REDT U ZELVEN DE BELASTINGEN Onderzoek van Melk op Vervalsching Grondontleding Onze Graangewassen. De Vraehtafwisseling. Landbouwweekblad flfbeid adelt Mog in Magazijn moet steeds de leus zijn van alle landbouwers. ZONDAG 22 MAART. 1925. Prijs i2 centiemen. 7de JAARGANG Ni 325 Abonnementsprijs 6.00 frank 's jaars. Men schrjjft in op ons Bureel en op alle postkantoren. Aankondigingen volgens akkoord. Bureel en Redactie BRABANDSTRAAT, 53, AALST Verantwoordelijke Opsteiier ÜKTA1RE CAUDRON. Aalst. De medewerkers zijn verantwoordelijk voor hunne bijdragen Ongeteekende stukken worden niet opgenomen. Niet opgenomen handschriften worden niet teruggegeven. Voor en door de Landbouwers Aan dit blad behoort een Bijvoegsel. Belasting op het Inkomen van Roerend Kapitaal Art 14 van de Wet De belasting op het inkomen van roerend kapitaal is van toe passing op de dividenden, inte resten, renten en alle andere op brengsten van aangewende kapi talen, uit welken hoofde ook en zijnde 1° Inkomsten van aandeelen of deelen hoe ook genaamd,van obli- gatiën of andere schuldvorderin gen wegens geldleeningen ten laste van de burgerlijke of han delsvennootschappen, op aandee len, waarvan de maatschappelijke zetel of de voornaamste bestuurs inrichting in België gevestigd is 2° Inkomsten van titels uitgege ven door den Staat, de provinciën, de gemeenten en andere openbare inrichtingen of instellingen, behal ve de vrijstellingen betreffende de coupons voorzien door bijzondere wetsbepalingen 3° Inkomsten a) van alle kapi talen aangewend in alle handels-, nijverheids- of landbouwzaken, die anders dan door de bij nr 1 hier boven bedoelde vennootschappen worden gedreven b) van alle schuldvorderingen en leeningen, ten laste der natuur lijke personen en der vennoot schappen andere dan op aandee len, hebbende hun verblijf of hun ne woonplaats in België c) van geldsommen, in België in bewaring gegeven hetzij in bank-, wissel-, crediet-, consignatie- of spaarinstellingen, hetzij bij ban kiers, notarissen, zaakwaarnemers of andere bewaarnemers 4° Inkomsten van vreemde ren ten of roerende waarden, van schuldvorderingen op het buiten land of van geldsommen in bewa ring gegeven in het buitenland, toegekend aan natuurlijke of zede lijke personen hebbende hun ver blijf of hunne woonplaats in het Rijk. De belasting is eveneens van toepassing op de opbrengsten van verhuring, van verpachting, van gebruik en van concessie van alle roerende goederen. Zij is ook van toepassing op de inkomsten van de onroerende goe deren gelegen in het buitenland Die belasting is wel duidelijk uit gelegd. Wij moeten nochtans van het aangewend kapitaal spreken. Dat kapitaal is een soort van roe rend kapitaal. In de inkomsten van nijveraars, handelaars en landbouwers is er een deel van de winsten dat de interest van het aangevend kapi taal uitmaakt. Die interest moet dus niet als belasting op de win sten aangeslagen worden, wel als belasting op het roerende kapi taal. Bijv. nemen wij een aange wend kapitaal (dieren, materiaal, waren in magazijn, voorafbetalin gen op de teelten, gangbaar kapi taal) van 100,000 frank en een winst van 10,000 frank. Die winst bestaat uit twee deelen het eer ste, de gewone interest wan 100 duizend frank het tweede, de in komsten van het bedrijf. Het eer ste deel betaalt de belasting op roerende zaken het tweede de bedrijfsbelasting. De interest van het roerend ka pitaal in het bedrijf gebruikt, dus het aangewend kapitaal, wordt maximum op 6 gerekend, maar gewoonlijk wordt het cijfer 5 genomen. Het mag minder zijn en zelfs totaal verdwijnen voor iemand die in zijn bedrijf verliezen zou doen. De interest van roerende zaken (titels, obligatiën, geldsommen op interest gegeven enz., zooals hier boven in artikel 14 uitgelegd) en die van het aangewend kapitaal betalen 10 Voor het laatste geval (100,000 frank) brengen 5 5000 frank op en betalen dus 500 fr. voor het andere slaat de taxevan 10% natuurlijk de juiste inkomsten aan. De interest van sommen in de nijverheid, den handel, den