K- ©eeraarö - öcn - öuiud. (I" VERVOLG, ZIE Kr 27). De geesten gaan komen sprak Sara, en men hoorde in de kamer een gcdruisch alsof de hut door den wind ging weggerukt worden.,Geeraard keek om, rond zich, doch zag niets dan de zwarte muren en de even zwarte vrouw, de oogen sterlings naar de gordijn gericht. De twee pekzwarte kallen traden te voorschijn, plaatsten zich statig in hunnen hoek en richtten hunne oogen naar die van Sara. Eenige oogenblikkcn van plechtige stille. Dan nam het wijf Gee raards hand, keek er met aandacht op en sprak De geesten verkondigen mij dat Elisa uw vrouw moet wor den doch gij zult ze niet lang bezitten eenige hinderpa len zijn in den weg wij zullen den heer van Doelare bereiden doch uwe eigene medehulp is ons ook noodig één man staat in den vvog gij moet er u van ontmaken Eene moord bromde Geeraard Stil, onvoorzichtige de wil der geesten moet volbracht wor den één man moet sterven wees gerustgeen oog zal 't zien geene tong vertellen. Wie? Sara neigde haar zwart hoofd tegen de blonde haii lokken van Geeraard en murmelde een naam in zijne ooren... Geeraard werd bleek als een lijk. Anders heb gij Elisa nooitsprak Sara plechtig. Jonge ling, de geesten hebben gesproken ge kunt gaan. Zij stak haar hand uit, nam de beurs haar door Geeraard toe gereikt, en deze vertrok, onder eènen plnssendcn regen, langs bet zwarte bosch, naar 'l kasteel van Yianen. li- De roode strepen aan het oosten verkondigden dat de zon, dit wonder van Gods almacht, hare dagclijksche reis in ons wereld deel ging beginnen. Weg waren zwarte wolken de blauwe he mel lachlte vriendelijk den sterveling toe. lil het bosch zijn de gevleugelde bewoners reeds in voile beweging zij tjilpen en tui ten, schateren en fluiten, gonzen door elkaar, springen en spar telen, die vrolijke schepseltjes, door de lentelucht uit hunne sluimering opgewekt. Hoort hoe de leeuwerik, het sijsje, het vinkje, de grasmusch, de merel hunne dankbare zangen tot den Schepper richten. Eensklaps zwijgen allen stil.... Do voorzanger der lente gaat, van uit zijn nederig struikje, der natuur een lofzang aanheffen. Zells de bladeren houden bun stil geruisch op en het grasbloemtje steekt nieuwsgierig zijn kopje omhoog. De nachtegaal begint met een schroomvallig voorspel, door zwakke* twijfelachtige toonen, alsof hij zijn instrument wilde be proeven en de aandacht der aanhoorders opwekken dan wordt hij stoutmoediger, zet langzamerhand meer leven aan zijnen zang en ontplooit weldra in gansch hare volheid al de hulpmiddelen zijner weergalooze slem kletterende keelslagcn zangfuseën waar de netheid met de vlugheid gepaard gaat inwendig en zacht gemurmelverhaaste, schitterende en rappe veranderingen van toon, krachtig en smaakvol uitgegalmd klagende klanken mollig afgerond verrukkende en Ziefwegvocrende toonen, ware zuchten van liefde en wellust, die uil een hart schijnen te komen en allé de harten doen kloppen, die aan alles wat voor ontroering vatbaar is, eene zachte aandoening, eene teederc kwelling ver- - wekken. En als de nachtegaal eenigen tijd heeft gezongen, dan volgt eensklaps eene stilte, eene plechtige indrukwekkende stilte, opdat de aanhoorder al het schoone dal hij komt te hooren, des te beter smake men hoort nog die harmonie in de ooren rui- schen men geniet, men smaakt, men is van de aarde opgeheven; men vreest dat hij te gauw zal herbeginnen, eer hetgeen men heeft gehoord, wel in het hart is opgevat (1). O, als de Schepper hier voor ons, gevallene en verstootene dieustknechten, zulke schoonheden heeft bereid, wat moet bet zijn in zijnen Hemel, bij de lievelingen die Hij aan zijn hart drukt, gelijk eene moeder haren zuigeling. In welke verrukkingen moet hij zijne beminden baden, welke wellusten moet hij in hunne zie len niet storten...Ila,gelukkig hij die met kalm geweten dit heer lijk schouwspel der natuur kan smaken (1' Hulton schrijft dat de nachtegaal n treft al do andere vogels door de mollige duurte van zijn gekweel, dat