NAAR WAAR; DE APPELSIENEN
GROEIEN
KERKELIJK LEVEN 15
7
door Felix Timmermans
Daar dan weer
.1 een bronzen groep
-Y» A een moet*er raet een
«ai ;4 - kind op de arm. en
M !f'P* kinderen aan hcur
KI jï zijde, die allen luis-
JP teren aan kier
der niet weerkomt.
J\J Daar een bronzen
V-Z vrouw, die bloemen
r legt over een dood
kind. Daar een man
in marmer (en dat zijn allemaal portret
ten naar de levenden en de doden), die
voor het bronzen beeld zijner vrouw ge
knield zit. (Veronderstel dat die man een
jaar na het oprichten van dit standbeeld
weer eens goesting krijgt om te trou-
Een straatbrede bronzen kom. waarin
een hof is aangelegd van vergeet-mij-
nietjes, en daarin een engeltje wandelend
naar een bloemekcn wijzend. Dat is het
grafken van een kind 't Is een museum
van verdriet, en bronzen beloften van
eeuwige liefde.
Byzantijnse. Romaanse kapellen. Griek
se tempels met grote figuren kolossale
monumenten men mensen en dieren er op.
En dat zo het ene nevens het andere,
met honderden Een bourgeois-genoegen
om ter schoonste, grootste en rijkste te
doen.
Monumenten zoals er in Holland geen
enkel staat voor een vaderlandse held.
en dat dan nog eerst door gemeenteraad,
commissicn. beheer van bruggen en we
gen moet gekeurd worden. Hier hebt ge
ze voor 't scheppen Hier heeft ieder zijn
standbeeld .men behoeft slechts rijk te
zijn en te sterven, en ge hebt het.
De trappisten doen elke dag een schup
aan hun graf. wordt verteld, hier sparen
ze voor hun graf. Een dodenverering op
gezweept door hoogmoed en stoeverij. Als
men dan tientallen van die graflanen
doorwandeld heeft, is men niet meer ver
baasd. dat er zoveel Italianen postuur-
kensverkopers zijn.
't Beelden zit in 't bloed. En overal
verse bloemen en licht.
Op een graftombe van 1882 daterend,
zijn nog juist verse bloemen gelegd. Ah
au versta ik dierei van kraamkens buiten
op het kerkhofplein, waar men verse
bloemen verkoopt. Ze ligt er als een bon
te krans van bloemen, waaruit verdriet
en liefde tuiltjes komen plukken (natuur
lijk mits te betalen).
Maar ssstdaar zien wij iets ontroe
rends. We willen de trappen opklimmen
naar de bovengaanderij, maar we blijven
verbaasd staan.
Ginder vóór een marmeren mannen-
buste staat een oude, slanke dame met 'n
bloemengarve in de arm. En zij spreekt
tot de buste. En zoals ik tegen u zou
spreken, met knikken en schudden van 't
koofd, mer verwisseling van blik. met
gebaren, en. als ik spreek over drie
schilderijen u dat met drie vingeren aan
toon. zo vertelt zij tot dien in een hoofd
gehouwen steen. Zij wil iets du'delljk ma
ken. zij glimlacht, zij schudt het hoofd,
en wijst. Neen geen gesprek zonder geba
ren li ik in een telefoonhoorn. Een gesprek
«et leven in, alsof de marmeren ogen
haar zien en verstaan. Dan zwijgt ze
even. streelt voorzichtig met heur vinger
toppen het marmeren gelaat de wangen,
de wenkbrauwen, zo liefelijk, zo innig-
iagenomen. als over het hoofd van een
lijdend, beminnend wezen en dan zoent
ze in een langen heiligen zoen die mar
meren lippen van haar echtgenoot: streelt
zachtkens de rode bloemen over zijn
wangen en gaat weer opnieuw aan 't
vertellen. Ik bezie mijn vrouw en zus
ters. z hebben tranen in de ogen .en we
gaan zwijgend weer de trappen af. 't Is
een ander volk die Italianen, heviger van
Moed en hart dan wij.
De regen symphoneert maar altijd door
over de pralerige graven, en maakt de
wenen tot een hazensaus.
De auto schuift als van zelf over het
Hinkend asphalt naar de rode bakstenen
kerk Santa Maria delle Grazia.
Daarbinnen is 't schemer en veel stof.
onverzorgd, niet Begijnenproper lijk de
Vlaamse kerken zijn.
Alle zijkapellen, door kerkramen troe
bel verlicht, hebben door-vochtige fres
cos, die afbrokkelen. In de linkerkapcl
van de kruisbeuk is er veel vrouwenge
zang. Ze zingen juist de Tantum Ergo,
terwijl een goudgekoorkapt priester voor
een verlicht altaar geknield zit.
De vrouwen, die geen hoed ophebben,
dragen een zwarte kante sluier op het
hoofd, en andere simpel een zakdoek.
In Italië mag een vrouw niet in de kerk
of ze moet het hoofd gedekt hebben.
