Deze week ging een tienjarig kind te Welleven verdrinken, toen de moedige jongeling J. V. S., op 't geschrei der moeder, de Schelde insprong en met groot levensgevaar, het kind redde. Zondag avond ging een siaiiebediende te Geeraard sbergen over den ijzeren-weg," en werd door het aankomend convoi ge- vat beide becnen waren afgesneden en zijn hoofdschedel ver brijzeld. 't Was een vader van lamilie. Men hoopt dat zijn 49jarige zoon zijne plaats zal krijgen en tot steun der familie dienen. HET ZEVEKSTE KIND. (I.) I. 't Ligt als een engel daar te slapen Zoo schuldloos is het en zoo schoon. (Tollers.^ Tusschen Lede en Hofstade, niet verre van een uitgestrekte bosch, nu in vruchtrijke Jandijen veranderd, woonde op liet einde der laatste eeuw een brave en naarstige wever, gelukkige echtge noot van eene brave vrouw, en gezegende vader van zes kinde ren. De man bezat niets dan zijne tien vingeren, veel moed, veel liefde, en moest met het eerste hanengekraai zijnen tikketikketak beginnen, om zijne knappers die dagelijks meer voor den tand vroegen, te kunnen voeden. 't Was in de maand September en de avond begon reeds te vallen daar, beneden 't bosch, daalde de zon schitterend neder, en weldra zag men van dien vuurgloed niets meer dau een bun del lichtstralen, zich gansch het westen uitbreidende. Hoe' heer lijk is die avondgroet der zon, nadat zij den ganscheu dag aan den trans heeft geschittei endHoe tooverachtig Kleurt zij de naburige wolkenWelke verscheidenheid van gezichtenwelke rijkdom van kleuren Onze wever staakte het liedje dat hij op de maat van zijn ge touw zong, en gluurde eens door het venster naar de ondergaan de zon en naar zijne vrouw die in 't bosch was gaan hout rapen. Daar kwam zij, die gezonde, lachende vrouw, zijne levensge zellin, de beminde moeder zijner kinderen onder den arm droeg zij een bundeltje drooghout en in den hall geopenden voorschoot iets waar ze met haren besten grimlach naar keek. Wat mag dit toch zijn Zie, ze blijll staan en kijkt in den voorschoot, om haar oogen te verliezen. hatrien, wat is't? roept de wever van achter zijn getouw. Maar de vrouw is door haar gedachten weggesleept. Wel, seldennenlenwal heeft ziju nu in den kop?.... Toe, Jefken en Mieken, loopt eens moeder tegen zegt dal zij rap kome, 't is tijd om het avondeten gereed te maken. Jefken en Mieken huppelden naar buiten, schaarden zich rond moeder die heel voorzichtig, voetje voor voetje, huiswaarts trad, en aan den verbaasden wever toonde.... een wichtje van een kindeken, met vleesch zoo wit als sneeuw, kleine schitterende oogjes, en lippekens zoo frisch als versch ontlokende rozenbla- ders. Van verbazing kon de man niet spreken Jefken en Mieken dansten rond moeder en klapten op hun handen,terwijl drie ou dere kinderen naar het arm schepselkc kwamen kijken. Maar, Katrien, Katrien wat is dat nu? Wat beteekentdit? Wat lief kind, hé, Pieler, 't lijkt als twee druppelen water op ons Toontje, daarin de wieg.... Maar, van waar komt dit kind? Ha, 'k moet u dat vertellen maar we zullen ons kame raadje eerst in Toontje zijn wiegsken leggen....Toen ik in 'tbosch bezig was met hout rapen, hoorde ik plotselings een geritsel van bladers; ik keek op en zag een kindje liggen aan den voet eens booms, op wat drooge bladers. Overal rondgekeken, geroepen, gezien, nergens eene levende ziel; ik heb dan 't lief schepselken opgenomen en in mijnen voorschoot gelegd. Ziet eens wat fijn lijnwaadwat lief engelke Men moet wreedaard zijn om zoo iets uit te rechten. Misschien zijn 't ai me vervolgden die 't land moeten verla ten misschien is dit kind aan zijne ouders ontstolen Ei, wat moet de arme moeder lijden! Ge weet, man, dat er zwervende benden rondloopen. Ja, van dit iranschluizenvolk, die Robespeer (God beware er ons van) ons op den hals zendt. Maar, Katrien, tusschen een en twee, zitten wij nu toch in den embras? Wat gaan we met dit kindje doen? Katrien verbleekte) D'cetwaren zijn duur, er is op 't getouw weinig te verdienen; 'klicb te Aalst gehoord dat de weverij nog meer gaat slabakkenwij hebben reeds al de moeite der wereld met ons zes kinderen. Kaar, Pieler man, hoe kunt ge toch zoo wreed spreken ,(1) Eigendom. Indien w ij dit kind naar 't dorp, bij den sckretaris of bij rijke mensclien droegen Och lieere,'t zou daar bij vreemde mensclien zijn. Denkt ge niet, Pieter, dat het daar door do Voorzienigheid gelegd is om in ons handen te geraken Kom, laat het hier blijven. Misschien komt het in eenige weken uit, en dan zullen we zoo blij zijn over dit goed werk... En als het eens niet uitkomt? Danen ze keek zoo liefdevol smeekend in de oogenhaars mans, dan, als ge wilt Pieter, zullen wij het houden; waar er acht eten, wordt men den negensten niet gewaar; zie, 'k heb 