Landbouwweekblad De moderne Landbouw eischt Verhooging van het vetgehalte van koemelk ZONDAG 19 DEC. 1926 Prijs 12 centiem. 9ste JAARGANG Nr 416 Arbeid adelt Abonnementsprijs i 6,00 frank 's jaars. Men schrijft in op ons Bureel en op alle postkantoren. Aankondigingen volgens akkoord. Bureel en Redactie BRABANTSTRAAT, 53, AALST Verantwoordelijke Opsteller ORTAIRE CAUDRON, Aalst. Voor ea door de Laadbouwers Vrijheid en Zekerheid Nieuwe wegen tot verbetering, aangewezen door de toegepaste erfelijkheidsleer Dc landbouw moet behan- deld worden als de nijverheid, en als de belangrijkste nijver- heid moet de landbouw over vrijheid beschikken. Hij moet kunnen uitvoeren. Daarom zijn uitvoervergunningen niet aan te bevelen. Zij zijn uitin- gen van een ongezonde land- bouwpolitiek. De heer Baels, Minister van Landbouw, heeft zulks in de Kamer ten klaar- ste bewezen Ja, hoor ik u reeds hoofdrimpe lend en schouderophalend ant woorden, alweer het oud en afge zaagd deuntje, waarmee ge voor de zooveelste maal voor den dag komtdoch waartoe baat het op die theorie ze weze dan nog zoo klaar als pompwater nog verder in te gaan, aangezien er in de praktijk toch niets van terecht komt Inderdaad, beste lezer, uw op merking is zeer gegrond, en ware het ons enkel om een eigen ver klaring te doen, we zouden ons alvast de moeite niet geven er an dermaal op terug te komen. Doch de verklaring die we hier boven aanhalen is ditmaal niet de onze, maar wel de plechtige getui genis afgelegd door den Eersten Minister, Heer Jaspar, in den loop zijner redevoering uitgesproken te Marche op Zondag 5 December jongstleden. Het mag dus werkelijk een ver heugend feit genoemd worden, uit den mond van ons huidig Ministe- riehoofd andermaal te mogen ver nemen dat hij IN THEORIE met ons princiep volledig akkoord gaat, en onze zienswijze betrekke lijk de volstrekte noodzakelijkheid eener gezonde landbouwpolitiek volledig deelt. Ik onderlijn echter opzettelijk en met nadruk de beteekenis van het woord .- in theorie want zoo dra het er op aankomt diezelfde theorie in praktijk te stellen, d. w. z. woorden in daden om te zetten, dan geeft datzelfde regee- ringshoofd telkens blijk eener stel selmatige princiepsverloochening. Bovenstaande verklaring geeft er ons trouwens een nieuw door slaand bewijs van. Immers op het oogenblik dat de Eerste Minister het beperken van den uitvoer der landbouwprodukten uitdrukkelijk afkeurde, scheen hij almeteens (onwetens en onwillens te ver geten, dat hij juist enkele dagen te voren, als mede-onderteekenaar, zijn volledige instemming en goed keuring had verleend aan het on langs neergelegde wetsontwerp van Minister Wauters, aandrin gend om de uitvoerbeperking der landbouwproducten voor één jaar te verlengen Wij kunnen toch maar slecht gelooven dat de heer Jaspar, wiens rechtschapenheid we naar ik meen boven alle lichtzinnige verdenking mogen plaatsen, en die stellig met de beste inzichten is bezield aan zijn publiek enkel flauwen praat wou te slikken ge ven, waaraan hij persoonlijk niet s het minste geloof hechtte Evenmin kunnen we onderstel len dat hij die praatjes juist te Marche zou hebben uitver kocht, om de boerkens op dril- maat te doen Marcheeren En nochtans, wanneer we zijn voortreffelijke taal eventjes toet sen aan de nuchtere werkelijkheid, dan komen we voor zulke in 't oogspringende ongerijmdheid te staan, dat er niet de minste moge lijkheid meer bestaat, de woorden van den staatsman in iet of wat redelijke overeenstemming te bren gen met zijn daden. Dan wordt het ons ook langs om duidelijker dat al die uitgeba zuinde theorie door