Arbeid adelt
Geldplaatsingen.
Landbouwweekblad
Scha pert kweek
ZONDAG 24 OCT. 1920.
Prijs 6 centiemen.
2de JAARGANG. Nr 96
Bureel en Redactie GROOTE MARKT, 8, AALST
Verantwoordelijke Opsteller ORTA1RE CAUDRON,
Burchtstraat, 3, Aalst.
Aankond gingen volgens akkoord.
Abonnementsprijs
3,50 frank 's jaars.
De medewerkers zijn verantwoordelijk voor hunne bijdragen
Ongeteekende stukken worden niet opgenomen.
Niet opgenomen handschriften worden niet teruggegeven.
In de eerste tijden der menschheid be
stond er geen geld. Alles werd door ver
wisselingen verkregen de eene gaf een
paard om eene koe te krijgen en gaf
eenige schapen voor het dier dat hij
verlangde. De koopmans van het Oosten
verwisselden hunne vruchten, hunne
kunstwerken met de koopmans van het
Westen die in ruiling de voortbrengse
len hunner streek aanboden.
Later werd er munt gemaakt, die een
zekere, waarde had en die in verwisse
ling werd gegeven en aangenomen bij
verkoopingen. In de middeleeuwen
maakte men reeds schoone geldstukken
en was er eené algemeene gangbaarheid
van deze waarden.
Later maakte men geld in papier en
de bekende assignaties van de fransche
revolutie die aan de bevolking in ruil
van hunne produkten en dieren werden
gegeven en die later waardeloos waren,
zullen nog vrij lang bekend blijven in de
geschiedenis.
Toen hebben we de bankbiljetten ge
kregen die de schuldbrieven zijn van den
Staat en met het opkomen der nijver
heid, zagen we aktiën en obligatiën.
Op den dag van heden zien we nog
enkel papieren waarden, die in ruil wer
den gegeven van de werkelijke fortuin
goud, zilver, eigendommen, fabrieken,
veestapels, enz. enz.
We mogen dan de manieren van rui
ling in vier verschillende tijdstippen
aanhalen de tijd der ruiling 1° stuk voor
stuk, 2° voor klinkende munt, 3° voor
papieren geld van den Staat, 4° voor
aktiën of obligatiën. Hoe meer de be
schaving vorderde, hoe nader kwamen
we tot de derde en vierde wijze.
In alle tijden ook waren er lieden die
zich lieten afschrikken voor die nieu
wigheden; die geen trouw hadden in de
klinkende geldstukken en deze weiger
den bij verkoopen, daar zij alleen andere
dieren, gronden of wat anders in ruiling
verlangden. Het papieren geld en later
de aktiën en obligatiën schrikte nog
meer de lieden af, daar ze aan dit be
schilderd papier geene de minste waarde
achtten.
Zelfs op onze dagen zijn er tal van
lieden die niet eens weten wat aktiën of
obligatiën zijn en vele landbouwers ken
den enkel staatsobligatiën, wanneer ze
bij de uitwisseling hunner marken niet
veel anders konden krijgen. Zoo kwa
men belgische rente, schatkistbons, obli
gaties der nationale herstelling in den
wandel en in kennis van de massa.
Op het gebied van geldplaatsen kun
nen we het volk van heden in vier klas
sen verdeelen 1° deze die enkel geld en
vaste eigendommen betrouwen 2° deze
die staatsrenten en obligatiën of eene
geldplaatsing bij een goede vriend ver
kiezen 3° deze die enkel aktiën koopen,
die met deze waarden speculeeren 4°
deze die door het stichten van nijver
heids- of handelshuizen aktiën maken en
uitgeven en de groote dragers zijn van
alle bevoordeeligde titels, alsmede de
meesters der finantiëele inrichtingen.
Deze laatste zullen we niet bespreken,
daar dit enkel is-weggelegd voor groote
millioenrijke nijveraars. bankiers, enz.
Beginnen we met te zien wat voor
menschen van deze drij eerste klassen
het wijst handelen en op voordeeligste
manier hun geld plaatsen.
1° Menschen die zich enkel op geld
en vaste eigendommen betrouwen, moe
ten om hun geld te doen intrest winnen
op tijd kunnen land koopen. Zoo komt
het dat groote sommen in den grond
geborgen worden om bij de eerste gele
genheid als er een stuk land te koop
komt, te worden uitgehaald. Dit land
wordt gewoonlijk veel te duur betaald,
zoodat deze eerste klas van menschen
van hun gewonnen geld geen of weinig
voordeel genieten. Reeds eenige jaren in
den grond wint het niets in land gesto
ken wint het gewoonlijk aan de prijzen
die het nu wordt betaald 1 of 2 per hon
derd. Deze soort van menschen verdie
nen niet een kapitaal te bezitten, daar zij
er een voor hen en voor de natie, doode
en niets opbrengende weerde van ma
ken.