land bouw aangewend, wordt dus op dezelfde manier geschat. Noch tans in de nijverheid en den han del blijven machienen en waren toch altijd machienen en waren en hunne waarde,als zz wat vermeer dering of vermindering ondergaat, zal toch weinig verschillen. Onze dieren kunnen alle dagen door ziekten of ongevallen sterven of ten minste een deel van hunne waarde verliezen. Een kapitaal in den landbouw is dus veel meer blootgesteld dan in handel of nij verheid en zou bijgevolg een klei nere interest moeten opbrengen. Daarbij, in den handel, blijft het geld in de zelfde zaak maar korten tijd gestokenhet zelfde voor werp kan op een jaar 5, 10 of 12 maal gekocht en verkocht worden. Hetzelfde bestaat in de nijverheid, waar de produkten vervolgens verkocht worden. De landbouw kan op die manier niet handelen ons geld blijft twee of drij jaren in onze koeien en onze paarden, een jaar in onze teelten het gebeurt dat wij twee oogsten op hetzelfde land hebben, maar dat zal toch een uitzondering zijn. Ons geld brengt dus minder op; wij moeten meer kapitaal gebrui-. ken voor dezelfde winsten, dat ka pitaal is veel meer blootgesteld en toch wordt dezelfde interest gere kend Hoe kunnen wij de waarde van het aangewend kapitaal bepalen Die bestaat in ons materiaal, in een deel van onze dieren, in het geld dat wij op de hoeve noodig hebben voor uitbatingskosten, in de voorafbetalingen op de teelten, in de waren in magazijn enz. Wij zeggen een deel van onze dieren, omdat ze toch alle niet dienen tot de produktie. De melkkoeien, de stier, de trekpaarden, de hengsten geven ons melk of werk in de kweekerij hebben wij twee soorten van dierendegene die op de hoeve moeten blijven en degene die verkocht zullen worden. De eerste zijn elementen van ons aan gewend kapitaal omdat hun onder houd en hun getal noodig zijn om het werk op de hoeve te verzeke ren. De tweede zijn produkten en moeten zoo aanzien worden om dat ze niet onontbeerlijk zijn zij zullen op de hoeve niet blijven en zijn elementen van winstbereke ning. Om het werk te vergemakkelij ken heeft men middencijfers geno men als aangewend kapitaal. Ze zijn per Ha.. tot 5 Ha land 1400 fr. tot 15 Ha 1600 fr. tot 25 Ha 1800 fr. van meer dan 25 Ha 2000 fr. Dit beteekent niet dat men die cijfers altijd moet nemen, maar zij worden genomen als basis, daar waar geene andere opgegeven worden. Men kan ze dus verande ren in geval een abnormale toe stand wordt bewezen. ('t Vervolgt). P. QUERTON, Agronoom. Zaailijnzaad van Riga. Zaaihaver Zege en Ligowo. Industrie-planters nog een klein hoe veelheid Roode Star. Drooge pulp extra kwaliteit zonder zakken. Beetzaad halve suikerbeet en Ecken- dorf. Klaverzaad Lokersch Melkzuiverheid kan alleen worden gewaarborgd door de melkvervalschin- gen te beletten en ze desgevallend beslist kenbaar te maken. De wetgeving betreffende het voort brengen en den handel in melk is vol gens de landen zeer verschillend. In België wordt, krachtens de wet van 4 Augustus 1890, de regeering gemach tigd met het oog op de openbare ge zondheid den melkhandel te regelen en te onderzoeken om alle maatregelen te nemen ten einde bedrog en vervalsching te beteugelen De gemeentelijke over heid geniet van hetzelfde recht. Melk handelaars zijn aan de volgende maat regelen onderworpen Afgeroomde melk mag verkocht en te koop gesteld worden uitsluitend in vaten die een ten minste 5 cm. breeden blau wen band dragen, welke band tegen een witten band of grond afsteekt. De Den siteit moet 1,034 a 1,036 bedragen. Half-volle melk zal uitsluitend ver voerd of verkocht worden in vaten die een roodbruinen band dragen. Half volle melk moet ten minste 1,5 °/o vet in houden en zal een Densiteit hebben van 1,033. Volle melk moetin vaten zonder band worden verkocht, ten minste 2,8 vet inhouden en een Densiteit hebben van 1,029 a 1,033. Het is volstrekt verboden te verkoo- pen of te koop te stellen melk waaraan water of vreemde bewaarstoffen zijn toegevoegd, a'sook biestmelk, melk die door bacteriën bedorven is, melk die van