REDT U
I ZELVEN
DE BEbASTIftGEH
Stikstofvoeding dëF Peuigewassen.
IMEüKVEH
Onze Graangewassen.
De Vraebtafuiisseling.
Landbouwweekblad!
Arbeid adelt
moet steeds de
leus zijn van
alle landbouwers.
CDetensehoppelij^e Qijdpoge
;;:>jg£i38gBca8gBSajgai8B^^
ZONDAG 15 MAART. 1925.
Prïja 12 centiemen.
7de JAARGANG N\ 324
Abonnementsprijs i 6,00 frank s jaar».
Men schrjjft in op ons Bureel en op alle postkantoren.
Aankondigingen volgens akkoord.
Bureel en Redactie BRABANDSTRAAT, 53. AALST
ORTAIRE CAUDRON. Aalst
De medewerkers zijn verantwoordelijk voor hunne bijdragen
öngeteekende stukken worden niet opgenomen.
Niet opgenomen handschriften worden niet teruggegeven.
Voor en door de
Landbouwers
Verantwoordelijke Opsteller
de
Wij beginnen vandaag het on
derzoek van die belangrijke kwes
tie. Ons doel bestaat in de uitleg
ging van de wet en inlichtingen
over de punten die de landbouw
betreffen.
Waarom zijn er vermeerderin
gen in de belastingen gekomen
Voor den oorlog was de schuld
van den staat 5.800.000.000 frank
ze is nu 40.684.000.000 frank. Die
vermeerdering is natuurlijk geko
men door de oorlogskosten maar
ook door leeningen in binnen- en
buitenland om pensioenen en be-
heerkosten te betalen en om aan
de ongenoegzaamheid der belas
tingen te verhelpen. De jaarlijk-
sche vermeerdering der schuld was
in 1923 en 1924 niet meer dan een
milliard terwijl zé vroeger veel
grooter was. Ónze regeering heeft
dus de financiëele toestand van
het land bijna zuiver gebracht en
zij hoopt voor 1925 nog eene ver
betering. Iedereen moet zijn be
lastingsplicht vervullen de waar
sters, de meubelen, de dienstbo
den en de paarden.
3. het patentrecht.
4. de belasting op de werkelijke
inkomsten en winsten.
De wet van 1919 heeft de be
lastingen in 't algemeen bevestigd,
maar andere namen gegeven en
ook... andere cijfers genomen.
Wij hebben nu als belastbare
inkomsten
1. de inkomsten van gebouwde
en ongebouwde grondeigendom
men.
2. inkomsten van het roerend
kapitaal.
3. de bedrijfsinkomsten.
Die brachten nochtans nog te
weinig op en dan heeft* men de
supertaks gevonden die het totaal
der inkomsten en winsten aanslaat.
De princiepen van de wet zijn
de rechtvaardigstealleen moet
men in hun toepassing opletten
niemands belangen te krenken.
Wij zullen verder van de vermeer
dering van het percent volgens het
de van ons papiergeld zal alleen totaalcijfer der inkomsten spreken
door een zuivere finantiëele toe-
stand verbeterd kunnen worden j
en wat zou het ons kunnen helpen j
papier te bezitten dat geene waar-
de meer zou hebben
Men heeft van den belgischen
schatplichtige groote offers ge-
vraagd. Hij moest, in 1913, 4/ j
frank betalen, nu 416 frank. De
belastingen zijn dus in België bij
na 10 maal zwaarder dan voor
den oorlog die vermeerdering is
veel grooter dan in al de andere
landen. Nochtans betaalt men,
misschien niet zonder twijfel no
pens de rechtvaardigheid van de
belasting en ook niet zonder twij
fel nopens de som, waar die twij
fel komt daaruit voort dat het pu
bliek te weinig ingelicht wordt.
Met de wet van November
1919 heeft de regeering het doel
gehad iedereen op gelijken voet te
zetten iedereen zou volgens zijne
inkomsten en zijne winsten beta
len. Die gedachte was zeer goed
en zeer schoon, maar er zijn in
België nog te veel personen die
niet boekhouden hoe willen we
dan van die personen juiste reke
ningen vragen. Het was dus de
eerste moeilijkheid voor het be
stuur van de staatskas die onbe
kende winsten te schatten. Men
heeft het, volgens de streek, op
verschillende manieren gedaan,
na bespreking met afgevaardigden
van de belanghebbenden, hier in
akkoord met onbekende perso
nen en eindelijk somtijds alleen.