den staatsman vooruitgezet op een ongerijmde princiepsverloochening neer komt, telkens de gelegenheid zich voordoet zijn theorie in praktijk te doen verwezenlijken. Mannen, nochtans, die met een bepaald princiep akkoord gaan en openlijk hun meening te kennen geven, moeten dit princiep op tijd en stond weten te verdedigen, en in praktijk te stellen. Wie het met zijn princiep of theorie werkelijk goed meent,moet voor de zaak die hij wil verdedi gen, kranig durven vooruitkomen, zooniet getuigt hij van een volle dig gebrek aan durf, wilskracht en karaktersterkte, Menschen, bij wien het enkel gaat om louter woordenkramerij en oogenver- blindende bluf, noemen we dood eenvoudig paljassen ko medianten of charlatans,,, die er enkel op uit zijn twee heeren tegelijk te dienen. Lag zulks nu niet in de bedoe ling van den EerstenMinister, toen hij te Marche, de bovengemelde rake en uitdrukkelijke getuigenis aflegde, dan kunnen we anderzijds maar niet klaar krijgen, in hoever zijn handelwijze logisch en konse- kwent kan genoemd worden met de Uitingen van ongezonde landbouwpolitiek waarover hij het had. Woorden zijn geen oorden/» waarde Heer Minister, en denk maar niet, dat wij boeren er nog voor te vinden zijn, om nog lan ger het oor te leenen aan ijdelen woordenpraal hij kome dan nog uit den mond van een voor aanstaand staatsman zoolang we die woorden niet omschreven en uitgedrukt zien, in zuivere, werkelijke daden. Zoolang wij die verzekering in feite niet bezitten,zoolang blijft de regeering het vertrouwen onzer boeren onwaardig. Begin eerst met uw woorden rechtzinnig in overeenstemming te brengen met uw daden, die, spijts al uw verklaringen luid ruchtig getuigen van een hardnek kig doorgedreven anti-landbouw politiek. Geef ons ernstige blijken van vaderlijke bezorgdheid, die ons klaar aantoonen dat landbouw en nijverheid u even nauw aan 't har te liggen. Lang genoeg immers werd de landbouw de miskende stief zoon opgeofferd ten bate van het bevoorrecht troetelkind de nijverheid. Landbouwers, werft nieuwe abonnementen aan voor uw blad. Het botervet is, gelijk men weet, het kostbaarste bestanddeel van de koemelk. De Nederlandsche rassen zijn geken merkt door een hooge melk gift, maar met een laag vetgehalte. Er zijn echter andere rassen, welker melk een veel hooger vetgehalte heeft Dit is dan even wel meestal gecombineerd met een ge ringe melkgift Tot deze rassen behoo- ren o. a. het Guernsey- en vooral het Jersey-vee, in welks melk geregeld 5 a 6 vet aanwezig is. Het groote ekonomische belang zoo wel van melkgift als vetgehalte is er de oorzaak van, dat de belangstelling van de veefokkers in hooge mate en reeds sedert jaren gericht geweest is op de vraag, hoe het staat met de overerving van deze eigenschappen. Men bevond reeds vroeg, dat zij. algemeen gespro ken, duidelijk erfelijk waren. Tevens bleek, dat de erffactoren, die de melkgift beïnvloeden, evengoed door de stieren als door de koeien op de volgende gene ratie worden overgebracht: dat de doch ters van een stier, die zelf uit een familie met groote melkproduktie stamt, even zeer deze eigenschap kunnen erven als de dochters van een koe uit een derge lijke familie. Hetzelfde geldt ook voor de faktoren, die van invloed zijn op het vetgehalte in de melk. Daar nu uit den aard der zaak een stier veel meer doch ters kan krijgen dan een koe, is hiermeê dus de mogelijkheid geschapen, door het gebruik van een prima stier een geheele stal in den loop der tijden te verbeteren. Onbewust of bewust wordt dit princiep in alle veetelende landen gevolgd. Zoolang men bij het fokken van ons