©ccvaarb - öen - öuiocl.
(10c VERVOLG, ZIE Xr 38.)
Over twintig jaren was ik koopman te Leuven en keerde
met mijne twee dienstboden van de markt van Doornijknaar huis,
toen een geweldig onweder ons tusschen Lessen en Ninove over
viel. 't Was helledonker, de lucht scheurde open van de bliksem-
daverde van den donderslagen en verscheidene uren moesten wij
door dit akelig weder de bosschen doortrekken. In de duisternis
verloren wij onzen weg en kwamen aan den voet van eenen Imo
gen berg. 't Water rolde bij stroomen voor onze voeten en dreig
de alles'in de vallei, weg te spoelen. Viicndcn, sprak ik, 't is
hier ons laatste; bere'den wij ons om te sterven. Dan herinner
de de oudste dienstbode zich dat hij verleden jaar op dezelfde
plaats was geweest. Meester, zegde hij, schep moed laat ons
den berg opgaan en bij de bliksemstralen zal ik wel den weg vin
den.
Wij volgden hem en traden, met moeite genoeg, boven op den
berg! Daar gekomen, werd het onvvcêr nog heviger de wind
sloeg uit al zijne macht, de donder sloeg rond ons vele boomen
neder en wij zagen het bliksemvuur langs alle kanten het zwarte
bosch doorboortnniemand van ons dierf nog een voet verzetten,
wij waren verschrikt, ontzet, verstijfd door dit ijselijk tooneel.
Eensklaps scheurt de lucht pijnlijk open, eene schrikkelijk vuur.
daalt neer, komt naar ons, treft mijne twee dienstboden, terwijl
ik op de kniën vallende aan de II. Moeder Gods ter hulp roep:
Heilige Maagd, sprak ik, red mij, laat mij hier niet, zonder
bieeht of sacramenten sterven,en met de 200 zilveren marken die
ik hier heb, zal ik op deze plaats, te uwer eer, eene kapel doen
bouwen.
Van schrik hield ik de oogen gesloten; hoe lang, weet ik niet
dochzeopei ende vond ik mij nevens twee lijken en in een kalm
enkelder weder.
Ja, ja, hier zal ik eene rijke kapel bouwen en er mijne twee
dienstboden doen begraven. Ik zocht mijn reiszak, zocht naar
't geldeilaas't geld was verdwenen en in de plaats staken
keienO, Maria, riep ik, welke les geelt gij mij! Ik had iets be
loofd dat ik toch niet redden kon. Gij hebt wel gedaan van dit
geld in keien te doen veranderen. Doch, mijne fortuin is aanzien
lijk genoeg tot uitvoering mijns ontwerp.
Twee dagen nadien kwam ik te Leuven aan; o ramp! mijn huis
en mijne magazijnen waren afgebrand, mijne vrouwen dochter
gevaarlijk ziek. Eenige dagen nadien stierven mijne geliefden en
ik zegde vaarwel aan vrienden en kennissen, en trok ganscb
Europa door om de 200 marken te bedelen. Wat moeite en
schaamte ik geleden heb, weet God alleen; na 3 maanden kwam
ik 30 marken in het nabijzijnde bosch verbergen. Jaren en jaren
verliepen; ik werd grijs en oud, doch jong door de hoop ein
delijk, na voor de oÖslc maal teruggekeerd te zijn, telde ik mijnen
schat, ik was in 't bezit van 190 stukken nog tien en mijne be
lofte kon vervuld worden ik vertrok vol moed om de 10 marken
te bedelen en dan, aan den voet der kapel, de rest mijner dagen
te komen slijten. Ik had ze na eenige maanden, tot troost mijner
ziel, doch o rampzalige dag! ik meende dat mijn hart brak en ik
levenloos nevens de eiken ging neerploffen.... de gansche schat
was gestolen.... En nu, heer, nu weet gij alles; moge God mijn
goede wil voor de daad nemenmisschien was ik onwaardig om
de H. Maagd eene kapel te bouwen.... Misschien....
Geeraards ontroering was niet meer te stillenhij vloog eens
klaps recht, greep de hand des oudcrlings, driftig zeggende:
Wees gerust, brave manuwe kapel zal gebouwd worden
de H. Maagd redde hier uw lichaam; ik voorzie het, zij trekt er
mijne ziel uit haren wreeden toestand. Grijsaard, bid intusschen
voor eenen armen ongelukkigen zondaar.
Wat gebeurde verder? Wij weten het niet. Laat in den avond
kwam Geeraard op zijn kasteel; hij was te Dickelvenne, bij
vader Augustinus geweest en meer dan eene uur met hem in de
kapel geblevenwelke verandering! voor dc eerste maal, sedert
drie jaren, kon hij zonder beven, het geritsel der bladers
boorenzijn hart-was ontlast van 't zware pak"dat er op drukte;
Geeraard was dezelfde mensch niet meer.
's Anderdaags waren graaf Baldwyn en de andere genoodigden
indegroote feestzaal aan'tnoenmalen. Op het nagerecht stond
Baldwyn op, dronk de gezondheid van den edelen Ridder en
voegde er minzaam bij Geeraard, gij hebt hel aangenaamste
slot dat ik ken; de velden zijn vruchtbaar, de gezichten prach;ig,
de lucht gezond en de jacht overvloedig. Ge zijt een gelukkig
mensch.
