Lenen nacht iiij de Trappi
kinderen. En om van de broek te spreken, konde-gij niet lappen?
kost dat zooveel, eene streng garen? de lappen op een werkmans
kleed, Tonia, dat zijn de peerlen der huisvrouw. Zie, Tonia, ik
sta beschaamd als ik sommige werkmanskinderen zie vuil, sme
rig, met de stokken van hun lijf, dat g'er vies van zoudt zijn. Is 't
daarom dat Onzen-Lieven-Heer ons die enkelkes gegeven heefi?
En wat meer is, reine lichamen maken gezonde lichamen, en 't
principaalste, reine zielen.... Wat zegde nu
Trikn. 'k Moet weeral zwijgen.... Maar, wat worden die
dagen kort hein
Tonia. Ja, ja de zomer trekt zijn oorekes in.
Trikn. En den droeven winter die staat voor de deur. En
d'houille, die zoo duur wordt
Tonia. 'k Heb hooren zeggen dat ze zal afslaan. Er gaat
eene groote provisie uit Amerika komen.
Trien. En hoe zqy 't met de patatteren gaan?
Tonia. Die zijn goed en zullen goeden koop zijn, God zij
geloofd de naaste week doe ik een goeie provisie op want, ik
en zou niet geern alles in 't klein koopen en den dieren dans be
talen; Goei patatteren, Trien, en daarbij somtijds een schotclkcn
boonen, dat komt,yap't hort'k zou willen teekenen voor g' heel
mijn leven,.wel te verstaan, van tijd tot tijd een papperij bij.
Trien. Boonen
Tonia. Ja, ja, boonèn van 's avonds te voren geweekt en
dan malseh laten koken, en daarop een azijnsous met ajuin en pe-
tersilie, 'k vraag 't u 'nen keer. Kwest of z' aan 't hof betere po-
tiën eten.... Maar 'tis tijd.... Trien, goei koeragie en tot weder
omziens.
Tonia. Vandcgelijken, Tonia.
't Was zeven ure, en de zon schoot, aan den anderen kant der
heide, hare jongste stralen, toen .wij het Trappistenklooster van
Westmalle in't zicht kregen. Eenzaam, nederig en tevens'prachtig
stond het daar te midden der onafmeetbare vlakte, waar de wo
ningen gemakkelijk op de vingers te tellen zijn.
Rondom ons was alles stil, doodstil, en we hoorden niets dan
onze voetstappen op den steenweg. Zoo geraakten wij voor de
groote kloosterpoort. Boven slaat het beeld van denj{. Benedictus
en onder dit beeld deze woorden Zoo (jij (jeune boetveerdujheid
doet, zult (jijallen vergaan.
Wij aanschouwden eenige stonden van nabij dit klooster dat
eer aan eene gevangenis gelijkt, en trokken dan aan de bel. De-
poort gingjopen en wij stonden voor eeuen stokouden kloosterling;
hij droeg een grof bruin wollen kleed, aan de lenden met eenen
loeren riem opgeschorst over zijnen hals hing eene lange kraag
van 't zelfde goed zijne beenen waren met witte wollen lappen
omwonden en zijne voeten staken in groote holleblokken. De ou
derdom had zijn hootd gekromd en zijn lange grauwe baard hing
hem tot over de borst.
Nauwelijks waren wij binnen, als die ouderling op zijne knieën
viel en zijn hoofd diep neerboog- Hij stond recht
Eerwaarde man, luidde onze vraag, wij zouden eens gaarne
het Trappistenklooster willen bezichtigen.
Ja, maar 't is zeven uren zoo laatwe gaan slapen.
Ondertusschen was de gast-pater bij ons gekomen, bracht ons
in de vreemdelingen-kamer, drukte onszijn spijt uit dat wij te laat
waren voor het avondmaal, ging heen en kwam terug met boter
hammen, kaas en bier.
De weg door de heide, van Hercnthals naar Westmalle, vier
dikke uren, mijnheer had onze jonge magen doen alarm slaan
en we lieten 't ons.wel smaken, 't Was brood uit den zak, zeer
voedzaam, hollandsche kaas, nog al gepegeld.'en gerstenbier, te
Westmalle zelve gebrouwd.
Nu, onze maag voldaan zijnde, namen wij de kamer in oogen-
sehouw. Alles uiterst eenvoudig, doch proper en net; op de
schouwonder een groot Kruisbeeld, het H. Hart van Jezus,, en
rondom, op de w ille muren, lijsten met spreuken die ons van
schrik deden sidderen: op de dood, op de eeuw igheid,op de grootte
der kleinste zonden, op het streng oordeel.