melkvee zich binnen de grenzen van een bepaald ras houdt, is het echter duide lijk. dat men, zoowel wat melkgift als wat vetgehalte betreft, op den duur tot een grens zal komen, gesteld door de raseigenschappen, of lieverdoor de erfe lijke, die aan dat bepaalde ras eigen zijn. Wij mogen zelfs wel aannemen, dat in de veerassen van de ontwikkelde landen deze grenzen thans geheel of bijna zijn bereikt of spoedig bereikt zullen zijn. Het spreekt vanzelf, dat het groote succes, bij de plantenveredeling verkre gen met het combineeren van verschil lende goede eigenschappen van verschil lende rassen door middel van kruisin gen, bij velen den lust moet opwekken om deze methode ook in de veeteelt toe te passen. De praktijk stuitte hierbij ech ter op groote bezwaren. De langzame voortplanting van de runderen, de kost baarheid van het levende materiaal en de verdere kosten bij proefnemingen op dit gebied waren bijna onoverkomelijke hinderpalen. Ook ontbrak de noodige grondslag voor dergelijke experimenten, daar omtrent de genetische samenstelling van het uitgangsmateriaal tot vóór kor ten tijd zoo goed als niets bekend was. Dit was ten deele een gevolg van de bovengenoemde bezwaren, maar ook van de moeilijkheid om op deze punten wetenschappelijk betrouwbare onder zoekingen te doen. Zoowel melkgift als vetgehalte zijn, behalve van den erfelij- ken aanleg,in hooge mate afhankelijk van milieu invloeden (landstreek, voedering, gezondheidstoestand van de proefdieren enz.), en er zijn uitgebreide voorzorgs maatregelen noodig om deze milieu- invloeden zoover uit te schakelen, dat men de werking van de erfelijke fakto ren kan beoordeelen. Het is o. m. om deze reden, dat de stamboeken ons op deze punten niet veel wijzer kunnen ma ken. Noch over de wijze van overerving van de melkgift, noch van die van het vetprocent bestonden derhalve betrouw bare gegevens. Evenmin was het be kend, of deze twee eigenschappen onaf hankelijk van elkaar overgeërfd worden dan wel of zij met elkaar samenhangen. Dit laatste punt is intusschen van het allergrootste belang. In het geval toch, waarin hoog vetprocent bij de overer ving gebonden ware aan lage melkgift en omgekeerd, zooals priori niet on waarschijnlijk leek, zou het natuurlijk onmogelijk zijn door kruising hoog vet gehalte met hooge melkgift te combinee ren. Het zijn vooral eenige Amerikaan- sche proefstations, met name dat van den staat Maine, geweest, die in dezen de eerste werkelijk bruikbare gegevens hebben verstrekt. Het zou te ver voeren deze onderzoekingen, die in het verleden jaar verschenen bekende boek van Go- wen, "Milk Secretion,, uitvoerig gerefe reerd worden, hier te bespreken. Het zij voldoende te zeggen, dat de resultaten van dien aard zijn, dat de combinatie van goede melkgift met hoog vetgehalte door kruising op redelijke gronden als mogelijk moet worden beschouwd. Zooals meestal, was intusschen het practische experiment, niettegenstaande alle bezwaren, reeds op de weten schappelijke onderzoekingen vooruitge- loopen. Hoewel de eerste proeven, op kleine schaal, in Denemarken zijn geno men wij komen daarop straks nog te rug hebben wij de eerste rapporten over de kruising van veerassen met het doel het vetgehalte in de melk van ras sen met hooge melkgift te verbeteren, weder te danken aan Amerika, en wel aan het staatproefstation van Illinois. Daar werden kruisingen uitgevoerd tus- schen Friesch vee en Guernsey-vee. De eerste bastaardgeneratie bestond uit koeien, welker melkvetgehalte tamelijk wel in het midden lag tusschen de vet- cijfers der ouderrassen. Een tweede bas taardgeneratie (bastaardkoeien met bas taardstieren gepaard) werd ook ge kweekt. Het melkvetgehalte van de koeien dier tweede generatie was zeer verschillend, maar het gemiddelde lag ook weer ongeveer in het midden tus schen de cijfers der oorspronkelijke ouderrassen. Deze proef zegt ons, helaas, niet veel, omdat de erfelijkheid in derge lijke eigenschappen in den regel niet goed bestudeerd kan worden in zulke tweede bastaardgeneraties. Betere en duidelijker gegevens verkrijgt men door terugkruising van de bastaarden met de ouders toe te passen. Toch leert ons de proef, dat op dezen weg goede resulta ten zijn te verwachten, en aan verschil lende Amerikaansche proefstations wordt het werk met groot interesse voortgezet. In Denemarken werden, gelijk wij bo ven reeds vermeldden, reeds jaren gele den, door professor Lindhart aan het proefstation Tystofte, enkele kruisingen uitgevoerd tusschen het bekende één- kleurig roode Deensche vee en Jersey's. De aansporing tot deze proefneming was uitgegaan van den Ierschen dierkundige prof. Wilson. De leider had de grootste moeite de officials op veeteeltgebied van het nut der proeven te overtuigen en ontmoette veel tegenstand, vooral in stamboekkringen. Hij kreeg ten slotte gedaan, dat de proef genomen zou wor den. maar de produkten der krusing hiertoe moest hij een plechtige belofte afleggen zouden nooit van het proef station verwijderd mogen worden Ze werden beschouwd als onechte spruiten van de ergste en gevaarlijkste soort, en men vreesde, dat ze de oorzaak zouden worden van verbastering en achteruit gang van het nationale veeras. Intusschen was ook een particulier veefokker, graaf Ahlefeldt-Laurvingen, op zijn goederen Tranekjaer en Norden- brogaard, begonnen met kruisingen tus schen Deensch rood en Jersey. Deze proeven, die jaren lang op flinke schaal en onder de intelligente leiding van den inspecteur Henrichsen voortgezet zijn en nog voortgezet worden, zijn van het allergrootste belang geworden niet al leen voor de vergrooting van onze ken nis inzake de erfelijkheid van het hooge vetgehalte der Jersey-koeien, maar ook voor praktische verwerkelijking van het beoogde doel. Hier werden behalve eerste, tweede en verdere bastaardge neraties ook terugkruisingen uitgevoerd. De eerste publicatie van de resultaten, die zoowel in Denemarken als daarbui ten veel opzien wekten, gaf de volgende cijfers s Bij de Deensche roode koeien was het melkvetgehalte gemiddeld 3,30 °/o de bastaarden hadden gemid deld 4.08 'I o, varieerende tusschen 3,50 en 4,60 °/0. De zuivere Jersey-koeien op Tranekjaer hadden melkvetgehalten van 4 tot 7 gemiddeld ongeveer 5,1 De koeien uit terugkruising met Jersey, dus uit paringen van bastaardkoeien met een Jersey-stier, vertoonden gehalten tusschen 4,3 °/o en 6,5 gemiddeld 4,8 Het waren 14 koeien, waarvan er drie boven 5 hadden, en dus in dit opzicht in dezelfde klasse behoorden als de zuivere Jersey's. De zes relatief slechtste hadden van 4,3 °/0 tot 4,6 °/o vet en kwamen dus overeen met de beste koeien van de eerste bastaard generatie. De overige vijf hielden het midden tusschen deze twee groepen en hadden melkvetgehalten van 4,7 tot 4,9 °/o. Door bemiddeling van denNoorschen staatsconsulent voor toegepaste erfelijk heidsleer, Chr. Wriedt, aan wien de be werking van de resultaten van Tranek jaer is opgedragen, waren wij in de ge legenheid nog verdere gegevens om trent deze belangrijke proefnemingen te bestudeeren. Wij geven uit het rijke materiaal nog enkele losse grepen weer. Zoo was er bijv. een stier van zuiver Deensch rood ras, die zoowel met zui ver Deensche koeien als met