©maarö - öcn - ïuriucl.
beid van de Koningin en» van liare dochter prinses Louisa. Zij
hebben te voelden stoet'gevolgd mei eene eenvoudigheid en
godsvrucht, die iedereen slichten. Zij woonden ook dc plechtige
Mis bij, welke door den eenv. pastoor van Hoyelwerd gezongen.
t'oursetjytiit; run lilana Latïti'c. Welnu de drocihcid zal
op de aarde komen en de verdiukking in de stad hcerschen welke
ik liemin en w aar ik mijn liarl heb gelalen; zij zal in droefheid en
verlaienis zijn, ten allen kanten omringd van vijanden, gelijk een
vogel in de nellen gevangen. Deze stad zal gedurende drij
jaren (1) schijnen te bezwijken, oneen weinig nog na die drij
jaren. Doch mijne moeder zal in de stad nederdalen; zij zal den
Grijsaard op den troon gezeten bij de band nemen en hem
zeggen: liet uur is geslagen, sla op: Aanzie uwe vijanden, ik
doe ze allen achtereen verdwijnen, en zij verdwijnen voor altoos.
Gij hebt mij veiheerlijkl op aarde, in den hemel, ik wil u ook op
aarde en in den hemel glorie geven. Zie de menschcn, zij zijn in
eerbied voor uwen naam, voor uwen moed, voor uwe macht. Gij
zult leven en ik met u. Grijsaard, droog uw tranen op, ik zegen
u.
1Runic is genomen in September 1S70,
(7e VERVOLG, ZIE Nr 35.)
VIII.
'l Was feest, bruiloftsfeest op 't kasteel van Boelare. De ruime
zalen waren bezet met lange tafels, waarop geurige bloemruikers
prijkten, in afwachting dat ze gingen buigen onder 't gewicht der
spijzen. Van voor hel eerste hanengekraai Waren al de dienstbo
de u te been; deze werkzaam in de keuken, gene in de hoven, an
deren aan de poon 0111 de paarden der edele genoodigden te stal
len. Van wijd en zijd waren minnezangers aangekomen 0111 de
gaven en deugden der echtgenoten te bezingen.
Ernest, dc oude dienstknecht, was met Karei ter hulp geroepen
0111 over alles een oog in 't zeil lehouden, 'l geen hem wonder wel
beviel. Nu was liij 111 de keuken, dan in in de eetzaal, dan op het
liol'waar eiken oogenblik rijke ridders, met hunne edele vrouwen
en juffers toekwamen.
Nest, riep Karei hein, zult ge nog zeggen dat er een ongeluk
over Viaueii hangt?
Hoort, jongen; nu is't geen tijd van praten; ik kan mij
bedriegen; maar Nest heeft gisteren Geeraard alleen gezien, hij
zag zoo akelig als eene doodkist en stak wanhopig de armen
omhoog... Schijnt bedrieg en... Maar, Karei, let toch op, zie, de
heer van Boelare roept u... toe loopt.... 't is graaf Baldwvn, met
Richildis, zijne gemalin.... ha, dit is nu de krijgszuchtige'vrouw
die liever het zwaard ziet dan de breinaalde T. hoe manhaftig
men ziet, Jerzit iets in, in dat hooid.... Maar, dal wij eens naai
de keukeu gingenDe maag begiet reeds alarm te slaan....
Ha, daar is de dienstmeid Martha; dag kindlief, hoe is't? Ge blijft
bij de freule en komt ons kasteel bewonen?
'kDcnkeja, meester Ernest.
E11 hoe is 't daar boven 'kVerwacht eiken oogenblik jon
ker Geeraard? Is de edele bruid reeds opgeschikt? Ze zal zeker
schitterend zijn, blinkende van goud en van vreugd?
Van vreugd? Hoort, Nest, hier onder ons, toen ik dezen
morgen m de kamer trad waren haar oogen roodgeweend
Geweend! wat beteekent dit
Bah! die meisjes zijn al aardig! Er zijn er die weenen van
vreugd, anderen die weenen van aandoenfng, van spijt, wat weet
ik al. Wie kan die teedere harten doorgronden?
Geweend! mompelde Ernest in de keuken trekkende. Ge
weend! Zou zij ook iels vermoeden! Arme, arme bruid!
Ja, arme, drij maal arme bruid! wier reine ziel heen en weer
over scherpe dorens werd geslingerdGeeraard, die haar echtge
noot ging worden, een broedermoorder! Innig, aan haar verbon
den, inniger als een broeder aan zijne zuster, als een kind aan
zijne moeder! Verbonden tot aan den dood!! Maar, beeft zij wel
gehoord? Was dit wel Geeraard? Is dit vermoeden geen zonde?
Hij was'tja? (Indien El isa eens wist dat ik een broedermoorder
ben, sprak zijn mond. Een broedermoorder! De hand die, vóór
het outaar, in de mijne gaat gelegd worden is dus met bloed
bevlekt.... Indien ik mij achteruit trok! Vader oi moeder verwit
tigde! Maar, neen, neen! een onschuldige misschien belichten....
Martha heelt niets gehoord! Was ik van mijn zejvcn? of in zins
begoocheling.... Moet ik ja ot niet spreken?
