekskesen g'hebt een prinselijk huishouden Tonia. Wat dat ge zegt Trien. Toovert dat hier? of hebt gij 'nen ponk gevonden of een erfdeel gehad uwen Sis en brengt toch niet meer thuis dan mijnen vent? en gij hebt vier kinderen, terwijl ik maar met twee schreeuwers zit... Tonia. Och, sloore van een mensch Kom, zet u eens 'ne pink neêr... W'en hebben wij niemendalle geërfd of gevonden wij winnen geenen halven eens meer dan gij, ter contrarie en nogthans, gelijk ge zegt, ons huis is proper, onze kinderen wel gevoed en gezond, en ons meubels mogen gezien worden, al is 't dat ik 't zelf zeg. Trien. Hoe mag dat, marintikatoch komen Tonia. Patiëntie, 'k ga u eens ons manier van huishouden uiteendoen. Ge spreekt daar van ons meubels, Trien awel, weet ge hoe dat dit komt dat komt omdat wij de eerste jaren van ons trouwen wel hebben gespaard. Ge weet, dan is de winst nog al groot men is kloek en koerageus, men heeft geen kinders, er zijn maar twee eters, de vrouw brengt ook al een stuiverken in, en dan is er middel van sparen. Bij de meesten is 't gekissel en ge braad, alle weken o....p, op maar, wij verstonden wel malkan deren, Tonia Sis, zei ik hem, lieve man, we moeten rijden en omzien zie, er is wekelijks nog al een stuiverken over, we zullen 't sparen, niet waar, om een schoon meubelstuk te koopen, om ons wat lijnwaad te bezorgen En Sis lachte zoo vriendelijk, en liet mij gewerden... Want, zie. Trien, ze zeggen wel dat de vrouw in 't huishouden niets is, maar de vrouw is alles, mijn kind; van de vrouw hangt 't geluk en de rust van 't huishouden af en de vrouw moet 't huishouden bestieren Trien. Ge moest dat bij mij eens zeggen ge zoudt 'ne gerlii vliegen, aan den anderen kant van 't straatje. Tonia. Och, Trien, dat is allemaal maar 'nen overleg. Als de man ziet dat zijn vrouwe liet wel meent, dat zij zorgt en spaart voor 't huishouden en voor de kinderen, dat z'hefn waarachtig res- pekiecrt en bentint, dan zal die man ganscli 't huishouden aan de vrouw overlaten, en de vrouw zal meester zijn en bestieren, omdat zij alles volgens den wensch en den wil van haren man zaltloen... En dat huishouder., Trien, zal 'nen hemel zijn Trien. Jamaar, als g'eens met 'nen ongewiliigen man in 'tzeel ligt. Tonia. Tet, tot, tetIn 't begin is 't alles om doen... Ziet, Trien, hebt gooit alzoo tegen uwc'n Domien gesproken we zijn altijd geburen geweest en 'k wil 't u wel zeggen 't Eerste jaar van uw houwelijk waart g'altijd op marode, van d'een kermis naar dander gij moest een nieuwe muts hebben, uwen Sis ging per cigaar uit, en als ge nog iets kocht, dan was 't een klodde en een vodde, om op de schouw of't kasken te plaatsen... Is 'tzoo niet Trien. Ja, Tonia, g'hebt gelijk. Tonia. 'k Weet wel wat ik zeg ook want, zie, ga in hon derd werkende huishoudens en ge zult, in de meeste, van alle voddeke's en kloddekes vinden, en in de kleerkas bijna niets. Eerst 't noodige en dan 't aangename, Trien, dat moest 'nen stalen regel zijn voor alle huishoudens.... Zie, al is 't dat ik 't zelf zeg maar ik heb verstand van huishouden. Trien. Ja, daar staat iedereen stom van. Tonia. En ik zou van al de werkmanshuizen 'nen hemel willen maken, gelijk van 't mijne, Trien zie, kind, 'kben nu al zestien jaren getrouwd, 'k heb moeielijke tijden beleefd, harde kestjes gebeten; 'kheb dikwijls 'snachts moeten waken en werken, en nogtans, Trien, 't geluk dat ik gesmaakt heb en nog smaak, dat is onzeggelijk ge ziet, er is liefde, orde, geluk in ons huis... En waarom en zou dat overal alzoo niet kunnen zijn, in de werkmans huishoudens Maar, 'k moet gaan voor 't avondeten zorgen, want inde goeije huishoudens, Trien, moet alles gereed staan als de man thuis komten.... Trien. Zeg, mag ik hier van tijd tot tijd eens komen van 't huishouden spreken Tonia. Waarom niet met veel plezier ik zal u dingen zeg gen waar ge zult versteld van staan over de kokernagie, over de properteil, over de gezondheid, over de kinderen, over de verdul digheid, enfin, over alles.... Onthoud nu, en peis daar soms op, deze twee regels Zaaien naar den zak en Eerst 't noodige en dan 'taangename... Dag, Trien, Trj$n. Dag Tonia, tol weerziens.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1872 | | pagina 2