REDT U
ZELVEN
DE BELASTINGEN
Onderzoek van Melk op Vervalsching
Grondontleding
Onze Graangewassen.
De Vraehtafwisseling.
Landbouwweekblad
flfbeid adelt
Mog in Magazijn
moet steeds de
leus zijn van
alle landbouwers.
ZONDAG 22 MAART. 1925.
Prijs i2 centiemen.
7de JAARGANG Ni 325
Abonnementsprijs 6.00 frank 's jaars.
Men schrjjft in op ons Bureel en op alle postkantoren.
Aankondigingen volgens akkoord.
Bureel en Redactie BRABANDSTRAAT, 53, AALST
Verantwoordelijke Opsteiier ÜKTA1RE CAUDRON. Aalst.
De medewerkers zijn verantwoordelijk voor hunne bijdragen
Ongeteekende stukken worden niet opgenomen.
Niet opgenomen handschriften worden niet teruggegeven.
Voor en door de
Landbouwers
Aan dit blad behoort een Bijvoegsel.
Belasting op het Inkomen van
Roerend Kapitaal
Art 14 van de Wet
De belasting op het inkomen
van roerend kapitaal is van toe
passing op de dividenden, inte
resten, renten en alle andere op
brengsten van aangewende kapi
talen, uit welken hoofde ook en
zijnde
1° Inkomsten van aandeelen of
deelen hoe ook genaamd,van obli-
gatiën of andere schuldvorderin
gen wegens geldleeningen ten
laste van de burgerlijke of han
delsvennootschappen, op aandee
len, waarvan de maatschappelijke
zetel of de voornaamste bestuurs
inrichting in België gevestigd is
2° Inkomsten van titels uitgege
ven door den Staat, de provinciën,
de gemeenten en andere openbare
inrichtingen of instellingen, behal
ve de vrijstellingen betreffende de
coupons voorzien door bijzondere
wetsbepalingen
3° Inkomsten a) van alle kapi
talen aangewend in alle handels-,
nijverheids- of landbouwzaken, die
anders dan door de bij nr 1 hier
boven bedoelde vennootschappen
worden gedreven
b) van alle schuldvorderingen
en leeningen, ten laste der natuur
lijke personen en der vennoot
schappen andere dan op aandee
len, hebbende hun verblijf of hun
ne woonplaats in België
c) van geldsommen, in België in
bewaring gegeven hetzij in bank-,
wissel-, crediet-, consignatie- of
spaarinstellingen, hetzij bij ban
kiers, notarissen, zaakwaarnemers
of andere bewaarnemers
4° Inkomsten van vreemde ren
ten of roerende waarden, van
schuldvorderingen op het buiten
land of van geldsommen in bewa
ring gegeven in het buitenland,
toegekend aan natuurlijke of zede
lijke personen hebbende hun ver
blijf of hunne woonplaats in het
Rijk.
De belasting is eveneens van
toepassing op de opbrengsten van
verhuring, van verpachting, van
gebruik en van concessie van alle
roerende goederen.
Zij is ook van toepassing op de
inkomsten van de onroerende goe
deren gelegen in het buitenland
Die belasting is wel duidelijk uit
gelegd. Wij moeten nochtans van
het aangewend kapitaal spreken.
Dat kapitaal is een soort van roe
rend kapitaal.
In de inkomsten van nijveraars,
handelaars en landbouwers is er
een deel van de winsten dat de
interest van het aangevend kapi
taal uitmaakt. Die interest moet
dus niet als belasting op de win
sten aangeslagen worden, wel als
belasting op het roerende kapi
taal. Bijv. nemen wij een aange
wend kapitaal (dieren, materiaal,
waren in magazijn, voorafbetalin
gen op de teelten, gangbaar kapi
taal) van 100,000 frank en een
winst van 10,000 frank. Die winst
bestaat uit twee deelen het eer
ste, de gewone interest wan 100
duizend frank het tweede, de in
komsten van het bedrijf. Het eer
ste deel betaalt de belasting op
roerende zaken het tweede de
bedrijfsbelasting.