Helaas, Graaf, tot heden was ik den ongelukkigste van allen.
Morgen ga ik voor altijd van hier weg.
Voor altijd, Geeraard? Welk zot gedachtWie zou u hier
opvolgen
Dengene die mij alles wil afkoopen voor 200 marken zilver.
't ls te weinig; ik geefu het dubbele der som.
Duizendmaal dank, graaf; 't is gedaan; ik leg mijn zwaard
m uwe banden om bet nimmer te bei nemen.
Wat! Geeraard! gij een zoo koene ridder! die edele loop
baan op eens verlatenDwaas gedachtwat schikt gij te doen
na u van alles ontbloot te hebben?
Boetvaardigheid, heer; ik ga naar Rome en in 't Heilig
land, als onze 11. Vader het wil, tot uitboeting mijner zonden.
Eenige dagen nadien stond een man, met een grof lang boet
kleed, een zwaren stok in de hand en eenen grooten lijnwaden
zak met eenen riem rond het lijf', voorde abdij' van Dickelvenne.
Hij klopte en vroeg vader Augustinus die na eenige oogenblikken
bij hem in de spreekzaal 'trad.
Mijn vriend, zegde hij, waar kan ik u dienst mee doen?
Voor eenige antwoord trok de boeteling zijn hoofddeksel ach
terwaarts.
Geeraard! Geeraarden ge Vertrekt nu reeds, mijn zoon?
Aanstonds, eerwaarde; graaf Baldwyn beeft mijne goederen
gekocht, benevens eenige andere van den heer van Boelaere hij
gaat beneden den berg eene stad bouwen. Geeraards leven is voor
de wereld geëindigd. Ik ben nu slechts een arme zondaar, boet
doende voor zijne misdaden.
Ze spraken nog eeaigen tijd op teerhartige wijze dc boeteling
viel op den grondkuste 's kloosterlings voeten en vertrok met
z jiie beste zegeningen: Aan den berg ging bij een weinig op zij,
naar de grot des kluizenaars, legde in zijne handen eene beurs
met 200 marken zilver, begaf zich nogmaals ter plaats zijner mis
daad, sloeg de oogen smeekend ten hemel en begaf zich dan op
weg naar Kome, waar de groote Paus Gregorins VII het stadhou
derschap van Christus bekleedde.
(Wordt voortgezet.)
GEZONDHEIDSLEER.
1. Men moet de kinderen, van jongsaf, gewend maken van
zich alle morgenden het aangezicht, den mond, den hals en de
handen met koud water te wasschen. Dit verfrischt, verkloekt en
verfraait de kinderen.
2. Eene goede huismoeder draagt zorg dat alles in haar huis
zuiver wezewater kost bij ons niets de zuiverheid verdrijft
vele ongemakken en ziekten, en is den glans van ons leven. Ten
tijde van besmettelijke ziekten vooral is het hoogst noodig de
woningen rein en luchtig te houden.
Om de inflammatie van brandwonden te beletten zijn goedde
indompelingen verblijf gedurende eenige uren van 't verbrand
deel in koud water; er doeken opleggen met koud water of met
gezouten water, of met inkt, of met gelei, of met gist, of met
krabsel van zuiver aardappelen, of van gele wortelen; doch al die
middelen deugen niet als 't vel beschadigd ol open is. Het ver
brand deel legende hi.:; des vuurs houden, er op duwen, er
wat te oj) leggen is ook goed.
HISTORISCHE DAGWIJZER, JULI 1873.
Evangelie van de valsche profeten; aan dc vruchten kent men den boom.
Z. 20 H. Severa, maagd, te Tiier, VII Eeuw.
m. 21 H. Arbogaster, bisch. van Strasburg, VII.
d. 22 H. Maria Magdalena, I.
w. 23 Eerw. Paulus, van Walrijk, mart. te Roormoude, XVI.
D. 24 II. Christina, maagd, te St. Truien, VIII.
v. 25 H. Joannes Bisch. Van Maastricht, VII.
z. 26 II. Anna, moeder van O. L. V.
Eene Weldoenster der Werklieden, do achtbare dame Thuysbaert. schoon
zuster van don Burgemeester van Lokcren, komt er. uit dit ballingschap des
levens, in 't verlangde Vaderland geroepen te worden. Bleef er nog iets in die
vrome'ziel te zuiveren, dan zullen de talrijke gebeden die ten harentwege uit
duizende woningen stijgen, het blijde uur verhaasten.
Als gij iet zoudt geerne zeggen.
Wilt dat eerst wel overleggen.
Wat, van v.i-u, aan wieu gij spreekt,
Opdat g"u in in geen lijdon steekt.
Raadsel. Ik ben er nooit geweest of 'k zal er nooit meer zijn,
Nogtans ik hen er nu, raad mij, dan zijt ge lijn.
LIPPEN IV, er is mij iets kostelijks uit den kokeronhoek gezonden. Ik ga aan
Lippen I schrijven en verwacht uwen brief. M. te Ninove, in postzegels
of anders volgens beliefte. L". te F. Noen.