©maart) - öcn - ftttiocl. SS (6C VERVOLG, ZIF. Nr 34). VII. Juist éen jaar nadien, dag op dag, klopte Geeraard aan Sara's deur; nu niet meer in lompen gehuld, maar met zijden kleede ren, een prachtige hoed op 'thoofd, eene rijzweep in de hand. Jongen, ik verwachte u, sprak Sara; vergeet nooit wat gij hier plechtig hebt beloofd en met uw bloed getcekcnd. Is 't niet uitgevallen zooals ik u heb gezegd Ja, Sara. De schat is gevonden? Gevonden! Uw kasteel? Is prachtig uit den grond gerezenvan in uw hutteken moet gij reeds de torentjes hebben bemerkt. Ge ziet, jonker, de macht onzer geesten.... Pas op! hunne wraak zou vervaarlijk wezen. Ge zijt in hunne handen als een onderdanig werktuig. En Elisa Wordt morgen mijne bruid. Maar, Sara, ik moet u iets vra gen. Vroeger, voorvoorhoe zal 't ik zeggen voor mijn ongeluk had ikzuikezuivere liefde voor die maagd; voor haar te leven, aan haar te denken, mijzelven gansck te vergeten, maakte mij overgelukkig. Zeg, o zeg, kan ik die edele gevoelens niet weerkrijgen? Jonker, gij vraagt mij het onmogelijkede reine liefde komt uit hoogere sferen; het zinsgenot kunnen wij u verschaffen, het zielsgenot met. Eilaas! kon ik met mijn bloed de vroegere dagen terug winnen! kon ik, arm als een worm, met Elisa 'tgeluk en de reine liefde genieten. Vervl.... Vermetele! ge durft hier die verwaande taal voeren. Zwijg! ge zijt aan ons verbonden, voor eeuwig verbonden, en nu ga! Gazeg ik u. Kn Geeraard ging weg, de wanhoop in de ziel, alles en ieder een vervloekende,zijn zelve,zijn kasteel,zijne rijkdommen, tot zelfs zijne Elisa. Eilaas, dacht de ellendeling! dagen van vrede en geluk! waar zijt gij héén huichelaar.... ik ben die reine lelie niet waar dig! Morgen, morgen moest de gelukkige dag mijns levens we zen, en wee! wee! 'tls de ongelukkigste! al mijne wonden zijn weer opengegaan, mijne knagingen bijtender teruggekeerd.... Ach, mijn broeder, wist gij wat ik lijde ge zoudet mij ongetwij feld vergeven, ge zoudet voor mij bidden Zoo was hij, onwetens, erheen getrokken gelijk het staal naar den zeilsteen, tol de plaats zijner misdaad genaderd. Een tijd lang aanstaarde hij sprakeloos de diepte. Hier, hier, murmelde zijn bevende mond, hier was 't begin mijner eindelooze rampen. Waarom heb ik zelve mijn hoofd tegen de boomen niet verbrij zeld! Waarom mijn broeder niet achternagevolgddan zoude ik alles vergelen hebben.... Vergeten! is't wel waar! zijt g'er zeker van Geeraard? DrrrIndien Elisa eens wist dat ik een broc- dermoorder ben dat hare hand met onschuldig bloed is gekocht, dat aan mijne goederen, aan alles wat ik bezit bloed, broeder bloed kleeft; maar neen maar, wat geritsel is daar tusschen die boomen,... watniets; ik ben alléén, alléén met mijne wanhoop.... kon ik die ziel hier uit rukken.... Zou Elisa reeds iets vermoed hebben ze blikte mij zoo droef in d'oogenBeul, haar beul zal ik wordenWeer geruchter loopt iemand weg! hè daar! Geeraard liep langs den kant waar hij meende gerucht gehoord te hebben, doch zag niets meer dan ritselende takken... Inderdaad, er is iemand geweest ja, wie!,bespieders? zou men iets welen? 't schijnt dat iedereen mij verwijtend achterna ziet... Maar wie mag hier toch gekomen zijn Geeraard peilde zijn hoofd in stukken,maakte duizende veronderstellingen, door welke zijne ziel van afgrond tot afgrond zweefde, doch kon niet te rechte komen en weten wie zijne aanklagende woorden had afge luisterd. Wat Geeraard niet kon achterhalen dat zullen wij, omdewille onzer achtbare lezers. Wie was 't geweest wie? hadde de broc- dermoorder het geweten, zeker zou hij, van verstomming den berg zijn afgerold!.... Elisa, de teêre, de reine maagd was met eene dienstmeid uit wandelen gegaan en zij had gehoord wien zij morgen als bruidegom zou krijgen! 