hij soms tv, hernemingen. De stem des naehtegaals ineusch Dio vogel weegt geen half-once, c uit tweemaal 't zelfde gezang herhaalt hij ovcr- n aangename toonen. en door do onnfgehrokene ntig schonden volhoudt, mot zestien verschillende ,'ordl ten minste zoo wijd gehoord als dio van den ziDgt van het groen worden der bosschou tol half Dat kon Geeraard niet die al vroeg in den morgen, met zijne broeder het bosch was ingegaan. Broeder, had hij gezegd, uwe stem heeft mij ontroerd, ja, ik ben ongelukkig en wil in uwe ziel een deel mijner smarten stor ten kom, we zullen voor liet ontbijt eene wandeling doen. En de broeder niets vermoedende, lachte Geeraard vriendelijk toe, dankte inwendig de gedachtenis zijner moeder, en beide trok ken naar buiten. Nimmer was Geeraard zoo klapzaam en bevallig geweest en zijn broeder dacht reeds den vriend van voorheen teruggevonden te hebben. O, dit deed hem licht stappen als eene gazelle zij gin gen weer vertrouwelijk leven, de blijdschap zou op 't kasteel te- rugkeeren Hoe wel gepast, dat hij zijn broeder zoo leederliad aangesproken. Hij bad hem verlost, gered, van de droethcid naar de vreugd gebracht. V/at moet het nu schoon zijn op den berg sprak Geeraard, Van daar ziet men de zon zoo schillerend opstaan Kom, we gaan er eens heen maar 'k begin reeds eetlust te krijgen. We zullen langs daar naar huis keeren.... 't Is lang dat we zoo geene wandeling hebben gedaanHa we zijn er.... hoe prachtig Hoe prachtig herhaalde Geeaaaads broeder, in verrukking het schouwspel der opkomende zon aanstarende. Vervolg nadien. 'k Heb bitter in de school geschreid. Toen «ut gebroken haitc. De meesteres hr.c'l uilgcbiil. Draai spinni-wiclkcn draai maar voort, De meesteres beeft uitgeleid, Des lieilgcn vaders smarlc, Draai nog vier uren ongestoord Draai spinncwielkcn draai maar voort n Draai nog *-»»•«• >l,nn nn„/<cinitp,i v Kcïrarn. •l Is voor n ongestoord j vader. Ware ik vorstin, ik schonk hem blij, Mijn puikjuweel nog lieden, Maar ik bui arm. slechts grove pij, Draai spinnewiel keu, draai maar vooit. Maar ik beu arm slechts grove pij, iSedekl mijn ted're leden, Draai nog drie uren ongestoord. (Refrain), 3 Doch als ik wakend meer verdien, En 't ovcrgeld wil sparen, Kan ik op 't eind van 'l j-inr misschien; f raai spinnewielken, draai maar voort, Kan ik op 't eind van 'l ja-r misschien, Een rijk geschenk vergaren, Draai nog twee uren ongestoord. (Itcfrain). -fi Ik zal op *1 wielkcns lichte mjat, Steeds zingen, hlij van zinnen, Eu altijd werken vroeg en laat, Draai spiuiit wiclkeudraai maar voort, En altijd werken vroeg en laat, Om duhhclc taak te spinnen, Draai nog ecu uurkeu ongestoord, (Refrain). 5> Kom, ik wil werken nog en kwaart, Al komt het nacht-uur nader, Al heeft de slaap mij 'l hoofd verzwaard, Draai spinnen i.lken, <ir..ai maar voort. Al heeft de slaap mij 't hoofd verzwaard, Ik spin voor mijnen vader, Draai uog een kwam tje ongestoord. (Refrain)- Eensklaps de slaap hoog 't hoofdje ucer, Van 'l moe gewerkte schaapken, Haar engel zong. en lachte teer. Gerust zij roosje slaapkeu, Genoeg gewerkt, GoJ loon uw wil, Sta spinncwicrken sta maar stil, Genoeg gewerkt. God loon uw wil, Gerust zij roosje slaapkeu. Verstikking in het water. Wat zoudl pij doen vraagt Dokter Snieders. Ja wal zondtgij doen, indien gij plotscliug iemand in liet water zaagt vallen, en men er iu slaagde hem op te lialon Ik veronderstel dal do drenkeling daar op den rand van het water li"t zi;n aangezicht is rood, purperachlig opgezwollen do oogappels zijn «Tijd opebgespannen de long bleekt uil den mond cn een bloedig schuim dringt door den mond en de neusgaten. De huid is ijskoud ca doodbleck, in êe:i woord, de drenkeling geuft geen letkcn van leven meer. Ik veronderstel dat er eene woning op etnige schreden van daar is wat zoudt gij doen Toch met gaan loopen, ten einde de policic bericht to geven van liet ge beurde ongeluk ^38

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1873 | | pagina 3