dieren voortkomt die met giftin- houdend voedsel of giftige geneesmid delen zijn gevoed geweest en melk die van besmettelijke zieke dieren voortkomt, als tering, mondzeer, pest- kool, bloedvergiftiging, galkoorts, enz. Nochtans mag melk van door ziekte aangetaste koeien in den handel wor den verkocht na ze op ten minste 80 graden warmte te hebben gebracht. De naam en het adres van den melk- verkooper moeten in goed leesbare let ters op de tot den melkhandel gebruikte wagens of vaten aangegeven worden. Melk kan men vervalschen door haar een zekere hoeveelheid vet te ontnemen, door toevoeging van water, én door ge deeltelijke afrooming én door water toevoeging, door toevoeging van vreemd vet (cocoline). Al die verval- schingen verminderen in groote mate de voedingswaarde en de vefteerbaarheid van de melk. Hoe zullen we nu het aan de melk toegevoegde water gaan opzoeken Voor volle melk is de Densiteit of het soortelijk gewicht 1,029 1,033 voor afgeroomde melk is ze 1,034 a 1,036. Afgeroomde melk is dus zwaarder dan volle melk dat komt omdat het vet hier achterwege is gebleven. Nu, melk is zwaarder dan water dus zal melk waar aan water is toegevoegd lichter worden: de Densimeter zal ons dat aanwijzen. Zoo zal afgeroomde melk b.v. door wa tertoevoeging tot een densiteit komen van 1,032 in plaats van 1,034 en volle melk. in plaats van 1,030. 1,028 of 1,027. We zien dus dat de densimeter ons goed ter hulpe kan staan tot het op zoeken van het toegevoegde water. Melk houdt gemiddeld 88 water in, dus 12 °/o droge stof. Veronderstel len we dat de densimeter ons 1,029 geeft. Hoeveel water is er in de melk 102»9 - 12 =90. 9 "Zo- Dergelijke wijze van wateropzoeken kan maar alleen als leiddraad dienen om de ontledingen verder door te drijven het spreekt van zelf dat men door het bepalen van het soortelijk gewicht alleen er niet kan toe komen een besliste uit komst in zake melkvervalsching daar te stellen. Willen we een wettelijke ont leding doen, dan moet die geschieden in een door den Staat aangenomen labora torium van scheikunde waar de melk volledig in een droogstoof zal worden verdampt de droge stof alleen zal over blijven, wijl al het water uit de melk zal zijn verdwenen. Het verschil in gewicht geeft ons het gehalte aan water. Er bestaan ook nog verscheidene for- mulen om het onderzoek van de melk op vervalsching te doen. Fleischmann heeft zoo een tweetal formules samengesteld met behulp waarvan men het gehalte aan droge stof in een melkmonster en het soortelijk ge wicht van die droge stof kan uitrekenen, wanneer het vetgehalte en het soortelijk gewicht der melk bekend zijn. Dit is mo gelijk doordat het soortelijk gewicht van het melkvet en dat van de vetvrije dro ge stof vrijwel onveranderlijke groothe den zijn zij bedragen onderscheidelijk 0,93 en 1,6. Noemen we nu het procentisch vet gehalte v, het soortelijk gewicht der melk S, het droge stofgehalte d, het soortelijk gewicht van de droge stof m, en het procentisch gehalte aan vetvrije droge stof r, dan luiden bovengenoemde formules aldus d 1.2 v 2,665 100S - 100 m S X d S X d (100S 100) terwijl verder r d v. Deze formule kan als volgt afgeleid worden. Het volume van 100 gram wil lekeurige melk is 100 d d v v 1 1 6 0.93 Hieruit volgt dan, dat het soortelijk gewicht der melk 100 S 100 - d r v 1.6 0.93 en daaruit kan men de formule voor droge stof afleiden. Fleischmann zegt in zijn boek uit drukkelijk dat hij slechts kan instaan voor de nauwkeurigheid van zijne for mule in omstandigheden zooals hij die in Noord-Duitschland aantrof. Hij zegt verder dat het. bij het gebruik van zijn wjjze van berekenen van het gehalte aan droge stof in andere streken, wensche- lijk is eerst na te gaan of daar voor het soortelijk gewicht van de vetvrije droge stof ook het Constante cijfer 1.6 mag worden aangenomen en dat het ge- wenscht is zijn formule eenigszins te wijzigen als men voor het soortelijk ge wicht der vetvrije droge stof een ander getal vindt. Voor eeae beoordeeling van de vraag of een melkmonster