■■■■i
■1
De Melkkontrooi in verband met de
Verbetering van ons Melkvee
Landbouwweekblad
WETENSCHAPPELIJKE BIJDRAGE
Eiwit in Veevoediué
ZITDAGEN
Invloed der Stikstolmesten op den
inkomprijs en de winsten in den
Landbouw.
L»
V
x
ZONDAG 12 DEC. 1926
Prijs 12 centiem
9ste JAARGANG Nr 415
Arbeid
adelt
Abonnementsprijs 6,00 frank 's jaars.
Men schrjjft in op ons Bureel en op alle postkantoren.
Aankondigingen volgens akkoord.
Bureel en RedactieBRABANTSTRAAT, 53, AALST
Verantwoordelijke Opsteller j
ORTAIRE CAUDRON, Aalst.
Voöf m dowi
de Landbouwers
■NU
Eiwit speelt in veevoeding een voor
namen rol het is niet alleenlijk een
brandstof, zooals zetmeel en vetstoffen,
iet is de bouwstof waaruit het groeien
de dier zijn levende stof zal vormen en
waarmede het volwassen dier de sleet
van zijn levensorganen en van zijn weef
sels zal herstellen.
Het eiwit kan in dien rol van bouw
stof noch door vet noch door zetmeel
vervangen worden deze laatste zijn uit-
sluitelijk brandstof dat aan de dierlijke
machine de noodige warmte en arbeids
kracht zal verschaffen die zij noodig
beeft tot volvoering van haar levens
verrichtingen, voornamelijk spieren-
werking.
Er moet nu een zekere verhouding be
staan tusschen eiwitstoffen en de andere
voedstoffen, t. t. z. tusschen de hoeveel
heid bouwstof en de hoeveelheid brand
stof. Men berekent de totale hoeveel
heid eiwit van een rantsoen, de totale
hoeveelheid vet en zetmeel.
We hebben b.v. een rantsoen be
staande uit
2 kilos verteerbaar eiwit
1/2 vet
12,7 zetmeel.
De eiwitverhouding van dit rantsoen is
2
1/7.
ar-
5T
ijd
1/2x2,412.7
Men zal bemerken dat de hoeveelheid
eiwit het deeltal vormt de deeler be
staat uit het vetgehalte vermenigvuldigd
door 2,4 het zetmeelgehalte Het coef
ficient 2,4 beteekent dat 1 kilo vet 2,4
maal zooveel voedingswaarde heeft als
een kilo zetmeel.
Na de berekeningen gedaan te heb
ben, bekomt men de verhouding 1/7
het is de eiwitverhouding.
Men neemt altijd 1 als deeltalhad-
2,5
den wij bv. - gevonden dan schre-
17,5
ven we
1
2,5
17,5 17,5:2,5
1/7.
in en
en,
Mel-
n stil
ware
ko*
i aan
van
geen
chu-
wil-
met
leeft
toch
amd
ir ik
acht
de
den,
en
lad.
fiets
ii de
ioff,
mg,
spel
tem
om
de
de
en-
tal.
Naarmate de deeler grooter of klei
ner is dan 5 spreekt men van ruimere
of nauwere eiwitverhouding.
1 7 is een goede verhouding voor
volwassen melkvee.
Het is niet voldoende de vereischte
eiwitverhouding te bekomen, men moet
nog de volstrekte hoeveelheid eiwit ver
voederen welke het dier noodig heeft.
Zoo moet een melkkoe nagenoeg
350 gram verteerbaar eiwit ontvangen
als onderhoudsrantsoen; bovendien 50
gram eiwit per liter melk die ze geeft,
daar we in een liter melk nagenoeg 50
gram eiwit terugvinden. Zoo bv, een
koe die 15 liter melk geeft eischt
15X50 gr.=0,750gr. voor melk
0,350 gr, als onderhouds-
rantsoen
1,100 gr.
het toedienen bij het groenvoeder van
3 kg. lijnmeel d i. 960 gr. verteerb. eiwit
2 kg. fijn zemelen 260 gr.
totaal 1,220 kg. ware dus ruim
toereikend.