De bedroefde maagd bleef radeloos zuchten; maar toen zij, eer
biedig geknield, de reinste der Maagden, de Roos van haar ge
slacht, Maria de Moeder Gods,'vurig had aanroepen en zich on
der hare machtige bescherming gesteld, die nooit te vergeefs
werd ingeroepen, toen keerde cenige kalmte in hare ziel te
rug, en had. zij een vast besluit genomen.
li:, daar treedt zij, ais eene blanke lelie, met een rijk gevolg
de kapel in. Elisa was bleek als een wassen beeld en bare" lippen
trilden gelijk de bladers conèr ontlokenc 100s; kind, had beur
moeder gezegd teen zij de lieve dochter met de volheid barer moe
derliefde omhelsde kmd, ge heeltzijt ge ziek? Wat is't?»
En Elisa bad de moederlijke onrust door cenige aiwijkende
woorden trachten te stillen.
Nu naderde hel plechtig uur; aan den ingang der kapel trad de
abt van Dickelvenue met albe en stool, de verloofden tegemoet
11a ze met wijwater bespiooid te hebben vraagt hij of zij door
geen bloedverwantschap aan malkaar verbonden zijn, en geelt
hun eenige onderriehtingnn over den staal dien zij gaan intreden.
I11 de oude tijden werd dan de ring gezegend en, volgens een
oud geschreven kerkboek, in dezer voege ter hand gesteld De
bruidegom zegde op den duim Door deze ring vereeuigt de Kerk
u; op den voorvinger Dal onze harten als één zijif samenge
voegd; op den middelvinger Door ware lieldc en oprechte
trouwop den ringvinger Evenwel hecht ik liem hier. In den
naam des aders enz. Daarna trad de stoel hel heiligdom binnen
cu, na eenige gebeden onderbroken door tot de ziel sprekende
eeremonién, begon het 11.Misoffer.
Geeraard zit aan den voel des outaai-s, neven Elisa. Een grijpvo
gel nevens de reine duif'....Wal mag er in 't hart des ellendigen
omgaan? Zegt dit II. Kruisbeeld, dien Verlosser met de handen
uitgereikt, hem niet dat alle rouwhebbende zondaars genadig
worden ontvangen Iloort bij de stem niet uil bet Tabernakel
Komt tot mij, die belast en beladen zijt Vreest hij niet dat de
Engel met bet blinkende zwaard in de vuist, van hel outaar, op
hem, heiligschender, op hem verstokte moordenaar, zal afkomen?
Neen, koud was hij en ongevoelig voor liefde en voor vrees:
even als de marmerenbeelden die daar in hunne prachtige nissen
de heiligen voor 't geheugen roepen. Zelts de glans der rijkver
sierde kapel, de schitterende optooi der edele graven en gravin
nen heeft niet* behoorlijks voor hemhij houdt de oogen naar den
grond geslagen en vermaledijdtzijn zelve,terwijl de dienaar Gods
uit hel H. schrift allerlei zegeningen over de hoofden der echte
lingen inroept.
De Mis is geëindigd en de eerwaarde Abt treedt van het ou
taar om die twee zielen aaneen te smeden door eenen band dien
dc dood alleen kan scheiden. Zoete rozenband als zuivere liefde
en Gods zegen hem smeedtharde keten als dierlijke drift of
spot met de heilige instelling, Gods edel werk ontaardenDe
Priester leest de treffende gebeden en gaat die twee handen in-
ecnleggen toen de maagd eensklaps een klagende gil uitlaat;
haar arm reeds uitgestoken valt neer op haar wezen verschijnt
de akelige doodskleuren zij valt..., valt als een lijk op de tapijt
van het outaar.
(Wordt voortgezet.)
Moeren—phi losophie
Selm. Een gcweusêht weêrken hein, Jef?
Jff.Vau-ons-Heer-zijn beste; ge ziet, fegoiïde vruchten
groeien. Ons Heer is met de boeren.
Selm. Heeft hij er de beste kalanten niet aan, ook? zonder
ons te bestoeffen, Jef, de boeren mogen er zijn 'nen boer heeft
wel ook zijn planeet gelijk iedereen maar om rechtzinnigheid
braaiheid en religie te vinden moet ge toch bij den boer komen.
Jef. Te Brussel, per exempel, moeten ze alles vastleggen
en dan nog door gardeviels doen bewaken. Is dat zoo bij ons?
Wel, non-de-strooi, alles is open, ons gerief staat op den hof; ons
vruchten op 't velden Sis-den-veldwacht<y wordt zoo vet als
een slek.
Selm. Buiten is de politie maar noodig als cr boerenleute is
en als de genever om zijn daghuur komt. Maar te Brussel
Jef. Zwijg van Brussel, overrijd ben ik er geweesten 'k
ging in een groot staminé een beetje peuzelen van 't geen moeder
Doka mij had meegegeven. Selm, ge zult mij misschien niet ge-
looven; 'twas vrijdag-; en wei-dertig menheeren zag ik daar ko
men eten, vleesch, Jef! en dal zonder lezen, Jefgelijk ons koeien
en varkens.
Selm. O die loeders! dat komt daarbij, zij weten niet van c
waar alles komt, terwijl wij alles zien groeien en bloeien en ons
dankbaar hart tot God verheffen, Dat Ons-Heer eens één jaarke
zei: Aarde breng geeno vruchten voort! wal zouden .wij doen?
Ha, de boeren, de boeren zien Gods zegenende hand die hun
zweet bevrucht en daarom zijn de boeren meer dan anderen dank-