door watertoevoe ging, dan wel door roomafscheppen of afgeroomde melk toevoegen, is ver- valscht, is ook het procentisch gehalte van het vet in de droge stof onveran derd, terwijl het door de beide andere wijzen van vervalschen, lager wordt. Wanneer van een monster vervalsch- te melk de samenstelling bekend is en tevens ook die van de melk, vóór de vervalsching, dan is men, met behulp van vorem: taande gegevens, in staat na te gaan welke soort van vervalsching heeft plaats gehad en ook om uit te re kenen in welke mate vervalsching plaats had. Gewoonlijk heeft men naast de ver- valschte of verdachte melk geen monster van de oorspronkelijke melk. Men be helpt zich dan echter met een z g. stal- monster, d. i. een monster da'onder toe zicht gemolken is van dezelfde koeien, waarvan het verdachte monster afkom stig is, juist 24 of 48 uur na het winnen van de verdachte melk. Men neemt aan, dat er na 24 of 48 uur nog geen groot verschil is opgetreden in de samenstel ling van de mengmelk van een aantal koeien. Hierboven is alleen gesproken van vervalsching óf door watertoevoeging óf door roomafscheppen. Het is natuur lijk mogelijk dat beide manieren van vervalschingen gelijktijdig plaats heb ben. Alsdan zal v zeer sterk dalen, d dalen, s kan gelijk blijven, m zal omhoog gaan, terwijl r gewoonlijk daalt. Het is zeer moeilijk om van een melk monster, waarvan men geen stalmonster heeft, met zekerheid te zeggen of het al dan niet vervalscht is, omdat bij onver- valschte melk, onder zeer verschillende omstandigheden en van zeer verschillen de koeien gewonnen de waarde van v, s, d, r en m zoö zeer uiteenloopen kan. Op zuivelfabrieken volgt men wel een bijzonder manier om vervalsching van de volle melk met afgeroomde melk van den vorigen dag aan te toonen. Daartoe vermengt men de afgeroomde melk, voordat die teruggegeven wordt, met een oplossing van 100 gr. phénolph- taleine in een liter alcoholmen gebrui- he circa 20 kub. cm. per 100 1. afge roomde melk. Deze toevoeging is voor den melkleverancier onzichtbaar en bij de voeding onschadelijk. Wordt derge lijke afgeroomde melk den volgenden dag voor vervalsching der volle melk gebezigd, dan kan dit gemakkelijk aan getoond worden, aangezien dan door toevoeging van wat loog of kalkwater roodkleurig optreedt. Aangezien op deze wijze zelfs zeer kleine hoeveelheden phénolphtaleïne nog aangetoond kunnen worden, mag men niet al te spoedig tot vervalsching besluiten. Niet schoonma ken van de melkbus, waarin Zoowel de afgeroomde melk teruggegeven als de volle melk geleverd wordt, kan in deze aanleiding geven tot optreden van de roode verkleuring. Een eenvoudiger systeem tot het be palen van het waterghalte is nog het "Ackermann machientje,, dat uit twee opeenschuivende schijfjes bestaat waar op allerlei cijfers staan vermeldde eene schijf dient voor het getal voor het getal van het soortelijk gewicht, de andere voor het getal van het vetgehalte t eens beide getallen gekend, is het voldoende ze op beide schijven te doen overeen stemmen een wijzer die over die schij ven schommelt zal u dan het gehalte aan drooge stof aanduiden. Waaruit we heel gemakkelijk dus het gehalte aan water kunnen afleiden. L. V. D. M. Geen enkele scheikundige nijverheid kan de medewerking missen van den scheikundige deze heeft als rol den nij- veraar in te lichten over de waarde der grondstoffen, welke hij aankoopt en ook hem raad te geven en hem te toonen op welke wijze hij zijn fabrikatie het meest winstgevend zal maken. De landbouw nu is een nijverheid en bestaat, zooals alle nijverheid, in een vervorming van grondstoffen (ma- tières premières) De landbouw moet trachten uit de grondstoffen het maxi mum nut, 't is te zeggen het maximum produkten te trekken. De grondstoffen van den landbouw zijn de gassen en de dampen der atmos feer, en ook de minerale en organische stoffen welke de landbouwer aan den grond toevoegt in den vorm van stal mest en kunstmatige meststoffen. De plant is het werktuig dat door den landbouwer gebruikt wordt om de