Dit rantsoen ware echter ontoereikend
voor een koe die 25 liter melk geeft: deze
eischt immers
0,350 gr. als onderh. rantsoen
25X 50— 1,250 gr. voor melk
totaal 1,600 kilo eiwit.
Wij moeten dus het vorige rantsoen
volledigen met 400 gram eiwit.
Dit kan men bekomen door toevoegen
van 1 kilo moutkiemen en 0,5 kilo aard-
nootkoek.
Het is vooral door onvoldoende eiwit
voeding dat de veehouders aan de wet
ten der voederingsleer te kort komen; ze
moeten meer krachtvoeder gebruiken en
dan ook nog eens goed bestudeeren in
welk krachtvoeder ze het eiwit aan den
laagsten prijs kunnen aanschaffen. In een
volgende bijdrage zullen we de verschil
lende krachtvoeders in 't bizonder be
spreken en hun eiwitgehalte geven, zoo
dat de veehouder zelf de berekeningen
zal kunnen doen waarvan we hooger
een voorbeeld geven.
D' C.
Landbouwers, werft nieuwe
abonnementen aan voor uw
blad.
In verschillende bijdragen we
zen wij reeds op de belangrijkheid
van de melkkontrooi. Wij hopen
dat het onze geachte lezers niet
overbodig zal schijnen, wanneer
wij nogmaals een artikel, waarin
wij meer speciaal de te volgen
werkwijze bij de melkkontrooi wil
len uiteenzetten, wijden aan dit
onderwerp.
De melkkontrooi, naar hoe
veelheid en vetgehalte, welke de
basis vormt der oordeelkundige
voeding en het uitgangspunt is tot
verbetering van onzen melkvee
stapel, dringt meer en meer door.
Tot voor enkele jaren is er onder
dit opzicht weinig gedaan gewor
den. Nochtans, gezien de zoo be
langrijke invloed welke de op
brengst van ons melkvee heeft op
den economischen toestand van
ons land en landbouwbevolking,
zou geen enkel veekweeksyndi-
kaat of landbouwer zich aan die
zaak mogen ongelegen laten. Wij
moeten trachten melkvee te beko
men, dat niet alleen aan den ver-
eischten uiterlijken vorm beant
woordt, maar tezelvertijd den
aanleg bezit veel en vetrijke melk
voort te brengen.
De veekweeker moet zich steu
nen op uitslagen welke de werke
lijkheid weergeven en zich niet
tevreden stellen met onjuiste in
lichtingen wanneer het een zoo
belangrijk factor, als de verbete
ring van het vee, geldt.
De beoordeeling volgens de
uitwendige kenteekens kan een te
volgen richting aanduiden, noch
tans verschaft zij den veekweeker
geen voldoende gewaarborgde
inlichtingen en moet zij gepaard
gaan met een nauwkeurig nage
houden melkkontrooi. De hoe
veelheid melk welke een dier tij
dens een melkperiode, gaande
over 10 maanden, voortbrengt,
alsook het vetgehalte dier melk,
moeten juist bepaald worden, om
dat ook die gegevens toelaten de
erfelijke waarde van een melkdier
na te gaan.
De mogelijkheid, 't zij bij vrou
welijk of mannelijk dier, om zijn
erfbare eigenschappen op de na
komelingen over te zetten verschilt
van individu tot individu.
Om met voldoende juistheid de
waarde van een dier, als melk-
voortbrenger, te kunnen nagaan
is het niet vereischt dagelijks de
melk te meten of te wegen. Een
regelmatig onderzoek om de maand
laat toe met voldoende nauwkeu
righeid de melk, én naar hoeveel
heid én vetrijkheid te kontroleeren.