In het eerste geval betaalt ieder
een zijne schuld, zonder veel ple
zier natuurlijk, maar ook zonder
aarzeling, zeker als hij is dat de
vastgestelde cijfers ten minste bij
na juist zijn. In de andere geval
len kan die manier van handelen
alleen ontevredenheid en tegen
kanting veroorzaken.Iedereen zal
nochtans betalenomdat het
moeilijk is tegen den Staat te twis
ten, maar zal men dan niet trach
ten een deel van zijn kapitaal te
verbergen
Wij hooren dikwijls zeggen dat
de toestand van vroeger beter
was, dat de cijfers van voor den
oorlog per 3,4,5 of 10 verdubbeld
mochten zijn. Er bestonden in de
vroegere gewoonten te veel on
rechtvaardigheden. Die gewoon
ten bestonden al van voor 1830,
dus voor de belgische onafhan
kelijkheid. De taksen op de deu
ren en vensters waren dezelfde
voor groote of kleine, in breede
handelsstraten en in smalle stegen
de huurwaarde was dikwijls slecht
bepaald de werkelijke inkomsten
en winsten waren volgens de ma
nier van leven vastgesteld.
Wij hadden dan
1de grondbelastingen
2. de personeele belasting op de
huurwaarde, de deuren en ven-
Wat we in ons vorige bijdrage schre
ven over de stikstofvoeding der planten
is maar ten deele toepasselijk op de
peulgewassen.
Deze planten verbruiken ook nitraat
en ammoniak, maar enkel op gesterili-
seerden (mikrobenvrij) grond. Op ge
wonen grond echter, hoewel ze in hun
bestanddeelen een grooter stikstofge
halte hebben dan de graangewassen,
trekken ze maar weinig voordeel uit die
meststoffen; dikwijls zelfs bevat de grond
na het inoogsten meer stikstof dan in
het begin en meer dan hem onder vorm
van meststoffen werd toegevoegd.Daar-
uit blijkt dat de peulgewassen de stikstof
elders dan in den stikstofvoorraad van
den grond kunnen putten, en op dat ge
bied kan enkel ia aanmerking komen de
stikstof uit de lucht.Zooals men wellicht
weet is de lucht een mengsel van 4 dee-
len stikstof en één deel zuurstof lucht
bevat ook nog 3 deelen koolzuur op
10,000 deelen lucht (0,03 °/o).
kant kweekten graan- en
op vermorzelde kwarts
maar wij mogen nu al zeggen dat
die vermeerdering juist is iemand
die groote winsten doet kan na
tuurlijk meer betalen per honderd.
Het patentrecht is dus alleen
verdwenen.
I. De Grondbelasting
De grondbelasting is gevestigd
op het kadastraal inkomen van al
de gebouwde en ongebouwde
grondeigendommen, 't Is alzoo een
misgreep te denken dat de pacht
prijs altijd als huurwaarde moet
aanzien worden. Eene overeen
komst tusschen den eigenaar en
den huurder zou altijd mogelijk
maken op papier eene lagere huur
waarde aan te duiden daarbij
zou de pachter die te veel betaalt
volgens de natuur en de kwaliteit
van den grond een tweede keer te
veel moeten betalen voor de
grondbelasting.
De nazieners van het kadaster
moeten de kontrool maken van
de opgegevene huurwaarden met
vergelijking aan de middelmatige
opbrengsten van zelfde gronden
of zelfde gebouwen in dezelfde
streek. Wij moeten ook nota ne
men, om de huurwaarde te bepa
len, dat wij aan den pachtprijs,
volgens het geval, de grondbe
lasting, als de huurder die zelf be
taalt, de verschillende werken kos
teloos of aan speciale prijzen voor
den eigenaar gedaan, de uitkeerin-
gen in natura (graan, eieren, melk,
enz.) moeten bijvoegen. Integen
deel moeten van den pachtprijs af
getrokken worden de persoonlijke
lasten van den pachter of van den
huurder die ten laste van den eige
naar zijn gelegd.