grondstoffen in verbruikbare produkten om te zetten deze verbruikbare pro dukten zijn de bloem in de tarwe, de olie in de olieplanten, de suiker ih de suikerbeet, het voeder in het weidegras en de peulgewassen voeder, dat op zijn beurt door een ander landbouwwerk tuig, het dier, in vleesch, melk en leder wordt omgezet. De plant, vervormingswerktuig, moet zoodanig verbeterd worden dat ze het maximum kan voortbrengen: ze moet op zulk een midden geteeld worden dat ze geheel haar opslorpingsvermogen kan laten gelden aan den grond moeten in de juiste, gewenschte verhouding die elementen toegevoegd worden welke ontbreken of op ontoereikende wijze aanwezig zijn. Landbouw is dus een echte scheikun dige nijverheid en het moet dus voor de praktijk in nauw verband blijven met de Scheikunde, met de Wetenschap. Een wetenschap welke niet in cijfers kan om gezet worden is geen wetenschap. Van die waarheid overtuigd hebben de land- bouwscheikundigen getracht vast testel len in welke hoeveelheid een gegeven grondstof in den grond moest aanwezig zijn voor de kuituur van een gegeven plantensoort. Door de ontleding van den grond cijfers dus weet men dan of men bijvoorbeeld stikstof of fosfoor moet toevoegen en in welke hoeveelheid. Onder de voedingsstoffen welke de planten aan den grond ontleenen zijn er maar vier welke een economisch belang opleveren fosfoor, stikstof, kalium (pot- asch) en, in zekere gevallen, kalk. De hoeveelheid volgens dewelke die grond stoffen in den grond voorkomen is meestal te gering voor de behoeften der plant, terwijl het maar bjj uitzondering is dat zich gebrek aan zwavel (solfer), ijzer of magnesium voordoet. Men geloove echter niet dat de ont leding van den grond toelaat zijn vrucht baarheid te meten, dus in cijfers om te zetten. Zoo bevonden de eerste geleer den die de grondontleding bestudeerden dat een grond welke zeer rijk was aan kalimum, nochtans gevoelig was aan toe gevoegde kalimeststoffen, wijl een an dere grond, kleigrond bijvoorbeeld, arm aan kalium, geen kalimeststoffen noodig had voor de kuituur derzelfde plant. Men begreep dan dat het niet onver schillig is in den vorm van welke ver binding kalium, fosfoor enz., in den grond voorkomen en men maakte een onderscheid tusschen verteerbare en on verteerbare grondstoffen. Men poogde het gehalte der verteerbare stoffen te meten. We moeten echter bekennen dat dit doel tot nu toe, ondanks de proefne mingen van Dehérain, Dyer, Schloesing jr, König, Kellner en nog andere, niet bereikt werd. Dat is niet lastig om begrijpen het mecanismus waardoor de plan! e a de grondstoffen oplossen en opslorpen,wijkt heelemaal af van de middelen welke de scheikundige op zijn laboratorium aan wendt, en het is ook veel meer ingewik keld. Overigens het gehalte verteerbare stoffen verschilt volgens de plantensoort. Dus het gehalte verteerbare kalium, fosfoor gelijkstellen met het gehalte dier stoffen dat zich oplost in verdund citroenzuur (methode van Dyer) of in verdund salpeterzuur (Schloesing) is een veralgemeening welke natuurlijk niet kan overeenstemmen met de ingewikkelde methoden welke de planten gebruiken. De geleerden geven het echter niet op en zoeken altijd voort in dien zin we zijn echter overtuigd dat het in den hul digen toestand der wetenschap onmoge lijk is het gehalte verteerbare grondstof fen met een voldoende juistheid vast te stellen, om de eenvoudige reden dat de verschillende planten een verschillende keus of selectie uitoefenen onder de grondstoffen. Misschien zal men er toe komen het maximum gehalte aan ver teerbare stoffen vast te stellen. Men kan dus niet het gehalte verteer bare stoffen vaststellen, maar wat men heeft kunnen vaststellen is de minimum hoeveelheid eener bepaalde stof welke zich in een bepaalde vloeistof moet op lossen wanneer een gewogen staal grond met die vloeistof in aanraking wordt ge bracht voor een gegeven cultuur is er een minimum vastgesteld dat zich in die vloeistof moet oplossen. Indien men mij dus wel begrepen heeft, zal men onthouden