Elke bekomen uitslag wordt ver
menigvuldigd met 30, t. t. z. het
aantal dagen der maand. Het to
taal der 10 maanden geeft, op een
geringe afwijking na, de jaarlijk-
sche melkopbrengst van een dier.
Voorbeeld
le maand 32 X 30 960 liter
2' 30 X 30 900
3e 28 X 30 - 840
4e 25 X 30 - 750
5' 21 X 30 - 630
6' 16 X 30 480
7' 12 X 30 360
8' 9 X 30 - 270
9' 7 X 30 210
10' 5 X 30 - 150
Totaal 5550 liter
De maandelijksche kontrool
wordt best, om alle misslagen in
de mate der mogelijkheid te voor
komen, uitgevoerd over 4 achter
eenvolgende melkingen.
De dagelijksche opbrengst
wordt weergegeven door de uit
komst der drie eerste of drie laat
ste melkingen, waarvan het klein
ste totaal als de normale opbrengst
aangenomen wordt.
Voorbeeld
Avondmelking 8
Morgenmelking 10
Middagmelking 8
Avondmelking 7
8+10 8 26 liter.
10 8 7-25 liter.
Dagelijksche melkgifee 25 liter.
Ten einde de melk naar het vet
gehalte te laten onderzoeken,
neemt men van ieder der drie ach
tereenvolgende melkingen, bijmid
del van een glazen pipette, een
zelfde hoeveelheid melk om een
gemengd staal uit te maken. Tel
kenmale men tot r1e staalneming
overgaat moet de melk goed door-
eengemengd worden, desnoods
zal men hiertoe de melk herhaal
delijk van den eenen in den ande
ren emmer overgieten.
Het vetgehalte, uitgedrukt in
grammen per liter melk, wordt
bekomen door de dagelijksche
melkopbrengst te vermenigvuldi
gen met het overeenkomend vet
gehalte en het totaal te deelen
door de totale melkopbrengst der
tien dagen.
Voorbeeld
1* koütrool 32 1. met vetgehalte 27 gr.
2' 30 27
3e 28 28
4' 25 29
5' 21 30
6e 16 31
7' 12 32
8e 9 32
9' 7 33
10' 5 34
Het gemiddeld vetgehalte is
32 X 27 864 gram.
30 X 27 - 810
28 X 28 - 784
25 X 29 - 725
21 X 30 - 630
16 X 31 - 496
12 X 32 - 384
9 X 32 - 288
7 X33 - 231
5 X 34 - 170
Tot. 185 liter 5382 gram.
Gemiddeld vetgehalte
185
29 gram.
Opdat de landbouwer zich met
een zekere nauwkeurigheid een
oordeel kunne vestigen over de
waarde van zijn melkvee, dient
hierbij in acht genomen de ouder
dom der dieren alsook de dracht.
De praktijk heeft geleerd dat een
dier tot zijn maximum-opbrengst
komt na de vierde kalving. Bijge
volg zou de melkopbrengt van
jonge koeien met een zeker coef
ficient, verschillend volgens den
ouderdom der dieren, moeten ver
menigvuldigd worden.
Steunende op praktische gege
vens, mag men aannemen dat een
melkdier bij zijn eerste kalving on
geveer 65 t. h. van zijn maximum
opbrengst geeft na de tweede
80 t. h. na de derde 90 t. h. om
ten slotte bij de vierde kalving 100
t. h. te bereiken.
Het vermenigvuldigingscoeffi-
cient bij de vierde kalving gelijk
stellende aan 1zal de opbrengst
bij de derde kalving moeten ver
menigvuldigd worden door 1,11;
bij de tweede door 1,25 bij de
eerste door 1,54.
Voorbeeld Een vaars welke
het eerste jaar 3000 liter melk le
vert zal, eens tot haar maximum
opbrengst, ongeveer 4620 liter
voortbrengen.