2° Deze tweede soort koopt ook vas
ten eigendom, als het goed gelegen en
niet te duur is maar ze koopen meer
staatsobligatiën en koopen ook al eens
eene aktie van een of ander fabriek,
koolmijn of bank. Zij berekenen wel,
waar hun gewonnen geld hen een goede
intrest geeft en ook waar hun kapitaal
eene toekomst heeft't is te zeggen
waar hun kapitaal negen kansen op tien
heeft om in waarde te vermeerderen.
Gronden dicht bij eene stad of op eene
speciale plaats gelegen, kunnen dikwijls
in weerde vermeerden, terwijl ze intus-
schen al een goede intrest geven. Ak
tiën van goede maatschappijen vermeer
deren gewoonlijk in weerde. Dit alles
moet een goede geldbelegger in 't oog
houden.
Deze soort mensch is in dees opzicht
een verre stap gevorderd op den weg
der beschaving en scheidt zich zichtbaar
af van de domme, wantrouwige en on
wetende man, die maar altijd werkt,
slaaft en spaart en geen verstand heeft
om zijn gewonnen geld voor hem wat
doen te winnen Want juist daar ligt de
ware fortuin iemand bijvoorbeeld wier
eigendommen en fortuin die in den
grond gedolven of in duur land zijn
gestoken en slechts 2 opbrengen, is
met hetzelfde kapitaal 3 maal armer dan
een man wier fortuin 6 opbrengt.
Ik neem een voorbeeld Pieter is
90.000 frank rijk hij heeft enkel geen
verstand van zijn geld te plaatsen
zoodat zijn fortuin slechts 't een
door 't ander 2 opbrengt hij heeft
een jaarlijksch inkomen van 1800 frank. 1
Jan is maar 30,000 fr, rijk, maar hij is
slim en zijn fortuin brengt hem dooreen
6 op. Hij heeft een jaarlijksch inko
men van 1800 fr. Dus is Jan zoo rijk als
Pier, want het is alleen het inkomen die
de werkelijke waarde vaststelt.
De derde soort geldbeleggers zijn nog
ietwat meer ontwikkeld en koopen bijna
uitsluitend aktiën van koolmijnen, ban
ken, glasblazerijen, hoogovens, werk
huizen, enz. enz. Dit is voorzeker de
meest opbrengende plaatsing, maar het
is noodig dat deze die zich daartoe be
geeft goed op de hoogte is van zijn vak
om geene ontgoochelingen op te loopen.
Hiervoor is er eene zekere graad ge
leerdheid. studie en dagelijksche oplet
tendheid vereischt om na te gaan in
welke fondsen men voordeeligst plaatst
t is te zeggen welke maatschappijen
door hunnen zaken en vooruitgang
het grootste winst aandeel jaarlijksch
kunnen uitdeelen.
De naaste week eene korte studie
Over aktiën en obligatiën, hunne voor-
en nadeelen.
Stapel en Vlies.
Zooals reeds is gezegd, vereenigen de
afzonderlijke wolharen zich tot strenge
tjes, stapeltjes en stapels, waafuit ten
slotte het gehee4e vlies bestaat. Die sta
pels wolharen zijn echter bij de verschil
lende schapènrassen en ook bij hetzelfde
ras nog al uiteenloopend. Wel staan de
wolharen, in tegenstelling met de gewo
ne haren, alle minne of meer loodrecht
op lichaam, en krijgen ook de -stapels
dezen stand, maar bij schapen met lan
ge wol zijn de haren te zwaar en niet
stevig genoeg om dien stand te behou
den zij gaan liggen en daardoor krijgen
ook de stapels een schuinschen of liggen-
den stand. Bij schapen met korte wol
nemen de stapels slecht dien stand aan
op die deelen van 't lichaam, Waar, zoo
als aan de dijen, de wol door druk of
door de vochtigheid b. v. aan de rugzij
de genoodzaakt is, min of meer te gaan
liggen. De normale bouw van den sta
pel bij de korte-eigenlijke-woldragende
merinosschapen is overigens die van een
cilinder. Aan den top kan deze echter
min of meer kegelvormig en bij meer
slechten bouw ook spits en spiesvormig*
en bij getwijnde wol, waar de stapelvor
ming min of meer ontbreekt, kurketrek-
kervormig zijn.
