Mengelingen.
Die woorden vielen als balsem op het hart van Jan-den-
bitteren.
En nu voorwaarts! klonk dezelfde stem.
Meer dan pijlsnel vloog Jan door de lucht; hij hoorde niets
meer dan 't geruisch van den wind, zag niets dan boven hem de
wolken en onder hem torens zoo klein als hoppestaken en hutzen
gelijk mosselschelpen.
Langen tijd was Jan zoo door de lucht gevlogen, toen dezelfde
.Stem,hem vriendelijk indeooren vezelde:
Ik heb de macht gekregen u voor eenige uren de alzienschap
te verleen en; er zijn'dus geene muren, geene afstanden meer;
open de oogen en zie wat de Heer u te zien geelt.
En Jan opende wagenwijd de oogen en Jan zag eene groole
zael glinsterende van licht en van rijkdom. Het goud en zilver
blonk er op de tafel en aan de muren, de grond was bedekt met
eene rijke tapijt, aan de vensters hingen ,met bevallige plooijen,
zijden ggrdijnenprachtig gekleedde heeren en juffers zaten er
_op donzige sofas; de ooien werden zacht gestreeld door liefelijke
toqnen; de zaal was van cenen fijnen reuk vervuld; en rijkge-
kleedde knechten droegen op gouden schotels do lekkerste
wijnen en gebakken.
Jan-den-bitteren keek zijn oogen bijna uit....
En eensklaps veranderde liet tooneel. De harten dier heeren en
juffers lagen voor hem open... Wat afschuwelijke dingen kreeg
Jan nu te zien Bijna al die harten waren doorknaagd en doorbe
ten vergiftigde slangen woelden en krioelden er rond Jan zag
de Nijd, eene slang met scherpe landen die hun geen oogenblik
rust liet de Afgunst die het binnenste der harten doorboorde
de Weelde omringd van kleinere slangende Verveling en eene
grootere menigte van andere wangedrochten.
En de Engel blies hem in de ooren
HOÉ GROOTER HUIS, HOE MEERDER KRUIS-'t Geluk is
in de hoven der koningen, in de zalen der rijken niet te vinden.
Beziet die wezens, hoe diep de smart er zijnen stempel heelt in
gedrukt Wilt gij in dien staat leven?
NEEN! riep Jan; weg! en hij werdt voorwaarts geslin
gerd.
En weer riep de Engel hem toe
Zie wat de Heer u te zien geeft.
En Jan-den-bitteren zag, eihij zag een huis en in dit huis
kïsten vol goud en zilver dikke boeken bajikbrieven, schatten
enjuweelen. Hij zag een eigensdomboek waarop stonden kastee-
len, huizen, pachthoven, reuten; volle zakken geld werden gedu
rig ingebracht en de geldhoop werd gedurig hooger.
Jan-den-bitleren zijnen mond school vol water.
En het gezicht veranderde Jan zag die rijke bezitter met ma
gere, vingers en lange nagels, altijd gekweld door den Kommer,
mager als een geraamte en met uitgedroogde hersens.
En in Jans ooren klonken de woorden
HOE MEERDER. GELD, HOE WREEDER GEKWELD Geen
oogenblik heeft die rijkaard rust, altijd telt, altijd rekent hij, dag
en nacht is. hij bekommerd om zijne schallen te vermeerde re 11....
Hij leett ongelukkig en sterit ellendig.
E11 Jan keerde zijne oogen van al dit geld en goed, en de
leidsman greep hem vast en zij snelden weer voorwaarts.
En weer l iep de Engel hem toe
Zie wat de Heer u te zien geeft
En Jan zag een werkmans-huisje, krakende van netheid en in
dit huisje, man, vrouw en kinderen blozende van gezondheid en
blinkende van vreugd. De reine liefde spreidde hare gulden vleu
gelen over dit huisje. En Jan zag de harten dier werkmensehen
't bloed vloeide er in frissche beekjes heen en weer geene slan
gen noch wangedrochten geen Nijd, geen Afgunst, geeii kom
mer, slechts tevredenheid en geluk
E11 zoet als honing klonk de stem des Engels
WEES TE VREDE MET IIET LOT U DOOR DE ALGOEDE
GEGEVEN daar bestaat het waar geluk in zie, die menschen
leven gerust, slapen gerust, sterven gerust E11 nu, Jan, sper
de oogen open en zie omhoog wat dé Heer u te zien geeft
E11 Jan keek naar de lucht en zag, 0 wonder de Hemel open
staan.I11 't begin bemerkte hij slechts een bundel van lichtstralen,
maar zijne dogen werden sterker en zijn hart ging van wellust
open hij zag dingen, welke in geene menschefijke taal kunnen
uitgedrukt worden hij hoorde klanken die zijne ziel van ontroe-
ïing deden wegsmelten alles ademde daar Liefde en Geluk en
Jan keek zonder pinken, en dronk één druppel uit die zee van
wellusten en meer dan honingzoet vielen 's Engels woorden op
zijne ziel
Dat is de loon der Deugd, der Braafheid ziet gij daar, zeer
hoog, die gouden zetels die zijn bereid voor de Werklieden die,
dankbaar en tevreden, hun lot hebben aanvaard 0! wisten de
menschen het
E11 de wolken schoven voor den Hemel en nogmaals sprak de
Engel
Jan, mijne zending is geëindigd; ik ga u weer thuis brengen;
zeg overal aan de werklieden dat zij in tevredenheid en geluk,
hunne zaligheid zullen vinden. Zeg hun ook dat de Hemel waar
van gij een straaltje gezien hebt, bijzonderlijk voor de Werklieden
is bestemd
En Jan wierd door den afstand geslingerd en in zijn huis, voor
zijne tafel, neergezet
Jan-den-bitteren wasganscli veranderd en ging tot zijne vrouw
met eenen glimlach zoo als zij er nooit op zijne lippen had gezien.