dat men mis schien het maximumgehalte verteerbare stoffen in een grond zal kunnen meten en dat men reeds door grondontleding weten kan of het proefondervindelijk noodig bevonden minimum verteerbare stoffen aanwezig is, maar men kan niet het juiste gehalte verteerbare stoffen vaststellen. Een voorbeeld om dit klaar temaken: Prof. Mayer heeft getoond dat een grond geschikt is voor de cultuur van beeten wanneer hij minstens 0,07 fosfoorpentoxyd, 2 °/o kaliumoxyde, 0,1 stikstof en 0,1 kalk oplosbaar in zuren bevat. Professor Garola, die het landbouw- station van Chartres bestuurde, bevond dat een grond geen fosfoormeststoffen noodig heeft voor de cultuur van graan gewassen wanneer zich minstens 0,3 fosfoorpentoxyd in citroenzuur oplost. Lemmermann (Landw. Vers. Stat. 1898) besluit dat een grond geen kali meststoffen noodig heeft voor de cul tuur van rogge wanneer zich 0 235 °/o calium oplost in 10 procentiger chloor- zuur. Elke landbouwkundige bezit onge twijfeld dergelijke gegevens voor zijne streek en die gegevens zijn voldoende wanneer een landbouwer de ontleding van den grond vraagt, dan is dit om te weten of hij voor een bepaalde cultuur deze of gene meststof aan zijn grond moet toevoegen en in welke hoeveel- ïeid. Om dit vraagstuk op te lossen is iet volstrekt niet noodig het juiste gehalte verteerbare stoffen te kennen iet volstaat dat men bepale of de grond iet vereischte minimum eener grondstof levat, minimum dat voor elke cultuur proefondervindelijk werd bepaald. Men heeft beweerd dat zulk een me thode niet wetenschappelijk is dat kan wel, maar het staat vast dat die methode den landbouwkundige cijfers verschaft waaruit hij dan praktische gevolgen kan trekken nopens de aan te wenden be mesting en meer is er in de praktijk niet noodig. In een volgend artikel leg ik uit hoe de landbouwer het staal moet ne men dat hij door den scheikundige wil laten ontleden het zorgvuldig nemen van het staal is immers van het grootste belang. P. J. CLAUS, Scheikundige. Bij het nu algemeen geworden ver bruik van stikstofmeststoffen voor de wintergranen in de Lente en voor de haver, moet gezorgd worden enkel die stikstofmesten toe te passen welke on middellijk opneembaar en benuttigbaar zijn. Het is immers in de eerste weken van de Lente dat de graangewassen al de hun noodige stikstof opnemen. De voorraden stikstof in den grond aanwe zig zijn op dat oogenblik van weing nut. Alle omzettingen kunnen moeilijk of niet geschieden, omdat voor ci*ze omzettin gen de grond een warmtegraad moet hebben, welke in dit seizoen zelden voor komt. Daarom is de aangewezen stikstof meststof hier het Sodanitraat van Chili. Een toepassing van 300 tot 350 kg. per hectare zal aan de jonge plantjes de noodige stikstof geven. Een ander voor deel Sodanitraat is een alcalische mest stof en graangewassen vergen een al- calischen bodem. (Vervolg en slot) Bij sommige planten vertoont zich die moeheid veel vroeger zooals bijvoor beeld bij de vlinderbloemigen en in al- gemeenen regel, mag men zeggen, dat hoe langer men kan uitstellen van met dezelfde planten op denzelfden grond terug te keeren, hoe beter voor de op brengst. Eindelijk heeft ieder slag plantengroep ook zijn eigen parasieten die ze bij voor keur aanvallen liever dan een anderen. Komt men nu met dezelfde planten op denzelfden grond terug dan werkt men de ontwikkeling dier parasieten in de hand, die hun geliefkoosd voedsel bij de hand hebben en zoo wordt hun verme nigvuldiging ontzettend groot, zoodanig dat men niet meer bij machte blijft den oogst van een gewissen ondergang te redden. Integendeel, wanneer men een oordeelkundige vruchtafwisseling toe past, moeten velen van die parasieten van honger uitsterven. De strijd om in secten en zwammen te vernietigen wordt dus ook min lastig. Men ziet dus, dat de voordeelen ver bonden aan een goede en welberede neerde vruchtafwisseling niet te misprij zen zijn. Nochtans is het voor den han- r _L

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Koornbloem | 1925 | | pagina 1