De interest van het roerend ka
pitaal in het bedrijf gebruikt, dus
het aangewend kapitaal, wordt
maximum op 6 gerekend, maar
gewoonlijk wordt het cijfer 5
genomen. Het mag minder zijn en
zelfs totaal verdwijnen voor iemand
die in zijn bedrijf verliezen zou
doen.
De interest van roerende zaken
(titels, obligatiën, geldsommen op
interest gegeven enz., zooals hier
boven in artikel 14 uitgelegd) en
die van het aangewend kapitaal
betalen 10 Voor het laatste
geval (100,000 frank) brengen 5
5000 frank op en betalen dus
500 fr. voor het andere slaat de
taxevan 10% natuurlijk de juiste
inkomsten aan.
De interest van sommen in de
nijverheid, den handel, den land
bouw aangewend, wordt dus op
dezelfde manier geschat. Noch
tans in de nijverheid en den han
del blijven machienen en waren
toch altijd machienen en waren en
hunne waarde,als zz wat vermeer
dering of vermindering ondergaat,
zal toch weinig verschillen. Onze
dieren kunnen alle dagen door
ziekten of ongevallen sterven of
ten minste een deel van hunne
waarde verliezen. Een kapitaal in
den landbouw is dus veel meer
blootgesteld dan in handel of nij
verheid en zou bijgevolg een klei
nere interest moeten opbrengen.
Daarbij, in den handel, blijft het
geld in de zelfde zaak maar korten
tijd gestokenhet zelfde voor
werp kan op een jaar 5, 10 of 12
maal gekocht en verkocht worden.
Hetzelfde bestaat in de nijverheid,
waar de produkten vervolgens
verkocht worden. De landbouw
kan op die manier niet handelen
ons geld blijft twee of drij jaren in
onze koeien en onze paarden, een
jaar in onze teelten het gebeurt
dat wij twee oogsten op hetzelfde
land hebben, maar dat zal toch een
uitzondering zijn.
Ons geld brengt dus minder op;
wij moeten meer kapitaal gebrui-.
ken voor dezelfde winsten, dat ka
pitaal is veel meer blootgesteld en
toch wordt dezelfde interest gere
kend
Hoe kunnen wij de waarde van
het aangewend kapitaal bepalen
Die bestaat in ons materiaal, in
een deel van onze dieren, in het
geld dat wij op de hoeve noodig
hebben voor uitbatingskosten, in
de voorafbetalingen op de teelten,
in de waren in magazijn enz. Wij
zeggen een deel van onze dieren,
omdat ze toch alle niet dienen tot
de produktie. De melkkoeien, de
stier, de trekpaarden, de hengsten
geven ons melk of werk in de
kweekerij hebben wij twee soorten
van dierendegene die op de
hoeve moeten blijven en degene
die verkocht zullen worden. De
eerste zijn elementen van ons aan
gewend kapitaal omdat hun onder
houd en hun getal noodig zijn om
het werk op de hoeve te verzeke
ren. De tweede zijn produkten en
moeten zoo aanzien worden om
dat ze niet onontbeerlijk zijn zij
zullen op de hoeve niet blijven en
zijn elementen van winstbereke
ning.
Om het werk te vergemakkelij
ken heeft men middencijfers geno
men als aangewend kapitaal. Ze
zijn per Ha..
tot 5 Ha land 1400 fr.
tot 15 Ha 1600 fr.
tot 25 Ha 1800 fr.
van meer dan 25 Ha 2000 fr.
Dit beteekent niet dat men die
cijfers altijd moet nemen, maar zij
worden genomen als basis, daar
waar geene andere opgegeven
worden. Men kan ze dus verande
ren in geval een abnormale toe
stand wordt bewezen.
('t Vervolgt).
P. QUERTON,
Agronoom.
Zaailijnzaad van Riga.
Zaaihaver Zege en Ligowo.
Industrie-planters nog een klein hoe
veelheid Roode Star.
Drooge pulp extra kwaliteit zonder
zakken.
Beetzaad halve suikerbeet en Ecken-
dorf.