Van weerskanten werden de uitleggingen gegeven, en 's zondags
nadien zag men Jan te Lede den omweg gaan met zijne Threse en
zijne twee kinderen. Alle vier blonken van tevredenheid.
Toen alles volbracht was, kocht Jan voor zijne twee kleintjes
ecnou koek, en men trok naar huis. Jan en Threse praatten gelijk
twee jonggetrouwde en de. kleintjes huppelden en sprongen dat
het een plezier was.
En thuis gekomen was Jans eerste werk een schoon blad papier
te nemen, waarop hij melgroote letters schreef:
1101: GROOTER HUIS, HOE MEERDER KRUIS
IlOE MEERDER GELD, IlOE WREEDER GEKWELD
TEVREDENHEID IS GELUK
Dit blad papier werd met een blauw boordeke omzoomd en
onder't beeld van 0. L. Vrouw gehangen. Ik heb het er met
eigene oogen dikwijls gezien.
E11 uu, als slot, moei ik zeggen dat Jan-den-bi tieren, sedert
dien dag, als herbakken en herschapen was Plezierig, tevreden,
gelukkig. Threse, 't schaap, wist met haar coutentemeiit geenen
weg en 't huisgezin van Jan werd als een klein hemelke.
EINDE.
Pius IX, Vader der werklieden.
Een bewoner der wijk Monti, bij liet Quirinaal gelegen, verloor
het paard waarvan hij zich bediende 0111 zijne grocnsels naar de
markt te voeren.
E11 waarom, zegde hij bij zich zelve, vermits de Paus zoo
heliladig is, waarom zou ik hem niet een slecht paard uit zijnen
stal verzoeken
Zoo gezegd, zoo gedaan. I11 het paleis gekomen, ontmoet de
man de geheimschrijver van Z. H. aan wien hij zijne vraag doet.
Deze gaat bij Z. 11. die het gedacht zeer goed vond en den
braven werkman een paard gaf met twee goudstukken 0111 zijne
zaken te regelen.
De man gevoelde zich niet van blijdschap. Op zijn nieuw paard
gezeten, draafde hij in den Monti-wijk, zijne twee goudstukken
in de hand houdende en roepende V i v a P i o 110 n 0 V i v a
P i o. n 0 110
DOBBEL SLIM.
Daar was'no keer ne pater die eene groott somme geld droeg, en hij
kwam eenen brigand legen, die hein met zijn pistool, mm tweeloop, be
dreigde en z'jn geld of zijn loven vroeg. .Mijn geld ol mijn levuu peisde do
kloosterling, die al menig kwaad water doorgezwommen had, mijn geld of
mijn loven ik beu wel van /.nine van u noch «'t een nocli 'l ander te laten,
kameraad Wal doet hij mij Hij begint met senoon te spreken A's '1 11
belielt, inijniieer de bi-igaud, spaar mijn arm leven locli, en pakt al dat ik
liebhe. Maar, och (lucre 'l en is 't mijne nietwal gaan ze zoggen als ik
\huiskoin Dal kon den brigand wei mg schelen, wat zo '1 huis zeugen
zouden,als tiij maar 'l geld.had Hoor, ging do pater vooit doe dan Voelt
iets voor mij Schiet hier een gaaij-m in de eene steppe van mijn inantelken,
dal ik hel i'nms kan laten zien en zeggen kijkl0111 liet lijfsgevaar neb ik
m ju gold laten pakken, abders niet Pardal'klonk hel 111 defi boscii en
daar was een Hol in den mantel. Ai, lleere ze gaan zeggen dat het do
umeilo niet weerd en is. zei de pater, en lij liet zijn geld wat rammelen,
schiet neg eeuije, hier al dezen kant als't u beliefen do brigand died
liet, om de zake kort te maken. Eu nu, zei de pater, en hij haalde eenu
lange lijnkaden beurze uit, waar eone goedé knobbel geldstukken 'l enne
ingekiionpl zaten, en nu, als 'l is dat gij 11 niet geheel rap uil den weg en
maakt, en mij gerust laat. sla ik u vlak uen kop in. En mijnheor Oc bii-
gaud. met zijuen a/gescholeu tweeloop, was schrikkelijk haastig om «eg le
z ju en deu pater, die een slruiscüc manskerel was, zijn leven te laten.
Gcseliiciicnis van Aalst.'
Men weet juist niet wanneer ol'door wie Aalst gebouwd is. Kr zyn er die
spreken van 'l jaar 45SD. Zeker is 'l dat Aalst in «70 reeds bekend was, vér-