Regt over deze kamer was er eene andere van dezelfde grootte,
en de gang leidde naar het klooster. We gingen eens in dien
gang kijken maar ei't koud bloed liep ons naar het hartdaar
stond, tegen den muur, eengeraamte van mcnschengrootte,
de dood met haren ontvleesclulen en langen vinger wees zij
het uur op eene horlogieplaat die met den tijd ronddraaide hare
oogen, diep in de holte geborgen, schenen onsaan teblikken en te
zeggen Iloud u gereed, mijne zeissen snorkt reeds rond uw
hoofd
Ei, dan werd het ons eensklaps bang in het hart alles was
toch zoo doodstil... gelukkig, daar hooren wij 't gerucht van voet
stappen de gast-pater, in grove witte wolle gekleed, treedt
nogmaals de kamer binnenO wat vriendelijken lach op die
lippen hoe helder stralen die oogen! is 't mogelijk, dachten wij?
in een graf leven en lachen in gedurige boetpleging verkeeren,
en een lach op de lippen hebben welken wij nimmer bij de we-
reldlingen zagen hoemaar de pater over onze tafel geleund
spreekt ons vriendelijk toe:
Zijnde heeren voldaan, dan zal ik hunne kamer toonen
want ziet 't is reeds laat, allen zijn hier al slapen. Morgen kunt gij
dan het klooster bezichtigen.
Ja maar, eei waarde, we zouden gaarn den nachtdienst bij
wonen.
Maar, dat zal u ziek maken ten tweeën immers, 't is zoo
vroeg
Al gelijk wij wenschen het toch zoo vurig des te meer,
dat wij morgen ten 6 ure, begeeren te vertrekken.
Gelijk ge dan wilt, heeren ik zal u ten 2 uren wekken, ten
5 ure zult gij hier het onbijt vinden en daarna zal ik u rond het
klooster brengen.
tfaarmeê stonden wij op en volgden den braven man, langs den
gang, waar de dood ons nogmaals nijdig bekeek, den trap op naar
boven. Daar waren twee lange reien kamertjes, elk den naam eens
heiligen dragende. Wij stapten bijna lot aan den end, de pater opent
eene deur, zegde
Ziedaar eene kamer voor twee mannen, goede rust heeren;
Mijn gezel en ik vielen op de knieën en vroegen zijnen zegen,
hij gaf ons dien, stelde den kandelaar op de tafel, knikte nogmaals
goeden-nacht, enwe inspekteerden onze kamer Eene'kleine
tafel, twee stoelen, twee beddekens met witte gordijnen, en rede
lijk goed slaapsel. Het eenige venster was zeer hoog, en halfrond,
gelijk in de gevangenissen.
We zegden ons avondgebed, en waren weldra te bed. Ofschoon
zeer vermoeid, wilden onze gespannen heisscns de weldoende
slaap niet binnenlaten.
We zijn dan, dachten wij, bij die mannen van boelveerdig-
heid, die zich uit liefde voor hunnen Zaligmaker en om onze zon
den uit te boeten, vrijwillig in een graf opsluiten. Ja, in een graf!
zij onderhouden een ecuwig stilzwijgen, slapen op harde leger
bedden, eten afschuwelijke spijzen, vasten streng, lijden 's win
ters veel koude en 's zomers veel hitte, daar zij altijd dezelfde
kleeding dragen. Zij doen allerstrengste boetplegingen zij zijn
voor eeuwig van de wereld gescheiden; zij staan alle nachten op,
en genieten zelfs den troost niet der kerkelijke plechtigheden.
Altijd en in alles boetpleging overal armoede, vernederig-
heid, gehoorzaamheid die bijna aan de slaafsehcid grenst
en wij, die zoo zinnelijk zijn, zoo gauw om te knorren
zoo lauw om ons te beteren, o, zal het zijn als men ons leven ne
vens dit dier paters Trappisten zal leggen
Terwijl onze ziel in die overwegingen verslonden was, legde
de slaap onze denkvermogens stil, sloot onze oogen digt, en we
traden 't land der droomen in.
Rust zacht op uwe harde legersteden, edele zoenoffers, voor't
geen daar buiten, in 't gejoel en gewoel der steden, gepleegd
wordt... Rust zachtdaar boven aanschouwt men u met wellust,
en de Serafijnen bereiden zich om op gouden schalen de lofklan-
ken op te nemen, die na eenige uren, den Schepper ter eere, in
uw eenzaam deugdenwoud zullen weerklinken.
(Wordt voortgezet.)
r
RUZIE IN DE INTERNATIONALE
l Was er op de vergadering, in den Haag, bijna bovenarms op.
Menvroegaan 't opperhoofd der Internationale wat iiij sedert 1867,
met het geld had gedaan. Wat weet ik daarvan, riep Marx, mijn
geweten is zuiver en mijn hart is Internationaal.
Daarop begonnen de andere kopstukken af te geven
Wat schelm en dief riep men hier, gij reist in eerste klas
en wij worden juist gepegeld om in een beestenrijtuig te zitten.
Watklonk het van eenen anderen hoek, gij loopt gekleed
als eenen prins, en de stukken hangen van ons lijf.
Wat! huilde de rest, gij rookthavana-cigaren, en wij heb
ben geen bijeenraapsel om onze pijp aan te stoppen
Zoo ging het daar De eene verweet den anderen grauw en
blauwEn zulke mannen, die reeds den rasphuiskost verdiend
hebben, willen aan eerlijke, aan treffelijke werkmans de wet ge
venom hen te konnen bestelen. Wat peizen ze dan