Om eene juiste huurwaarde te
nemen mag men nog rekening hou
den van de verkoopwaarde van
een eigendom en daarop de inte
rest rekenen.
De grondbelasting is verschul
digd door den eigenaar, bezitter
of vruchtgebruiker. Maar deze drij
soorten van personen kunnen in
den pacht de grondbelasting ten
laste van den huurder zetten.
Nochtans in dat geval zal de pach
ter of de huurder nooit verschul
digd zijn eene verhooging van de
grondbelasting die daarna zou ko
men te betalen en dit niettegen
staande alle vroegere tegenstrij
dige bedingen. De wet wil daar
mee vermijden dat de pachter zich
in een onvoorziene toestand zou
bevinden.
De grondbelasting is van 10
van de huurwaarde voor den
Staat. Wij zullen verder van de
opcentiemen spreken.
(Wordt vervolgd).
P. QUERTON,
Agronoom.
Landbouwers leest en
verspreidt uw blad.
Er zijn weinig vraagstukken in de
plantenphysiologie welke zulke talrijke
proefnemingen en zulken langen woor
denstrijd tusschen de geleerden hebben
verwekt als het vraagstuk dat we nu be
spreken. Sedert eeuwen kende men den
gunstigen invloed van de peulgewassen
op de vruchtbaarheid van den grond
men legde dit uit door de lengte hunner
wortels welke uit de diepere grondlagen
het voedsel putten en den voorraad der
bovenste laag schier onaangetast lieten.
Deze uitleg kon niet meer gelden indien
men de peulgewassen kweekte op een
bepaalde hoeveelheid gronds Die proef
neming werd in 1836 door Boussingault
verwezenlijkt: Klaver en erwten werden
in potten gekweekt het stikstofgehalte
van de aarde en van de asschen der peul
gewassen werd vastgesteld en grooter
bevonden dan de stikstofgehalte van de
aarde vóór de proefneming. Later be-
statigde dezelfde geleerde dat de stikstof
der geoogste peulgewassen altijd het
stikstofgehalte der toegediende meststof
fen overtrof en dat wel somtijds in bui
tengewone hoeveelheid in geval van
lucerne (Spaansche klaver) in vollen
groei bereikt die hoeveelheid bij de drie
honderd kgr. per hectare en per jaar.
Het spreekt dat de stikstofvoorraad van
den grond indien hij niet hernieuwd
werd, algauw zou uitgeput zijn. De fei
ten echter toónen dat die voorraad br
de cultuur van peulgewassen altijd aan
rijker wordthet is dus alleen ten koste
van de atmosfeerische stikstof dat dit
geschieden kan. (Atmosfeer noemt men
de luchtmassa die den aardbol omsluit)
Dit besluit hoe natuurlijk het ons
ook voorkome werd door Boussin
gault ondanks zijn eigen proefnemingen
niet aangenomen. In 1849 liet G. Ville
de gunstige uitslagen kenneD welke hij
bekomen had door het kweeken - in
potten en onder glazen klok van lu
pinen in zand het zand was eerst tot
gloeiens toe gewarmd en dan met een
oplossing van minerale stoffen be
sproeid. Boussingault herhaalde de
proef van G. Ville en hij bekwam geen
uitslag. De geleerden in 't algemeen
deelden de meening van Boussingault,
omdat de proeven van Ville zeer onbe
stendige uitslagen leverden nu eens
lukten ze, dan niet De bijzonderste
voorwaarde tot het wellukken zijner
proef had aan G. Ville ontsnapt en 't is
eerst dertig jaren later dat ze gevonden
werd. 't Is ia 1883 immers dat de vraag
opnieuw bestudeerd werd, tegelijkertijd
door den beroemden Franschen schei
kundige Berthelot en door twee Duit-
schers Hellriegel en Wilfarth.