Klaverzaad Lokersch
Melkzuiverheid kan alleen worden
gewaarborgd door de melkvervalschin-
gen te beletten en ze desgevallend beslist
kenbaar te maken.
De wetgeving betreffende het voort
brengen en den handel in melk is vol
gens de landen zeer verschillend.
In België wordt, krachtens de wet van
4 Augustus 1890, de regeering gemach
tigd met het oog op de openbare ge
zondheid den melkhandel te regelen en
te onderzoeken om alle maatregelen te
nemen ten einde bedrog en vervalsching
te beteugelen De gemeentelijke over
heid geniet van hetzelfde recht. Melk
handelaars zijn aan de volgende maat
regelen onderworpen
Afgeroomde melk mag verkocht en te
koop gesteld worden uitsluitend in vaten
die een ten minste 5 cm. breeden blau
wen band dragen, welke band tegen een
witten band of grond afsteekt. De Den
siteit moet 1,034 a 1,036 bedragen.
Half-volle melk zal uitsluitend ver
voerd of verkocht worden in vaten die
een roodbruinen band dragen. Half
volle melk moet ten minste 1,5 °/o vet in
houden en zal een Densiteit hebben van
1,033.
Volle melk moetin vaten zonder band
worden verkocht, ten minste 2,8 vet
inhouden en een Densiteit hebben van
1,029 a 1,033.
Het is volstrekt verboden te verkoo-
pen of te koop te stellen melk waaraan
water of vreemde bewaarstoffen zijn
toegevoegd, a'sook biestmelk, melk die
door bacteriën bedorven is, melk die
van dieren voortkomt die met giftin-
houdend voedsel of giftige geneesmid
delen zijn gevoed geweest en melk
die van besmettelijke zieke dieren
voortkomt, als tering, mondzeer, pest-
kool, bloedvergiftiging, galkoorts, enz.
Nochtans mag melk van door ziekte
aangetaste koeien in den handel wor
den verkocht na ze op ten minste
80 graden warmte te hebben gebracht.
De naam en het adres van den melk-
verkooper moeten in goed leesbare let
ters op de tot den melkhandel gebruikte
wagens of vaten aangegeven worden.
Melk kan men vervalschen door haar
een zekere hoeveelheid vet te ontnemen,
door toevoeging van water, én door ge
deeltelijke afrooming én door water
toevoeging, door toevoeging van
vreemd vet (cocoline). Al die verval-
schingen verminderen in groote mate de
voedingswaarde en de vefteerbaarheid
van de melk.
Hoe zullen we nu het aan de melk
toegevoegde water gaan opzoeken
Voor volle melk is de Densiteit of het
soortelijk gewicht 1,029 1,033 voor
afgeroomde melk is ze 1,034 a 1,036.
Afgeroomde melk is dus zwaarder dan
volle melk dat komt omdat het vet hier
achterwege is gebleven. Nu, melk is
zwaarder dan water dus zal melk waar
aan water is toegevoegd lichter worden:
de Densimeter zal ons dat aanwijzen.
Zoo zal afgeroomde melk b.v. door wa
tertoevoeging tot een densiteit komen
van 1,032 in plaats van 1,034 en volle
melk. in plaats van 1,030. 1,028 of
1,027. We zien dus dat de densimeter
ons goed ter hulpe kan staan tot het op
zoeken van het toegevoegde water.
Melk houdt gemiddeld 88 water
in, dus 12 °/o droge stof. Veronderstel
len we dat de densimeter ons 1,029 geeft.
Hoeveel water is er in de melk
102»9 - 12 =90. 9 "Zo-
Dergelijke wijze van wateropzoeken
kan maar alleen als leiddraad dienen om
de ontledingen verder door te drijven
het spreekt van zelf dat men door het
bepalen van het soortelijk gewicht alleen
er niet kan toe komen een besliste uit
komst in zake melkvervalsching daar
te stellen. Willen we een wettelijke ont
leding doen, dan moet die geschieden in
een door den Staat aangenomen labora
torium van scheikunde waar de melk
volledig in een droogstoof zal worden
verdampt de droge stof alleen zal over
blijven, wijl al het water uit de melk zal
zijn verdwenen. Het verschil in gewicht
geeft ons het gehalte aan water.