Behalve in hun uitwendigen kunnen
de stapels ook verschillend zijn in hun
inwendigen bouw. In 't algemeen ver
langt men dat ,deze goed gevuld en ge
lijk zij. Het min of meer gevuld zijn van
een stapel hangt af van den niin of meer
dichten wolstand, dat wil zeggen van
het aantal haren die er b.v. op een vier
kante centimeter huid gesteld kunnen
worden. Om die dichtheid te meten
heeft Mentzel een bepaald toestelletje,
een woldichtheidsmeter bedacht maar
men kan zich voor de aanwezige wol
massa in een stapel, dat is van hare
dichtheid ook een oordeel vormen, door
zijdelingsche samendrukken. De verhou
ding tusschen de dikte van een lossen
stapel en die wanneer hij wordt samen
gedrukt, wijst deze min of meer aan.
De natuurlijke dikte of doorsnede van
een stapel is overigens weder afhanke
lijk van de soort wol. Zoo vormt die der
merinos in het algemeen kleinere stapels
dan de grovere wol der andere rassen.
Een dichte haarstand met goed geslote-
ne en dichte stapels is echter altijd een
gewenschte eigenschap, omdat deze een
der factoren is waardoor de hoeveelheid
wol in een vlies wordt bepaald. Een
tweede factor daarvoor is de lengte van
de stapels, maar ook deze loopt bij de
verschillende rassen zeer uiteen.
Evenals bij de enkele wolKaren onder
scheidt men bij een stapel hoogte en
lengte. De eerste is de lengte in zijn
natuurlijken, de laatste die in uitgerekten
toestand t verschil daartusschen be
paalt de rek of de krimpkracht der wol.
Bij kamwol moet deze niet zeer groot,
maar bij wol vodr laken groot zijn.
Wordt een strengetje edele wol sterk
gespannen en in trilling gebracht, zoo
geeft het een heldere, minder edele onder
die omstandigheden een doffen toon.
Doordien de stapels door tusschenha-
ren, overloopers of binders, vereenigd
zijn, vormen zij een samenhangend ge-
geheel, het wolvlies. Het aantal binders,
die niet zelden afsterven en dan valsche
binders geheeten worden, mag niet te
groot zijn. Want is dit te groot, dan is
een vlies niet goed gestapeld maar zijn
bouw verward. In hooge mate is dit het
geval met de zoogenaamde boomwol
achtige of viltige wol. Het veelvuldigste
komt dit voor aan den voet der stapels.
Vlak gebogene en ongestapelde wol,
die daarbij arm-aan vetzweet is, noemt
men heedig of werkig.
Niet op alle deelen van het lichaam
van een schaap is de wol van de zelfde
hoedanigheid en daardoor ook een vlies
niet overal gelijk. De fijnste en de beste
wol wol is op de schouders, de zijden en
den rug, minder goed is die op den nek,
de schoft, de dijen en beenen en den
buik. Is de wol aan den buik van goede
hoedanigheid, dan mag men daaruit be
sluiten dat het geheele vlies goed cn
deugdzaam is.
Bij de eigenlijke wolschapen tracht
men bovendien, om de quantiteit wol te
vergrooten, niet alleen alle huiddeelen
met wol begroeid te krijgen, maar ook
het aantal huidplooien te vergrooten.
Aangezien men daardoor echter bij het
schaap een min of meer ziekelijken toe
stand vormt en thans niet meer zoo uit
sluitend op de wolproductie ziet, is men
daarvan in latere jaren meer terug geko
men.
De Schapenrassen.
De schapen behooren tot de oudste
huisdieren en zijn over bijna de geheele
aarde verspreid. Men vindt ze zoowel
in de koude als in de heete en gematigde
luchtstreken, zoowel op de bergen en
hoogvlakten als in de lage kuststreken.
Het behoeft ons dus niet te verwonde
ren dat reeds tusschen de natuur-rassen
van schapen een groote verscheiden
heid bestaat. De getemde schapen brengt
men tot een tiental vormen, natuur- of
stamrassen geheeten. Daarvan hebben
een zestal meer hun zetel in de landen
buiten Europa, een viertal kan men meer
als Europeesche rassen beschouwen.
Aangezien hieruit ook de fokrassen ver
kregen zijn, beginnen wij met te geven
Buiten-Europeesche het vetuitschaap
in Azië vanaf de Europeesche grens tot
in China. De staart bezit slechts 3a 4
wervels en is dus zeer kort. Daarin en
daarnaast hoopt zich een groote hoeveel
heid (20 tot 30 .KG.f vet op. De wol,
van een witte, bruine of grijze kleur, is
De