Eene die voorzeker geen zakdoek rijk
was heeft een koterpapier op het hoofd
gespeten. En ze zingen, niet om mee te
doen, maar uit volle hart. Een bultje
zingt er boven uit met blikken, krijsende
stem. 't Is de kosteresse, ze verkoopt
kaarsen, neemt geld aan, maar gaat
swenst voort haar stem uit haar klein lijf
te nijpen, dat het in mijn oren trilt lijk
een mirliton.
Het heilig Sacrament zegent ons, en
dan het volk opnieuw aan 't zingen, een
juichlied in 't Italiaans, maar het koste
resken laat de boter van heur brood niet
halen .en 't is een delirium van gekres dat
z'er uitstoot. In de konkerte waar een
Byzantijnse Lievevrouw-schilderij in 't
licht van kaarsen opschemert. zitten er
vrouwen geknield met de armen uiteen,
ze kussen het altaar en kussen de grond.
Ik doe vol eerbied mijn hoed af. Helaas
de beroemde fresco geeft de volle
schoonheid niet meer die ze eens bezat.
Het verduftsel heeft haar blauw door-
melkt, getaand en beraspt. Nog niet lang
geleden is ze daarbij voorzichtig, dunne-
kens (hoe kan 't anders I) hersteld, maar
't is slechts de schaduw van wat ze moet
geweest zijn.
Doch de compositie triomfeert nog
zuiver in al haar heerlijkheid. De twaalf
apostelen zitten aan de tafel, drie aan
drie, en in 't midden Jezus, die het tra
gisch woord uitspreekt Een uwer zal
mij verraden De ontzetting, de verba
zing pakt de Apostelen aan. 't is een
schok van zielen. Het is een mathema
tisch, beredeneerd, verstandelijk werk.
streng-psychologisch uitgediept, zoals
trouwens Da Vinei altijd werkte. Dat
karakteriseert hem zo scherp. Da Vinei
is de mathematische esthetiek. Alle spon
taniteit is er uit. de vreugde der verras
sing. het gelukkig toeval is er niet in te
vinden, 't Is werk zonder uiterlijke drift.
Er is niet in het nerveuze zoeken O
het juichend vinden. Zoals mij een schil
der zei O het geluk van de verfstreek,
die plots per verrasing een onverwachten
toon doet openbloeien. en die dan kun
nen laten staan, eerbiedigen. Het godde
lijk toeval in de kunst. -> Alles is bij Da
Vinei verwacht, bewust berekend, maar
hoe
Het is de geniale mathematische mu
ziek van lijn. kleur en blond licht, vol
gratie en serene kalmte. Het is het werk
van een ingenieur, berustend op strenge
wetten en wetenschap, (begrijp dat Da
Vinei eigenhandig zilveren luiten maak-
Sint Pieterskerk te Rome.
Hier is 't geloof expressiever, ze wil
len er de uiterste vormen. luister, kleur en
gebaren aan geven, 't Is geloof met for-
ce-ballen. met gezwollen bicepsen I
We gaan buiten .een vrouw snuit eerst
eens in haar zakdoek, legt hem dan op
haar hoofd en gaat de kerk in.
In het Dominicanerklooster daarnevens
gaan we ons een tijdje neerzetten op een
marmeren bank. onder de gaanderijen,
die een hofken met fonteintje omvierkan-
ten. Wat een vredigheid, wat een zilvere
rust I
Onder de gaanderijen is 't ene uitge
veegde fresco nevens de andere. Het
fonteintje klatert. Rond de waterkom zit
ten bronzen kikvorsen met een klein kik-
vorske op de rug. die allen mee een
straaltje in het water spuiten.
Door een open gangske is het uitzicht
van een ander tuintje en een ander fon
teintje.
We eten een trossel malse muscaat-ro-
zijnen en luisteren naar deregen. die ruist
op het rode pannendank der kerk Santa
Maria enz., en de zeer groene kruiden
van het tuintje doet spelen en verroeren.
Een jonge monnik met een schoot vol
bloemen, lijk Sint Elizabeth, gaat ons la
chend voorbij.
Als de rozijnen op zijn. gaan we naar
de oude refter, waar op een der muren
Da Vinei het Laatste Avondmaal ge
schilderd heeft.
te)Zoals zijn werk is, kon het niet an
ders. Hij kon gerust een tiental jaren een
werk laten rusten, veranderen zou de
eindsom niet.
Zoals 2x2 vandaag 4 is, zo is het dat
ook over 10 jaar. Zijn werk had geen
haast, de oplossing bleef het zelfde, hij
had ze maar neer te schrijven. Maar al
lost hij het vraagstuk op voor zich. voor
ons blijft het een raadseleen Pythago-
rische, Hermaphroditische. occulte, ro-
zenkruizers-atmosfeer omhult de oplos
sing .en uit de gouden dair-obscur tergt
de sphynx-achtige glimlach van een Jo-
conde en een Sint-Jan onze onvermo
gendheid om te begrijpen. Da Vind is
een sphinx. Maar dichter bij ons voelen
wij zijn tragieke carlcaturen. fris en gril
lig neergepend, krampachtig zoekend het
beest in de mens weer te geven.