'l Was eene geurige bloeme, die Elisa, den trots hare ouders, hel voorbeeld van haar geslacht. Schoon, als eene pas ontlokene lelie, was haarlichaam; maar schooner oneindig schoouer hare ziel; rein, als hemelsblauw, haar neêrgeslagen oogen, maar rei ner nog haar hart dat slechts des hemels pure liefde en het wel doen kende. Wat moest er in 't hart dier maagd gebeuren toen zij dit afgrij selijk geheim hoordeEven als, des zomers, de blauwe lucht eensklaps door zwarte wolken wordt overschaduwd, werd het in hare ziel duister en zwart. Even als de stilte der natuur onder broken wordt door bliksemflitsen en dondergerommel, zoo werd haar geest bestormd, beschoten, benauwd, geprest en gefolterd door allerhande pijnigende gedachten. Martha, kom laat ons gaan, sprak Elisa. Maar, freule, de zon schittert zoo helder, de hemel is zoo blauwwat l'risch en aangenaam wéérwaarom reeds naar huis? Martha, kom, spoedig, ik gevoel mij niet wel. Wees zoo goed,uwen arm Arm kindwat mag u weer ontstellen? Wat is er? Niets, Martha, niets! 't zal haast overgaan.... 'twerd mij op eens zoo bang.... kom, we keeren terug naar't kasteel. (Wordt voortgezet.) Brief van vriend Lippen. Gent, 11 Juni 1873. Boe2emvrion d Met zeven haat?tenIk schaam mij van Gentenare te zijnGe weet al d historie van den Zieke-Brocder alhier, door straatleirren beschuldigd, voor 12 dagen in 'tkot gesteken, en op 't verhoor zoo min plichtig gevonden als ik of gij! Schande, schande! Heeft Lucifer hier gejongerd? Prost dan uw lijf af voor 't zieke menschdomge wordt beloond met schande en gevang. Maar wat. io 't? De booze wereld zal uwe deugd vervolgen, hoorde ik overlest te Ninove zeggen. Zie boezemvriend, ik stond hier maandag razendig achter mijnen toog! wel 13 kaffezakskes heb ik al bestellende gescheurd; er zijn hier brave, doorbrave werklieden, maar er zijn ook schroebbers die voor geen communaarderij zou den zwichten Kan t min ook als men ziet hoe wreed die arme sukkelaars worden bedorvenZie, iets wat mij deugd deed, was dat ons braaf Werkvolk zoo deftig de vervolgde Onschuld heeft gewroken. Van ander dingen nu. Wat zegt ge van Frankrijk Mac-Mahon staat in mijn gratie. Dat hij de vrijmassons maai- kortvleugele, want, zoolang dat volk niet vast ligt, pas bon, vriend. Peist ge niet dat de Carlisten zullen boven komen Dat is toch myu sentiment, maar die Spanjaards zijn zoo obstinaatze zouden vechten met eenen arm eu een been... Bismarck moet zijn tuitjen afioopen. de pruisiscke leirre; hij meent zeker dat God hem niet zal vinden. Vriend, go doet wel van iu uw twee gazetten tegeu de verzwaring der krijgs lasten te schrijven. Sapperdebois er zijn al soldaten genoegvoor een onzijdig landeken!... Ik zal zorgen dat de Werkman hier op de markten en straten worde verkocht. Boezemvriend, de vijf van uwen toegenegen LIPPEN. lied, ter gelegenheid der inhaling van den FRANCISCUS-STANDAARD, te Sint-Lievens-Essche, op 2 Sinxendag 4873. (Muziek van Ch. Van Uitteren.) Komt, Breeders, komt, Xavcrianên Verdediger* van 't liefdewerk Daar rij si die ons den weg zal banen, En maten ons iu "t waistulperk Steeds vroom en sterk. Wie voelt zich niet door geestdrift wekken Bij 't naderen der zegevaan, Die in Franciscus' aebtbre trekken Tot boogcr doel een ziclvcrmaan Ons doet verslaan Komt Broeders, enz. Ja, in zijn blik staat als te lezon Dat in zijn hart de liefde brandt; Hij schijnt ons die bij was voordezen, Wanneer bij streed met 'tkruis in d'liand, lu 't hcidonscli land. Komt Broeders, enz. Door 't godd'lijk liefdevuur gedreven, Hij gaat hij loopt op ziclenjncht! Dot aard cn belle tegenstreven, T Is zielcnwiust dat bij betracht Bij dag cn nacht. Koml Broeders, enz. Thans, in zyn beeld, spreekt by als Vader Ons toe Verfoeit liet schijugcucugt, Mijn kiudrcn moed komt, komt mij nader Wijkt af van 't kwaad, cn volgt de deugd, Die leidt tot vreugd Komt, Broeders, komt Xavcrianên VerJcdigcrs van 'l liefdewerk Daar rijst die ons den w«g zal banen, En maken ons iu 'l worstelperk Steeds vroom en sterk. J.B.Dz Kok*.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1873 | | pagina 3