't in mij dit zevenste kind zal ons geluk bijbrengen. Maar, g'hebt het nu reeds zoo kwaad Kom, kom, ik ben struisch en gezond. Maar Toe, Pieter, laat ons dit goed werk doen; 't is immers een schepselke Gods Als ge wilt, 't zijn dan zoo. Vol vreugd sprong Katrien naar de wieg en kustte het lief wichtje alsofhet haar eigen kind geweest ware. - Ei, zie nu eens, hier aan dit doek is een papierke gehecht.. Wat mag dit zijn Toe, Pieter, lees eens: (Vervolg nadien.) Eene vrouw uit eene der voornaanste steden van Italië had eene zieke dochter welke eene zeer pijnlijke en gevaarlijke operatie onderslaan moest. In haren schrik wendde de moeder zich tot den Paus en verzocht hem eenen zegen en een klein gebed voor haar kind. De liefdadige opperpriester deel nemende in de smert dezer moeder, zond oogenblikkclijk zijnen zegen en deed den dag kennen op denwelken hij bijzonderlijk de jonge lijdster aan God zou aanbevolen hebben. Dien dag naderde de moeder tot de H. H. Sakiainenten om hare ge beden heter met die van den Paus te vereenigen en 's anderdaags geschiedde de operatie.De heelmeesters vreesden het kind in hunne hauden te zien blijven nogtans de uitval was geheel andersniet alleen gelukte de operatie hoven alle verwachting, maar de jonge dochter onderstond zo zonder de minste koorts, hetgeen bijna nooit gebeurd is. Onmogelijk de vreugd der godvruch tige moeder af te schilderen, onmogelijk hare erkentenis voor don H. Vader uit te drukken. VAN ALLES WAT. Nelle. Wel, Trien, blijf'ne keer staan, kind, ge loopt altijd gelijk 'nen dragonder, en hoe is 't Trien. Alzoo gelijk den tijd, Nelle; stillekens, er is geenen stoef; alles slaat op; en de kastrollen zouden alle dagen moeten vergroot worden, Nei.le. En dat is iet van d'houille, hein? ileus staat ze 2. frank. Trien. Joemonissen! wat gaan d' armé menschen dezen winter doen! Voor een lieterken houille, 2 frank Nelle. Ge zoudt zeggen hoe dat die houille zoo krimincel duur kan wor den. Wat mag daar achter ziitten Trien. Kwest of den Internationaal daardoor 't volk niet zou willen in oproer brengen? Is dat 'ne wereld? den eenen benijdt dat den anderen leeft. En dat is overal, kind, bij groot en klein, er is bijna nergens ware vriendschap, zelfs niet bij de koningen en keizers. Nelle. En dut zijn zoon rijke menschen? Is 't waar, Trien, dat het in Spanje oen huishouden is gelijk dat, in don lijd, van Jan on Peer va» Dicpen- daal, dat z' alles in stukken slaan en vechten gelijk d'hanen? Trien. Zoo schrijft de Werkman toch. Er is daar geen orde in Spanje; alleman wil meester zijn en niemand gehoorzamenknoopt dit aaneen Maar, om van den os op den ezel te vallen, wat zegde van ons stad, Nelle? Dat wordt een volksken, hein; alle weken konsekulief in 30 a 40 herbergjes speelt de spoelman eu 't krioelt er tot diep in den nacht gelijk in de kostiljons- huisjos. Nelle. Och, Trien, na een heel week werkens, mogen de werkmenscheu zich wel amuseren. Trien. Wie zegt neen, Nolle Maar, serieus nu, is dat een amusement Is 't niet eerder passie, slechten drift, dat in die orgeldraaierij gezocht wordt? Betaamt hut voorbeen meisje van 's avonds in d' herbergen te zittenOch, ons onuoozele kinderen geraken daar in handen \an vuile deugenieteu, verliezen de schaamte van hun geslacht en De schaamte, eilaas, een teêre blom En keert dan nimmer wederom. Nelle. Maar, Trien, ge neemt dat 't hoog op. Trien. Bak cn doe. Die danszalen zijn de ruien der werkmansfainilién do kinderen verliezen er gehoorzaamheid, liefde voorde ouders, zedigheid, alles. Zo moeten geld hebben, de jongens, om Iaat uit te zitten; dus, tegen d' oiikes opgespeeld, gedreigd weg te gaan of hun prée vermeerderd. Zo moe ten gepaleerd zijn. die dochters, een nel hebben, zijde linten, mutsen vol bloe men, kleeders met vollens, en wat weet ik al Ge moest d' huishoudens zien die door dit zot vermaak in druk en armoede komen! Ge moest dc tranen zien er doorgestort! Tranen van verblindde ouders en later tranen van kinderen, die hunne jeugd misbruikt, de tevredenheid en nog meer verloren hebben. Nelle. Maar, Ti icn, als dit nu de wereld is Trien. Tel, tet, tet! wat zieken praat! dat is 't bederf, de pest van dc wereld dat is den cholera voor de famüièn. 't Is schandaleus dat er rijke menschen zijn die dit bederf aanmoedigen. Maar Ons-Heer is 'ne wreker en geenen spreker. Hij zal de bedervers van ziju liefste kinderen, van do werklié denwel vinden. Maar wij moeten oppassen, Nelle, ons kinderen 'ne schrik van die danszalen inboezemen, zelfs streng handelen van 't begin afwant 't is elk 't zijne; die zich verbrandt, zal later op do hlijnen moeten zitten. Nelle, 'k moet loopendag, kind, tot ziens.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Werkman | 1873 | | pagina 3