Er bestaan ook nog verscheidene for-
mulen om het onderzoek van de melk op
vervalsching te doen.
Fleischmann heeft zoo een tweetal
formules samengesteld met behulp
waarvan men het gehalte aan droge stof
in een melkmonster en het soortelijk ge
wicht van die droge stof kan uitrekenen,
wanneer het vetgehalte en het soortelijk
gewicht der melk bekend zijn. Dit is mo
gelijk doordat het soortelijk gewicht van
het melkvet en dat van de vetvrije dro
ge stof vrijwel onveranderlijke groothe
den zijn zij bedragen onderscheidelijk
0,93 en 1,6.
Noemen we nu het procentisch vet
gehalte v, het soortelijk gewicht der
melk S, het droge stofgehalte d, het
soortelijk gewicht van de droge stof m,
en het procentisch gehalte aan vetvrije
droge stof r, dan luiden bovengenoemde
formules aldus
d 1.2 v 2,665
100S - 100
m
S X d
S X d (100S 100)
terwijl verder
r d v.
Deze formule kan als volgt afgeleid
worden. Het volume van 100 gram wil
lekeurige melk is
100 d d v v
1
1 6
0.93
Hieruit volgt dan, dat het soortelijk
gewicht der melk
100
S
100 - d
r v
1.6
0.93
en daaruit kan men de formule voor
droge stof afleiden.
Fleischmann zegt in zijn boek uit
drukkelijk dat hij slechts kan instaan
voor de nauwkeurigheid van zijne for
mule in omstandigheden zooals hij die in
Noord-Duitschland aantrof. Hij zegt
verder dat het. bij het gebruik van zijn
wjjze van berekenen van het gehalte aan
droge stof in andere streken, wensche-
lijk is eerst na te gaan of daar voor het
soortelijk gewicht van de vetvrije droge
stof ook het Constante cijfer 1.6 mag
worden aangenomen en dat het ge-
wenscht is zijn formule eenigszins te
wijzigen als men voor het soortelijk ge
wicht der vetvrije droge stof een ander
getal vindt.
Voor eeae beoordeeling van de vraag
of een melkmonster door watertoevoe
ging, dan wel door roomafscheppen of
afgeroomde melk toevoegen, is ver-
valscht, is ook het procentisch gehalte
van het vet in de droge stof onveran
derd, terwijl het door de beide andere
wijzen van vervalschen, lager wordt.
Wanneer van een monster vervalsch-
te melk de samenstelling bekend is en
tevens ook die van de melk, vóór de
vervalsching, dan is men, met behulp
van vorem: taande gegevens, in staat na
te gaan welke soort van vervalsching
heeft plaats gehad en ook om uit te re
kenen in welke mate vervalsching plaats
had. Gewoonlijk heeft men naast de ver-
valschte of verdachte melk geen monster
van de oorspronkelijke melk. Men be
helpt zich dan echter met een z g. stal-
monster, d. i. een monster da'onder toe
zicht gemolken is van dezelfde koeien,
waarvan het verdachte monster afkom
stig is, juist 24 of 48 uur na het winnen
van de verdachte melk. Men neemt aan,
dat er na 24 of 48 uur nog geen groot
verschil is opgetreden in de samenstel
ling van de mengmelk van een aantal
koeien.
Hierboven is alleen gesproken van
vervalsching óf door watertoevoeging
óf door roomafscheppen. Het is natuur
lijk mogelijk dat beide manieren van
vervalschingen gelijktijdig plaats heb
ben. Alsdan zal v zeer sterk dalen, d
dalen, s kan gelijk blijven, m zal omhoog
gaan, terwijl r gewoonlijk daalt.
Het is zeer moeilijk om van een melk
monster, waarvan men geen stalmonster
heeft, met zekerheid te zeggen of het al
dan niet vervalscht is, omdat bij onver-
valschte melk, onder zeer verschillende
omstandigheden en van zeer verschillen
de koeien gewonnen de waarde van
v, s, d, r en m zoö zeer uiteenloopen kan.