peulgewassen
waaraan een
vaste hoeveelheid minerale stoffen en
een veranderlijke hoeveelheid calcium-
nitraat (Noorsche nitraat is ook cal»
ciumnitraat) werd toegevoegd. Zij be
vonden dat in geval van gerst de atmos
feerische stikstof nooit wordt verbruikt:
de meeropbrengst van den oogst staat in
rechtstreeksche verhouding tegenover
de aangewende hoeveelheid calcium-
nitraatdat feit had Boussingault reeds
bemerkt zooals wij in onze vorige bij
drage schreven. In geval van erwten
bestaat er geene verhouding tusschen de
aangewende hoeveelheid nitraat en het
gewicht van den bekomen oogst, zoo
ver dat mer, dikwijls den besten uitslag
bekwam wanneer hoegenaamd geen ni
traat werd aangewend de erwten zijn
dus bij machte de atmosfeerische stik
stof vast te zetten. Indien men echter
die proefnemingen op gestereliseerd
midden verwezenlijkt, dan worden de
peulgewassen gevoelig aan de werking
van nitraat, juist zooals met graange
wassen het geval is peulgewassen zul-
en nu niet groeien zonder nitraat, tenzij
men het gesteriliseerde midden besproeie
met water waarin een weinig aarde is
vermengd. In dat laatste geval ziet men
op de wortels knobbeltjes verschijnen.
Deze wortelknobbeltjes zijn altijd afwe
zig wanneer de peulgewassen worden
gekweekt op gesteriliseerd midden met
gesteriliseerd water besproeid.
De aandacht werd aldus gevestigd op
deze wortelknobbeltjes, die men voor
heen als ziekteverschijnselen aanzag en
men bestatigde dat deze knobbeltjes de
woonst zijn van een mikroob die bij
machte is de atmosfeerische stikstof vast
te zetten en deze stikstof onder vorm
van eiwitstof aan de peulgewassen te
leveren als vergoeding trekt deze mi
kroob uit de peulgewassen de koolhy
draten welke tot zijn voeding noodig zijn.
Deze mikroob kan in kunstmatig mid
den (cultuurbouillon) leven (Beyerinck,
Franck en Otto) en hij werd door
Beyerinck Bacillus Radicicola (wortel-
bacil) genoemd. In deze soort mikroben
zou men echter een groot aantal varië
teiten kunnen onderscheiden en elk dezer
variëteiten zou eigen zijn aan een be
paalde soort peulgewassen en zelfs, vol
gens Mazé (1899) aan een bepaalde
soort grond zoo b.v. zou de bacillus
der lupinen zonder invloed zijn op de
erwten en de bacillus der kalkachtige
gronden zou enkel zeer traag aan kiezel
achtige gronden gewoon worden. Som
mige geleerden onderscheiden aldus van
5 tot 11 variëteiten.
Als praktisch gevolg van die weten
schappelijke bestatigingen heeft men ge
tracht den B. Radicicola aan te wenden
om de opbrengst van voederplanten te
vermeerderen en de firma Meister Lu
cius en Biüning, te Höchst, bracht in
den handel (1896) onder den naam van
nitragine een cultuur van deze mikroben
welke het voldoende was aan den grond
toe te voegen om zijn vruchtbaarheid te
vermeerderen. De proefnemingen in
Frankrijk door Dehérain en in Duitsch-
hmd door Franck aangelegd, leverden
geen gunstige uitslagen om de eenvou-
eersten stap daar tot de verwezenlijking
van dit doel. In hun proefnemingen za
gen ze de gedeeltelijke sterilisatie
waarvan we reeds vroeger gewaagden,
de vermenigvuldiging bevoordeeligen
van den Clostridium Pastorianum en
van de Azotobacters. Zooals Truffaut
onlangs schreef 19244 zal de mikroben-
leer weldra in den landbouw een even
belangrijke rol spelen als heden in de
gezondheidsleer en de geneeskunde.
P. V. F.
Het vee dat in de eene of andere
streek word opgehouden, kan men met
rede een product van het klimaat en van
den bodem dier streek noemen. Zijn ge-
heele bestaan immers is afhankelijk van
de omstandigheden waarin het leeft.
Nochtans mag men hierin niet te abso
luut zijn, daar de geaardheid van het vee
in eene streek toch ook veel afhangt van
de zorg, die voor het aanfokken wordt
besteed, en het doel waartoe het vee
wordt gehouden. Naar dit doel on
derscheiden we melkvee, mestvee en
werkvee. Wij zullen ons hier bij het melk
vee houden.