eerste-ge- neratie bastaardkoeien (Deensch X Jer sey) gepaard was. Bij de dochters uit de Deensche raskoeien was het vetge halte varieerend tusschen 3,1 °/0 en 3.8 °/o. De dochters uit dc terugkruising (ditmaal dus een terugkruising omge keerd aan die, waarvan boven sprake was), konden verdeeld worden in twee duidelijk gescheiden groepen. Samen waren het 14 koeien. Zeven daarvan hadden een melkvetprocent boven de 4; het gemiddelde was 4.75 De andere 8 hadden alle beneden de 4, het gemid- was 3,70 vet. Is de zooeven vermelde proef uit een wetenschappelijk genetisch oogpunt van veel gewicht (waarom dit zoo is, kan in dit korte bestek niet nader worden toe gelicht), een ander, minder overzichte lijk geval, dat wij nog willen vermelden, is voor de praktijk misschien nog inte ressanter. Ónder de bastaardstieren van Tystofte, die wij hierboven noemden, was er één, welks moeder (Deensch rood) een voor dat ras bijzonder vetrijke melk gaf. Deze stier is te Nordenbro- gaard in den loop der jaren met" allerlei kruisingsproducten Jersey X Deensch rood gepaard en kreeg daarbij 31 doch ters. die dus alle mogelijke combinaties van deze twee rassen vertegenwoordig den.Men kan zich indenken.dat iets der gelijks het gevolg zou zijn, wanneer de extérieur- eischen van het stamboek zou den komen te vervallen en er in zeke ren zin in het wilde weg, maar met het oog gevestigd op de economische be langrijke eigenschappen van het vee, ge fokt zou worden. Hoewel een dergelijke werkwijze zeker niet aan te bevelen zou zijn, blijkt toch, dat de gevolgen ons voorhands niet behoeven af te schrikken. Van deze 31 minder of meer gecompli ceerde bastaarden toch waren er 13, die een melkvetgehalte hadden boven de 5 17 lagen tusschen de 4 en de 5 in, en slechts één had beneden de 4 namelijk 3,9 Wij vestigen er de aandacht op, dat ook de moeder van den stier, melk met een voor haar ras hoog vetgehalte produceerde dit neemt ech ter niet weg, dat al deze bastaarden haar in dat opzicht overtroffen. De Deensche resultaten zijn in goede overeenstemming met hetgeen men op grond van de bovenvermelde weten schappelijke proeven aan de hand van de theoretische erfelijkheidsleer kon ver wachten en bevestigen de groote betee kenis van deze wetenschap ook voor de veeteelt. Voor de praktijk beloven zij zeer veel. Zij toonen aan, dat de bestu deering van de erfelijkheid door welge kozen proeven en de bewuste toepassing van de verkregen inzichten voor de fokkerij meer kans op vooruitgang bie den dan het in vele fokkerskringen nog taai volgehouden formalisme en blind geloof in de verbetering binnen de wil lekeurig opgestelde grenzen van een be paald ras. Alle teekenen wijzen er op, dat het streven naar raszuiverheid voor uitwendige kenmerken langzamerhand zal moeten plaats maken voor een be wust en op wetenschappelijke leiding gebaseerd aankweeken van economisch belangrijke eigenschappen, door com binatiekruising of anderszins. Eenigen tijd geleden kwam in dit blad een berichtje voor, waaruit bleek, dat ook een Nederlandsche veefokker er toe was overgegaan, in deze richting een begin te maken. Wij vernemen nader, dat deze proeven onder de leiding van enkele der meest vooraanstaande man nen op het gebied zijn geplaatst, en wij hopen mettertijd onzen lezers nadere bijzonderheden over deze zaak te kun nen mededeelen. De Veldbode, DEK00 IRNELOEM De medewerkers zijn verantwoordelijk voor hunne bijdragen. Oogeteekende stukken worden niet opgenomen. Niet opgenomen handschriften worden niet teruggegeven.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Koornbloem | 1926 | | pagina 1