Op zuivelfabrieken volgt men wel
een bijzonder manier om vervalsching
van de volle melk met afgeroomde melk
van den vorigen dag aan te toonen.
Daartoe vermengt men de afgeroomde
melk, voordat die teruggegeven wordt,
met een oplossing van 100 gr. phénolph-
taleine in een liter alcoholmen gebrui-
he circa 20 kub. cm. per 100 1. afge
roomde melk. Deze toevoeging is voor
den melkleverancier onzichtbaar en bij
de voeding onschadelijk. Wordt derge
lijke afgeroomde melk den volgenden
dag voor vervalsching der volle melk
gebezigd, dan kan dit gemakkelijk aan
getoond worden, aangezien dan door
toevoeging van wat loog of kalkwater
roodkleurig optreedt. Aangezien op deze
wijze zelfs zeer kleine hoeveelheden
phénolphtaleïne nog aangetoond kunnen
worden, mag men niet al te spoedig tot
vervalsching besluiten. Niet schoonma
ken van de melkbus, waarin Zoowel de
afgeroomde melk teruggegeven als de
volle melk geleverd wordt, kan in deze
aanleiding geven tot optreden van de
roode verkleuring.
Een eenvoudiger systeem tot het be
palen van het waterghalte is nog het
"Ackermann machientje,, dat uit twee
opeenschuivende schijfjes bestaat waar
op allerlei cijfers staan vermeldde eene
schijf dient voor het getal voor het getal
van het soortelijk gewicht, de andere
voor het getal van het vetgehalte t eens
beide getallen gekend, is het voldoende
ze op beide schijven te doen overeen
stemmen een wijzer die over die schij
ven schommelt zal u dan het gehalte aan
drooge stof aanduiden. Waaruit we heel
gemakkelijk dus het gehalte aan water
kunnen afleiden.
L. V. D. M.
Geen enkele scheikundige nijverheid
kan de medewerking missen van den
scheikundige deze heeft als rol den nij-
veraar in te lichten over de waarde der
grondstoffen, welke hij aankoopt en ook
hem raad te geven en hem te toonen op
welke wijze hij zijn fabrikatie het meest
winstgevend zal maken.
De landbouw nu is een nijverheid en
bestaat, zooals alle nijverheid, in
een vervorming van grondstoffen (ma-
tières premières) De landbouw moet
trachten uit de grondstoffen het maxi
mum nut, 't is te zeggen het maximum
produkten te trekken.
De grondstoffen van den landbouw
zijn de gassen en de dampen der atmos
feer, en ook de minerale en organische
stoffen welke de landbouwer aan den
grond toevoegt in den vorm van stal
mest en kunstmatige meststoffen.
De plant is het werktuig dat door den
landbouwer gebruikt wordt om de
grondstoffen in verbruikbare produkten
om te zetten deze verbruikbare pro
dukten zijn de bloem in de tarwe, de
olie in de olieplanten, de suiker ih de
suikerbeet, het voeder in het weidegras
en de peulgewassen voeder, dat op zijn
beurt door een ander landbouwwerk
tuig, het dier, in vleesch, melk en leder
wordt omgezet.
De plant, vervormingswerktuig, moet
zoodanig verbeterd worden dat ze het
maximum kan voortbrengen: ze moet op
zulk een midden geteeld worden dat ze
geheel haar opslorpingsvermogen kan
laten gelden aan den grond moeten in
de juiste, gewenschte verhouding die
elementen toegevoegd worden welke
ontbreken of op ontoereikende wijze
aanwezig zijn.
Landbouw is dus een echte scheikun
dige nijverheid en het moet dus voor de
praktijk in nauw verband blijven met de
Scheikunde, met de Wetenschap. Een
wetenschap welke niet in cijfers kan om
gezet worden is geen wetenschap. Van
die waarheid overtuigd hebben de land-
bouwscheikundigen getracht vast testel
len in welke hoeveelheid een gegeven
grondstof in den grond moest aanwezig
zijn voor de kuituur van een gegeven
plantensoort.