Van melkvee verlangt men dat het
eene groote hoeveelheid melk geeft van
de gewenschte samenstelling. Gewoon
lijk gaan zeer hooge melkopbrengsten
niet samen met goed gehalte, daar het
hier verschillende factors zijn die den
groolen rol spelen, lijk de geschiktheic
van het dier, het ras en de erfelijkheid.
Zoo geven Jerseysche, Casselsche, Dur
hamsche en Bretonsche koeien in het al
gemeen geen groote hoeveelheid, maar
wel vetrijke melk, dewijl Hollandsche en
Vlaamsche koeien groote hoeveelheden
kaasrijke melk geven, doch met een min
der vetgehalte.
Vermits het geven van veel en van
vette melk een erfelijke eigenschap is
dient bij het aanfokken ook op de at
komst gelet te worden, vooral van den
stier die voor het dekken wordt gebruikt.
De melkveehouder zal dus nooit een
vaarskalf houden als hij niet bepaald
weet dat het dier van goede afstamming
Waar echter de melkveestapel zoo
dikwijls door aankoop wordt aangevuld,
is het niet altijd mogelijk iets omtrent de
voorouders van de aangeboden dieren
te vernemen en in dit geval zal de koo-
per zich dus geheel moeten overlaten op
de uiterlijke kenmerken.
De ondervinding heeft nu geleerd dat
veel goede melkgeefsters in hun
lichaamsbouw en hun uiterlijke eigen
schappen op bepaalde punten groote
overeenkomst vertoonen vandaar dat
men zegt dat een goede melkgeefster
meestal gekend wordt aan een zeker ge
tal uiterlijke kenteekenen. De meeste
veehouders hechten evenwel een te
hooge waarde aan die uiterlijke kentee-
ken. Waar deze met een goede afstam
ming gepaard gaan, zijn ze stellig van
veel waarde, maar wij echten evenveel
waarde uitsluitend aan een lange reeks
goede vporouders als aan de meest vol
maakte vereeniging van de uiterlijke tee
kenen van melkrijkheid alleen. Waar
men echter van die afstamming weinig
of niets kan vernemen moet men zich
wel op die kenteekenen van betrekkelijke
waarde overlaten Het is immers toch
sten melkspiegel waren begaafd. Een
gele tint van den melkspiegel en het
sedekt zijn van gele schilfers, die zich er
gemakkelijk laten afkrabben, zouden
ook nog op een hooge vetgehalte der
melk wijzen.
Als verdere kenmerken voor melkvee
gelden nog een losse, zachte en plooibare
ïuid, arm aan onderhuidbindweefsel
een korte, fijne, zachte, glanzende en
dicht aanliggende beharing een fijne
cop, betrekkelijk lang en smal, met groo
te, heldere oogen en fijne horens, vooral
aan de basis een dunne hals, een vrij
breede en niet hoekige schoftniet te
vleezige, doch drooge, niet te smalle en
niet te steil geplaatste schouders een
lange borstkas met langerugwerpsels en
ver van elkander liggende ribben, daar
dit alles op goed ontwikkelde ademha
lingswerktuigen wijstde rug moet lang,
en niet te scherp zijn de lenden moe
ten met den rug één rechte lijn vormen
de buik zal tonvormig zijn, naar achte
ren iets wijder wordende, maar niet op
geschorst, noch hangend het kruis zal
lang en breed zijn de staart zal fijn aan
gezet. dun en lang wezen de ledematen
zullen niet te lang en te grof zijn, met
goede breede en krachtige gewrichten,
goed geplaatst, niet koehakkig van ach
teren, noch met franschen stand ven
voren.
Vernuftige geleerden beweren dus dat
er een duidelijk sprekend verband be
staat tusschen de bovengenoemde uiter
lijke kenteekens en de melkrijkheid.
Daar dit verband echter niet altijd te
vinden is, wenschen wij hier alleen te
doen opmerken dat zeer veel goede melk
geefsters weliswaar het meerendeel van
bovengenoemde uiterlijke kenteekens
vertoonen.