We kopen enige goed-gelukte post
kaarten .en dan weer terug in 't rumoer
van de beregende massa, die naar 't
Domplein trekt, want de koning komt. en
aan alle gevels wenen slappe nationale
vlaggen. En ons trekt de natte trein door
de platte landen van Lombardijen.
We zitten weer bij verliefde paren, en
ons Marieke is gelukkig niet meer trein-
ziek. De bergen van Verona zitten als as-
se grijs in de regen.
Ah I Ah I daar is 't graf van Romeo
en Juliette.
Shakespeare heeft ons dat zo schoon
verteld. Later doemen de witte campanil-
las van Padua op. en ons Emma gaat
aan t vensterke zien, naar de stad van
haar geliefkoosde heilige Smt-Antonius.
De steden in ItaliëElke stad hier
heeft een internationale roem van kunst
of heiligheid.
Van al die dingen klopt ons hart.
Italië is iets van ons. te Lier hebben
harten mccgcklopt met het verliefde hart
van RomeoSint-Antonius is ook te
Lier, duizenden vereren hem. Sint Fran-
ciscus. Michel-Ange, Raphael en zo
veel anderen zijn 't eten en drinken voor
onze geest, de Paus als vader aller Ka
tholieken, 't bindt ons allemaal aan Ita
lië met draden van eerbied en bewon
dering. Als de mens ooit een tweede va
derland heeft, maar dat is niet. een is al
genoeg, dan zal het voorzeker Italië zijn.
en gaarne dan 1
De avond valt. we rijden, rijden, we
zijn als reizende bedelaars naar geeste
lijke schoonheid, en hier maakt men ons
met schoonheids-aalmoezen overlopend
rijk.
En daar is Venetië, het schoonste ste
nen sprookje der wereld I
DE SPROOKJESSTAD.
Het Venetiaans station spuit de mas
sa mensen buiten als iemand, die rapper
spreken wil dan hij kan.
Daar staan wij ingesloten in een halve
ronde, als in een amphitheater, van
goudgepette hotelknechten, die een caca-
fonic van hotclnamen door elkaar litanie
ën. Maar. daar het reisagentschap Fran
cois. voor ons gezorgd heeft, roep ik
zelfe Regina Regina
Er springt een uit de kring, pakt onze
valiezen af, geeft ze aan een pakjesdra
ger we wringen ons uit de hotelbedien
denkring. en plots daar is het water al 1
Daar is het in de avond een krioeling
van zwarte, dobberende gondels, als hal-
ve-maan oranjeschillen met op de achter
ste punt een gondelier, op de voorste een
loodrecht stalen tandgebit, en tussen de
twee punten in een baldakijntje met gor
dijntjes, waaronder wij ons nederzetten.
Maar 't water niet gewoon, laten de
vrouwen bange kreetjes als 't bootje wag
gelt van ons lichaamgewicht.
Die kreetjes stijgen haast uit alle gon
dels, de gondeliers roepen en sakkeren,
de hotelbedienden-pakjesdragers over
schreeuwen elkaar een lawaai als op een
stierenjaarmarkt. Een vodderige man
houdt met een haakstok de gondel tegen,
en steekt zijn hoed uit om wat te krijgen
depakjesdrager, die de valiezen slechts
heeft opgeheven en neergezet, steekt zijn
pet uit .een steekt ons postkaarten toe,
een arme vrouw steekt haar hand uitde
hotelknecht doet alsof hij niets vraagt,
maar steekt zijn ogen in onze porte-mon-
naie .en de gondelier (riekend naar bran
dewijn) treuzelt zolang tot al dit uitgeste
kene voldaan is met geld. O ze verstaan
elkaar zo goed 1 Het is de Firma Krijgers
Co.
En dan lossen wij als een zwart blad
van een grote zwarte bloem, van de an
dere gondels af. en glijden over het
brede, donkere water van het Canal
Grande, varen een klein smal straatje in,
en plots onthult de stilte ons, en de
droom van een vertelselwereld I
In 't licht van schaarse lantarens zien
wc langs weerskanten, oude, hoge stille
huizen, paleizen met arkaden in ajoure
Moorse gothiek huizen met dikke krul-
traliën voor de gesloten ramen met duis
tere loggias en zware balkonnen, waar
rond wilde wingerd en acacia groeit
met omkaderde poorten, waarvoor, tus
sen hoge in streepgeschilderde palea,
zwarte gondels slapen.
Niets te horen in deze Begijnhof-een
zaamheid dan het fluwelen geplas van
den enkelen roeiriem, die de gondel
voortwiegt. Neen. "t Is geen varen "t is
een voortzuigen over een zwarte, stille
diepte. De huizen staan vlak in 't water,
direct, zonder het minste borduursel of
gaanpad het water raakt de marmeren
drempels. Kruid en mos groeien tussen
de stenenzieke plekken verrotten de
roze kalk. zouten kanker knaaot de ste
nen af. We schuiven voorbij blinde ma-
ren, waarboven cypressen duisteren te
gen sterrenlucht, (want het regent nu
niet meer) en waarin geheimzinnige
poortjes de toegang zijn naar fluisterende
tuinen. (Wordt vervolgd.)