Door de ontleding van den grond
cijfers dus weet men dan of men
bijvoorbeeld stikstof of fosfoor moet
toevoegen en in welke hoeveelheid.
Onder de voedingsstoffen welke de
planten aan den grond ontleenen zijn er
maar vier welke een economisch belang
opleveren fosfoor, stikstof, kalium (pot-
asch) en, in zekere gevallen, kalk. De
hoeveelheid volgens dewelke die grond
stoffen in den grond voorkomen is
meestal te gering voor de behoeften der
plant, terwijl het maar bjj uitzondering
is dat zich gebrek aan zwavel (solfer),
ijzer of magnesium voordoet.
Men geloove echter niet dat de ont
leding van den grond toelaat zijn vrucht
baarheid te meten, dus in cijfers om te
zetten. Zoo bevonden de eerste geleer
den die de grondontleding bestudeerden
dat een grond welke zeer rijk was aan
kalimum, nochtans gevoelig was aan toe
gevoegde kalimeststoffen, wijl een an
dere grond, kleigrond bijvoorbeeld, arm
aan kalium, geen kalimeststoffen noodig
had voor de kuituur derzelfde plant.
Men begreep dan dat het niet onver
schillig is in den vorm van welke ver
binding kalium, fosfoor enz., in den
grond voorkomen en men maakte een
onderscheid tusschen verteerbare en on
verteerbare grondstoffen. Men poogde
het gehalte der verteerbare stoffen te
meten. We moeten echter bekennen dat
dit doel tot nu toe, ondanks de proefne
mingen van Dehérain, Dyer, Schloesing
jr, König, Kellner en nog andere, niet
bereikt werd.
Dat is niet lastig om begrijpen het
mecanismus waardoor de plan! e a de
grondstoffen oplossen en opslorpen,wijkt
heelemaal af van de middelen welke de
scheikundige op zijn laboratorium aan
wendt, en het is ook veel meer ingewik
keld. Overigens het gehalte verteerbare
stoffen verschilt volgens de plantensoort.
Dus het gehalte verteerbare kalium,
fosfoor gelijkstellen met het gehalte
dier stoffen dat zich oplost in verdund
citroenzuur (methode van Dyer) of in
verdund salpeterzuur (Schloesing) is een
veralgemeening welke natuurlijk niet kan
overeenstemmen met de ingewikkelde
methoden welke de planten gebruiken.
De geleerden geven het echter niet op
en zoeken altijd voort in dien zin we
zijn echter overtuigd dat het in den hul
digen toestand der wetenschap onmoge
lijk is het gehalte verteerbare grondstof
fen met een voldoende juistheid vast te
stellen, om de eenvoudige reden dat de
verschillende planten een verschillende
keus of selectie uitoefenen onder de
grondstoffen. Misschien zal men er toe
komen het maximum gehalte aan ver
teerbare stoffen vast te stellen.
Men kan dus niet het gehalte verteer
bare stoffen vaststellen, maar wat men
heeft kunnen vaststellen is de minimum
hoeveelheid eener bepaalde stof welke
zich in een bepaalde vloeistof moet op
lossen wanneer een gewogen staal grond
met die vloeistof in aanraking wordt ge
bracht voor een gegeven cultuur is er
een minimum vastgesteld dat zich in die
vloeistof moet oplossen.
Indien men mij dus wel begrepen
heeft, zal men onthouden dat men mis
schien het maximumgehalte verteerbare
stoffen in een grond zal kunnen meten
en dat men reeds door grondontleding
weten kan of het proefondervindelijk
noodig bevonden minimum verteerbare
stoffen aanwezig is, maar men kan niet
het juiste gehalte verteerbare stoffen
vaststellen.
Een voorbeeld om dit klaar temaken:
Prof. Mayer heeft getoond dat een
grond geschikt is voor de cultuur van
beeten wanneer hij minstens 0,07
fosfoorpentoxyd, 2 °/o kaliumoxyde, 0,1
stikstof en 0,1 kalk oplosbaar in
zuren bevat.