Wanneer wij nu op de markt een
mooie en een leelijke melkkoe zien staan
en wanneer ons van de afstamming van
beide niets is bekend, dan zullen wij de
eerste boven de laatste verkiezen. Is de
afstamming en de melkrijkheid van den
stam ons wel bekend, dan komen maar
enkele uiterlijke kenteekens van pas in
de2e plaats en andere in 't geheel niet in
aanmerking.
Het opsporen van de afkomst van het
dier zal ook van 't allergrootst nut zijn
de bestendige medewerking der altijd
zelfde faktoren van het midden en de
richting, ook altijd dezelfde, aan de dier
lijke producten eener bepaalde streek
toegeëigend, moet onvermijdelijk eene
eenvormigheid in den kweek teweeg
brengen en de dieren met een speciaal,
een aan hun eigen uiterlijk, bestempe
len dat voor den aankoop een waarborg
zal zijn.
F. S.
Berthelot bestatigde dat gronden van
mindere of middelmatige waarde hun
stikstofvoorraad vermeerderen wanneer
ze met de lucht in aanraking komen.
Voor gesteriliseerden (mikrobenvrije)
grond is dit echter niet waar, en daar
een stof welke tot gloeiens toe gewarmd
wordt, mikrobenvrij is, begrijpt men
waarom de proeven van G. Ville enkel
dan lukten, wanneer toevallig de noo
dige mikroben op het zand werden aan
gebracht, bijvoorbeeld door het water
waarmede men het begoot.
Daar deze verrijking aan stikstof zich
voordeed op gronden waar niet het min
ste zichtbare plantengewas op groeide,
kon Berthelot niet anders besluiten of
het waren de mikroben aan wier wer
king dit feit te wijten was. De stikstof
winsten aldus verwezenlijkt op naakten
grond zijn flauw, maar ze worden vrij
aanzienlijk wanneer men op die gronden
peulgewassen teelt. Op enkele maanden
dat de proefneming duurt stijgt de stik
stofwinst tot 600 a 700 kgr. per hectare
in geval van lucerne. Deze uitslagen
werden gestaafd door proefnemingen
met andere planten en in andere omstan
digheden verwezenlijkt door andere
proefnemers waaronder we Gautier,
Joulie en Pagnoul (1888) zullen noemen.
Hellriegel en Wilfarth langs hunnen
dige reden dat de B. Radicicola reeds op beter een minder goede, dan in t geheel
geen waarborg te bezitten. En daarom
ware het niet slecht die kenteekens van
melkrijkheid eens na te gaan.
Het meest betrouwbare kenteeken is
in ieder geval wel eene goede ontwikke
ling van den uier, waarop groote, kron
kelende, sterkontwikkelde meikaderen
scherp staan afgeteekend. Die meikade
ren dienen immers om het bloed d.i. het
voedend materiaal voor de vorming der
melk, naar den uier te leiden- Daarbij
moet de uier groot, vierkant en met een
dunne huid bedekt zijn. Hij moet zich
zoo ver mogelijk naar voren uitstrekken
en daarbij niet vleezig zijn, maar in uit
gemolken toestand veel plooien vertoo
nen. De vier tepels moeten in een vier
hoek naar buiten staan en goed gang
baar zijn. De aanwezigheid van nog
kleine speentjes, bijspenen genaamd, is
een goed teeken. De melkkuilen, waar
door de meikaderen zich van onder de
huid naar het inwendige van het lichaam
begeven, zullen groot zijn en zich dicht
bij de voorbeenen bevinden.
Tot de zoogenaamde teekens van
melkrijkheid behoort verder de melk
spiegel. Men verstaat daardoor de plaats
aan het achterste gedeelte van den uier
en op de dijen, waar het haar in plaats
van zooals gewoonlijk van boven
naar beneden van beneden naar bo
ven gericht is. Hoe grootere melkspie
gel en hoe fijner haar, des te meer melk
zal de koe geven, zegt men wel. De
fransche geleerde Guenon, die de melk
spiegel ten grondigste heeft ingestu
deerd en ze in niet minder dan 64 soor
ten naar hun grootte en vorm heeft ver
deeld, verdient zeker allen lof voor zijn
vernufte opzoekingen, doch de onder
vinding heeft meermalen slechte melk.
geefsters aangewezen die met den mooi-
alle akkergronden gevonden wordt
De verbeterende invloed der peulge-
wessen op de vruchtbaarheid van den
grond is dus hieraan te wijten dat die
planten in den vorm van wortels en van
anderen afval, in den grond een groo
tere hoeveelheid stikstof laten stik
stof welke ze aan de lucht ontnomen
hebben dan de hoeveelheid verbon
den stikstof (nitraat enz welke ze aan
den grond ontnomen hebben. Aldus ook
is uit te leggen het voordeel dat de peul
gewassen als groenmest leveren.