Na herleiding der cijfers beko
men bij de melkkontrooi kan men
reeds een betrekkelijke vergelij
king maken, nochtans dient ook in
acht genomen het aantal maanden
welke verloopen tusschen de daar
opvolgende bevruchting. De min
of meer gevorderde toestand van
bekalving beïnvloedt de melkop
brengst hoe vroeger een dier be
vrucht wordt hoe sneller ook de
melkopbrengst afneemt, zoodat
deze dieren welke op het normaal
tijdstip, 1.1. z. drie maanden na het
kalven, niet opnieuw bevrucht zijn
een hooger opbrengst dan het nor
male zullen geven. De opbrengst
zulker dieren moet dus met een
zeker hoeveelheid verminderd wor
den, hoeveelheid welke dient be
rekend volgens de melkafname bij
normale bekalving.
De praktische gegevens welke
wij hierover bezitten laten niet toe
juiste cijfers vooruit te zetten om
die hoeveelheid vast te stellen,
doch er wordt aangenomen dat
voor iedere maand vertraging in
de bevruchting, die hoeveelheid
voorzeker 5 t.h. bedraagt van de
totale melkgifte tijdens de 10
eerste maanden.
Voorbeeld veronderstellen
wij een koe welke slechts in de
5e maand na het kalven bevrucht
wordt en een hoeveelheid melk
voortbrengt van 5620 liter, om
deze tot het normale terug te
brengen, i. a. w. om deze hoeveel
heid te vergelijken bij de opbrengst
van het normaal type, moeten de
5620 liter met 2X5 of 10 t. h.
verminderd worden; hetzij 5620
562 5058 liter melk.
In tegenstelling met hetgene wij
komen vooruit te zetten zal, voor
deze dieren welke binnen de 12
maand kalven, de opbrengst met
5 t. h. moeten verhoogd worden
voor iedere maand minder dan 12.
De melkkontrooi zou dus iedere
maand dienen uitgevoerd en de
totale uitkomsten desnoods her
leid, wil men de juiste opbrengst
en dus ook de vergelijkende on
derlinge waarde zijner melkkoeien
kennen. Het volstaat niet een of
twee ontledingen om het jaar te
laten doen vermits dit tot onjuiste
uitslagen en gevolgtrekkingen leidt.
Gezien deze uitvoering voor de
meeste onzer boeren misschien al
wat te ingewikkeld zal zijn, stelt
Redt U Zeiven zich ter be
schikking van al zijn leden, om
het onderzoek en de boekhouding
dezer bewerking te leiden.
De landbouwers welke het nut
der melkkontrooi inzien stellen niet
langer uit.
Voor verdere inlichtingen wen
de men zich tot
Den Agronoom.
Onze agronoom M. Van den Eeck-
haut. is te raadplegen
Te AALST Alle Zaterdagen van
9 tot 11 1/2 uur, in het lokaal De
Koornbloem Groote Markt.
Te HERZELE Alle eerste Woensda
gen der maand van 9 tot 11 uur, in het
café In den Engel Markt.
Te NINOVE, alle tweede Dinsda
gen der maand, van 9 tot 11 uur, in de
Groenpoort, bij de Wed. Haelterman,
Groenselmarkt.
Alle inlichtingen worden kosteloos
verschaft aan de leden.
De huidige hooge prijzen van land
pacht, handwerk zaai- en plantgoed,
meststoffen en andere noodige grond
stoffen tot hoeve en kuituuruitbating
brengen tal van landbouwers aan het
aarzelen wanneer ze voor deze of gene
uitgave staan, die niet onmisbaar schijnt.
Zal hij dees of geen landbouwwerktuig
aankoopen om zijn lastigen arbeid te
vergemakkelijken en derwijze tijd en
handwerk uit te sparen
Zal hij zich de zware onkosten getroos
ten tot aankoop der noodige krachtvoe
ders voor zijn vee, der scheikundige
meststoffen voor zijn landerijen?