Professor Garola, die het landbouw-
station van Chartres bestuurde, bevond
dat een grond geen fosfoormeststoffen
noodig heeft voor de cultuur van graan
gewassen wanneer zich minstens 0,3
fosfoorpentoxyd in citroenzuur oplost.
Lemmermann (Landw. Vers. Stat.
1898) besluit dat een grond geen kali
meststoffen noodig heeft voor de cul
tuur van rogge wanneer zich 0 235 °/o
calium oplost in 10 procentiger chloor-
zuur.
Elke landbouwkundige bezit onge
twijfeld dergelijke gegevens voor zijne
streek en die gegevens zijn voldoende
wanneer een landbouwer de ontleding
van den grond vraagt, dan is dit om te
weten of hij voor een bepaalde cultuur
deze of gene meststof aan zijn grond
moet toevoegen en in welke hoeveel-
ïeid. Om dit vraagstuk op te lossen is
iet volstrekt niet noodig het juiste
gehalte verteerbare stoffen te kennen
iet volstaat dat men bepale of de grond
iet vereischte minimum eener grondstof
levat, minimum dat voor elke cultuur
proefondervindelijk werd bepaald.
Men heeft beweerd dat zulk een me
thode niet wetenschappelijk is dat kan
wel, maar het staat vast dat die methode
den landbouwkundige cijfers verschaft
waaruit hij dan praktische gevolgen kan
trekken nopens de aan te wenden be
mesting en meer is er in de praktijk niet
noodig. In een volgend artikel leg ik uit
hoe de landbouwer het staal moet ne
men dat hij door den scheikundige wil
laten ontleden het zorgvuldig nemen
van het staal is immers van het grootste
belang.
P. J. CLAUS,
Scheikundige.
Bij het nu algemeen geworden ver
bruik van stikstofmeststoffen voor de
wintergranen in de Lente en voor de
haver, moet gezorgd worden enkel die
stikstofmesten toe te passen welke on
middellijk opneembaar en benuttigbaar
zijn. Het is immers in de eerste weken
van de Lente dat de graangewassen al
de hun noodige stikstof opnemen. De
voorraden stikstof in den grond aanwe
zig zijn op dat oogenblik van weing nut.
Alle omzettingen kunnen moeilijk of niet
geschieden, omdat voor ci*ze omzettin
gen de grond een warmtegraad moet
hebben, welke in dit seizoen zelden voor
komt. Daarom is de aangewezen stikstof
meststof hier het Sodanitraat van Chili.
Een toepassing van 300 tot 350 kg. per
hectare zal aan de jonge plantjes de
noodige stikstof geven. Een ander voor
deel Sodanitraat is een alcalische mest
stof en graangewassen vergen een al-
calischen bodem.
(Vervolg en slot)
Bij sommige planten vertoont zich die
moeheid veel vroeger zooals bijvoor
beeld bij de vlinderbloemigen en in al-
gemeenen regel, mag men zeggen, dat
hoe langer men kan uitstellen van met
dezelfde planten op denzelfden grond
terug te keeren, hoe beter voor de op
brengst.
Eindelijk heeft ieder slag plantengroep
ook zijn eigen parasieten die ze bij voor
keur aanvallen liever dan een anderen.
Komt men nu met dezelfde planten op
denzelfden grond terug dan werkt men
de ontwikkeling dier parasieten in de
hand, die hun geliefkoosd voedsel bij de
hand hebben en zoo wordt hun verme
nigvuldiging ontzettend groot, zoodanig
dat men niet meer bij machte blijft den
oogst van een gewissen ondergang te
redden. Integendeel, wanneer men een
oordeelkundige vruchtafwisseling toe
past, moeten velen van die parasieten
van honger uitsterven. De strijd om in
secten en zwammen te vernietigen wordt
dus ook min lastig.
Men ziet dus, dat de voordeelen ver
bonden aan een goede en welberede
neerde vruchtafwisseling niet te misprij
zen zijn. Nochtans is het voor den han-
r
_L