I
Landbouwweekblad
DeWet op de Verpachting
van Landeigendommen
Ds arbeid als beslissende
factor.
Bodemonderzoek
en
Wetgeving
Wetenschap
1BSHHSSHSSBS
ZONDAG 21 JULI 1929
Prijs 20 centiem
llde JAARGANG Nr r51
Arbeid
adelt
Abonnementsprijs j 10,00 frank jaaro*
Mee schrijft la ep oas Bareel en op alle postkantoren.
Aankondigingen volgens akkoord.
Bureel en Redaktle t BRABANTSTRAAT, 53, AALST
Verantwoordelijke Opsteller i
ORTAIRE CAUDRON, Aalst.
Vaar se doo?
de Laadboawere
toebehoorende aan Openbare Besturen.
(2' bijdrage).
In ons vorig nummer gaven wij de
toelichting der nieuwe wet op de ver
pachting van de goederen toebehooren
de aan den Staat, de provinciën, de ge
meenten en de openbare besturen.
In onze vorige bijdrage was er echter
enkel spraak van de verpachtingen ont
staan na het van kracht worden der
nieuwe wet of na 19 Juni 1929.
Deze verpachtingen vallen als dusda
nig volledig onder de toepassing der
nieuwe wet.
I) Wat gebeurt er met de loopende
pachten of met de pachten afgesloten
vóór 20 Juni 1929, wier duur nog niet
is afgeloopen
Deze vraag is van belang voor wat
betreft den termijn binnen denwelke het
verpachtend bestuur de pacht moet op
zeggen of aan den pachter den prijs en
de voorwaarden der nieuwe pacht moet
beteekenen, om de hernieuwing van de
loopende pacht te voorkomen tegen de
zelfde voorwaarden en voor denzelfden
termijn als vroeger.
Welnu, de loopende pachten toege
staan door de openbare besturen vallen,
voor wat betreft den termijn van op
zegging onder dezelfde overgangsbepa
lingen als de pachten toegestaan door
private eigenaars. Dit blijkt onder meer
uit de ontleding van den wettekst zelf,
en uit het verslag der Senaatscommis
sie van landbouw van 12 Maart 1929,
alsook uit het verslag der Kamercom
missie van 27 Maart 1929.
Alhoewel het zou volstaan onze lezers
desbetreffende te verwijzen naar de vol
ledige toelichting welke wij hebben ge
geven in De Koornbloem van* 31
Maart, willen wij duidelijkheidshalve
hier beknopt de overgangsbepalingen
samenvatten die van toepassing zijn op
de pachten toegestaan door de Open
bare Besturen.
De verplichte termijn van opzegging
wordt door de wet vastgesteld met in
achtneming van de drie volgende ver
schillende gevallen
1' geval. Pachten waarvan de nog te
loopen tijd vanaf het in voege treden der
u>et vanaf 20 Juni 1929) meer dan drie
jaar bedraagt
In dit geval moeten de opzegging ge
daan worden of de voorwaarden der
nieuwe pacht beteekend worden ten
minste twee jaar vóór den vervaldag.
Voorbeeld Nemen wij een pacht bij
openbare verhuring aangegaan voor
een duur van negen achtereenvolgende
jaren, eindigende den 25 Decemfc>er
1933. Het verpachtend openbaar be
stuur moet ten laatste den 24 December
1931, den pachter opzegging doen of
hem den prijs en de voorwaarden der
nieuwe pacht bij aangeteekenden brief
ter kennis brengeD, zooniet gaat er ten
voordeele van den huurder een nieuwe
pacht in voor denzelfden termijn (dus 9
jaar) en tegen de oude voorwaarden
van prijs en andere.
2' gevalPachten waarvan de nog te
loopen tijd vanaf het in werking treden
der wet (vanaf 20 Juni 1929) meer dan
twee jaar bedraagt.
In dit geval moet de opzegging ge
daan worden of de voorwaarden der
nieuwe pacht beteekend worden ten
minste één jaar vóór den vervaldag.
Voorbeeld Veronderstellen wij een
pacht bij openbare verhuring aangegaan
voor een duur van drie achtereenvol
gende jaren en eindigende op 25 De
cember 1931 (Kerstpacht).
Het verpachtend openbaar bestuur
moet uiterlijk 'op 24 December 1930
den pachter opzegging doen of hem bij
aangeteekend schrijven den prijs en de
voorwaarden van de nieuwe pacht be
teekenen, zooniet gaat er ten voordeele
van den huurder een nieuwe pacht in
voor denzelfden termijn (dus drie jaar)
en tegen de oude voorwaarden van
prijs en andere.
3' gevalPachten waarvan de nog te
loopen tijd vanaf het van kracht worden
der wet niet meer dan twee jaar be
draagt
In dit geval moeten de opzegging ge
daan worden of de voorwaarden der
nieuwe pacht beteekend worden, ten
minste 6 maanden vóór den vervaldag.