Ziedaar zooveel vragen, die, alhoewel
ze een bevestigend antwoord in zich op
sluiten, door menig boer nochtans ont
kennend worden beantwoord, niet zoo
zeer omdat hij de noodzakelijkheid ervan
ontkent, maar wel omdat hij opziet tegen
de zware uitgaven welke deze aankoo
pen hem zullen veroorzaken.
De meest vooruitstrevende landbou
wers twijfelen doorgaans niet. Immers
deze hebben vooraf reeds de juiste be
rekening gemaakt der winsten die zullen
bereikt worden door deze aankoopen,
namelijk: uitsparing van tijd en arbeid,
meerdere melkopbrengst, aanzienlijke
oogstverhooging. Hoeveel anderen
daarneven, bekommeren zich weinig of
niet om deze berekeningen en stellen zich
tevreden met hun oud materiaal, met
een karige veevoeding, met een halve of
totaal onvoldoende bemesting?
Vooral de prijs der stikstofmesten
schijnt hen buitengewoon hoog en het
zijn dan ook deze die op eerste plaats
worden beperkt tot een strikt minimum.
Is deze inkrimping gegrond? Alvorens
deze vraag te kunnen beantwoorden, is
het noodzakelijk eerst en vooral te onder
zoeken welke invloed de stikstofmesten
uitoefenen op den inkomprijs en de win
sten in den landbouw.
Naar aanleiding van talrijke proefne
mingen is men er toegekomen de meer-
deropbrengsten te berekenen, die het
gebruik der stikstofmesten in de huidige
kuituuromstandigheden kunnen ople
veren. Zoo is het thans algemeen aange
nomen dat het gebruik van één kilogram
stikstof een opbrengstvermeerdering
aantoont van
20 kg. graan voor de graangewassen
115 kg. knollen, voor de aardappe
len
130 kg. wortelen, voor de suikerbee-
ten
245 kg. wortelen, voor de voederbee-
ten.
Die cijfers zijn klaarblijkend midden
getallen en uit dien hoofde aan wissel
vallige schommelingen onderhevig, soms
blijft de bekomen uitslag beneden dit
opbrengstvermogen doch in goed be
werkte gronden, voldoende voorzien
van humus en kalk, worden voormelde
resultaten menigmaal overtroffen, vooral
dan, wanneer de landbouwer zich de
moeite heeft getroost veredeld zaai- en
plantgoed aan te wenden.
Daaruit mogen we dus reeds onmid-
delijk afleiden, dat de stikstof onbetwist
baar een ruimen invloed uitoefent op de
opbrengst, welke zij dus in ruime mate
kan vermeerderen.
Hier hebben we nu echter nog na te
gaan of de aard, d.i. de natuur of de sa
menstelling der stikstofmest geen bijzon
deren rol speelt in de opbrengstver
meerdering, en mag men met dit doel
onverschillig welke stikstofmest ge
bruiken.
Een artikel geteekend van den heer
H. Proumen, verschenen in de "Journal
Agricole,, der provincie Luik, en dato
van 12 September 1926, schijnt ons on
der dit opzicht zeer belangwekkend. De
schrijver deelt er de uitslagen mede der
proefnemingen ingericht door het Land-
bouwministerie, door tusschenkomst der
Staatslandbouwkundigen, gedurende een
periode gaande van 1920 tot 1924.
De uitslagen in voormeld artikel me
degedeeld hebben betrekking op de teelt
der aardappel, haver, voeder en suiker-
beet. Zoo we de maximum-op
brengst voorstellen door 100 dan vin
den we voor de jaren 1920-1923 een
middelmatige opbrengst van
100 voor sodanitraat
98,5 voor zwavelzuur ammoniak,
B
f!
WmNK
'RhBLOEM
De medewerkers zijn vermarwoorete^k voor uanat btfdragea
Oogeteekende Mikken worden niet opgenaaea.
Niet opgenvmen handschriften woeden nkt teruggegeven
u tt y tt n