Buiten den B. Radicicola zijn er nog
andere mikroben bekwaam om vrije
stikstof vast te zetten. Zoo onder ande
re de Clostridium Pastorianum dat aan
den groep der boterzuurbakteriën be
hoort ook nog de Azotobacter Chroo-
coccum en Agilis, en de Radiobacter
van Beyerinck. De werking van al deze
mikroben wordt bevoordeeligd door
mangaanzouten (Olaw). Het waren
waarschijnlijk deze mikroben en niet de
B. Radicicola die op het spel waren in
de proeven door Berthelot op naakten
grond verwezenlijkt.
De tegenwoordigheid der stikstofmi-
kroben is niet voldoende om den groei
der peulgewassen te onderhouden op
tuingrond, rijk aan organische stoffen
kan de lucerne bijna zonder onderbre
king gewonnen worden (Lawes en Gil
bert), maar op gewonen normalen akker
grond verkwijnt deze plant na enkele
jaren. Deze uitslag zou te wijten zijn aan
een tijdelijke vergiftiging van den grond
door de uitwerpselen der planten (kos-
sowitch 1905, Dumont en Dupot 1907).
Uit dit alles blijkt dat het noodig is de
nuttige mikroben te bevoordeeligen de
proefnemingen van Russell, van Truf
faut en van Bezssonoff (1920) stellen een
Bij het nu algemeen geworden ver
bruik van stikstofmeststoffen voor de
wintergranen in de Lente en voor de
haver, moet gezorgd worden enkel die
stikstofmesten toe te passen welke on
middellijk opneembaar en benuttigbaar
Het is immers in de eerste weken
van de Lente dat de graangewassen al
de hun noodige stikstof opnemen. De
voorraden stikstof in den grond aanwe
zig zijn op dat oogenblik van weing nut.
Alle omzettingen kunnen moeilijk of niet
geschieden, omdat voor deze omzettin
gen de grond een warmtegraad moet
hebben, welke in dit seizoen zelden voor
komt. Daarom is de aangewezen stikstof
meststof hier het Sodanitraat van Chili.
Een toepassing van 300 tot 350 kg. per
hectare zal aan de jonge plantjes de
noodige stikstof geven. Een ander voor
deel Sodanitraat is een alcalische mest
stof en graangewassen vergen een al-
calischen bodem.
De vruchtafwisseling is een zeer be
langrijke kwestie zoowel in land- als in
tuinbouw. Wanneer we sommige onzer
landbouwers en hoveniers hooren spre
ken of beter nog als we hun doenwijze
eens goed nagaan, dan bemerken we al
ras dat ze met de vruchtafwisseling nog
te weinig rekening houden. Vermits ik in
De Koornbloem bijzonderlijk fruit
boomteelt en moeshoevenierderij te be
handelen heb, ga ik me bijzonderlijk,
voor wat de vruchtafwisseling betreft,
houden op het terrein van tuinbouwik
zit niet gaarne in een andermans rapen.
Dit wil nochtans niet zeggen dat de land
bouwers uit de lezing van deze artikels
geen voordeel kunnen putten, hoege
naamd nietwant de grondslagen van
een welbegrepene afwisseling in den
plantengroei komen zoowel den land
bouwer als den tuinbouwer ten goede.
De grond waarover ge gewoonlijk
beschikt om er groenten op te telen ver
deelt men in een zeker aantal gelijke
perceelen't zij 2, 3, 4 of 5 volgens de
verschillende plantengroepen die men
kweeken wil.
Als men nu gedurende een jaar, op een
zelfde perceel grond, planten heeft ge
kweekt die dezelfde eischen stellen of na
genoeg dezelfde voor wat betreft de
BHBHUmBHU
is.