Hier kunnen drie verschillende toe
standen voorkomen die wij door een
voorbeeld toelichten
a) Nemen wij een pacht eindigende
op Kerstdag 1930 en welke bij openbare
verhuring werd aangegaan voor een
duur van twee jaar. Het verpachtend
openbaar bestuur moet ten laatste op
24 Juni 1930 den pachter opzegging
doen of hem bij aangeteekend schrijven
den prijs en de voorwaarden van de
nieuwe pacht beteekenen, zooniet gaat
er ten voordeele van den huurder een
nieuwe pacht in van minstens drie jaar
en tegen de oude voorwaarden van prijs
en andere.
Men bemerke dat volgens de wet de
hernieuwing van de pacht in dit geval
steeds voor drie jaar geschiedt minimum
termijn door de wet voorzien, voor het
geval dat de oude pacht voor een min-
deren duur dan drie jaar werd aange- j
gaan.
b) Nemen wij een pacht eindigende
op 1 Maart 1930 en aangegaan "bij open- j
bare verhuring voor een duur van 6
achtereenvolgende jaren. Hier zoowel
als in het eerste geval overtreft de nog
te loopen duur der pacht geen twee jaar
doch overschrijdt 6 maanden. Het ver-
pachtend openbaar bestuur moet uiter
lijk den 31 Augustus 1929 (6 maanden
vóór 1 Maart vervaldag) den pachter
opzegging doen, of hem bij aangetee
kenden brief den prijs en de voorwaar
den der nieuwe pacht ter kennis brengen,
zooniet wordt de pacht van rechtswege
hernieuwd ten voordeele van den pach
ter tegen de vroegere voorwaarden voor
een termijn van 6 jaar.
c) Veronderstellen wij ten slotte een
pacht eindigendeden 15 Augustus 1929
en aangegaan bij openbare verhuring 1
voor een duur van 6 achtereenvolgende
jaren. Hier overtreft de nog te loopen
termijn geen twee jaar zooals in de twee
eerste gevallen, doch het tijdbestek tus-
schen de opzegging en den vervaldag is
geringer dan 6 maand. De opzegging of
de beteekening der nieuwe pachtvoor-
waarden door het betrokken Openbaar j
Bestuur kan hier dan ook geen uitwerk-
sel meer hebben tegen 15 Augustus
1929. Op dien datum zal weder inkee- j
ring plaats hebben tot 15 Augustus 1930.
Heeft het betrokken Openbaar Bestuur
uiterlijk den 14 Februari 1930 den ouden
pachter geen opzegging gedaan of hem
de voorwaarden der nieuwe pacht niet
beteekend, dan wordt de pacht van
rechtswege hernieuwd ten voordeele
van den inzittenden pachter tegen de
vroegere voorwaarden voor een termijn
van 6 jaar.
Nog een ander punt is van gewichtig
belang namelijk
II) In welke mate zijn de bepalin
gen der nieuwe pachtwet welke wij
hebben uiteengezet in De Koorn
bloem van 31 Maart en volgende
nummers van toepassing op de pach
ten toegestaan door de Openbare
Besturen
Uit het verslag der Kamerkommissie
van 27 Maart 1929. uit het verslag der
Senaatkommissie en uit de verklaringen
van den Minister van Landbouw in den
Senaat, blijkt dat de nieuwe pachtwet
van toepassing is op al de pachtkontrak-
ten betreffende landelijke goederen wel
ke ook hun eigenaar weze. Aan dezen
regel zijn geen andere uitzonderingen
voor de Openbare Besturen dan deze
betreffende de wijze van verpachting
welke zooals wij hebben aangetoond in
ons vorig nummer bij wijze van inschrij
ving onder gezegelden omslag moet ge
schieden, en deze betreffende de gevol
gen van de stilzwijgende hernieuwing
en het voorkeurrecht van den ouden
pachter zooals insgelijks in ons vorig
nummer uiteengezet.
•Daaruit volgt dat
1) De voorschriften der nieuwe
pachtwet betreffende den minimum
pachtduur van 9 jaar bij eerste inge
bruikneming, ook van toepassing zijn op
de pachten toegestaan door Openbare
Besturen (zie voor meerderen uitleg ons
nummer van 7 April 1929)
2) dezelfde termijnen zijn voorzien in
zake de opzegging der pachten of de be
teekening der veranderde voorwaarden
voor de nieuwe pacht door de Open
bare Besturen (zie betreffende de termij
nen van opzegging De Koornbloem van
14 April 1929)
3) De Openbare Besturen evenals de
private eigenaars verplicht zijn de rech
ten van den uittredenden pachter te eer
biedigen en hem overeenkomstig de
wettelijke voorschriften te vergoeden
voor de aangebrachte beplantingen en
verbeteringswerken voor de uitgevoerde
grondverbeteringen (zie voor nadere
toelichting De Koonbloem van 5 Mei
1929);
4) de Openbare Besturen gehouden
zijn evenals de private eigenaars, over
eenkomstig de wettelijke bepalingen, de
rechten van den pachter te eerbiedigen
inzake vrijheid van bebouwing der ge
huurde gronden en beschikking over de
voortbrengselen der hoeve (zie onze uit-
eenzettting in De Koornbloem van 5
Mei 1929)
5) de erfgenamen of rechthebbenden
van den overleden pachter tegenover de
Openbare Besturen zoowel als tegen
over private eigenaars kunnen gebruik
maken van het recht, een einde te stel
len aan de pacht, binnen het jaar volgend
op het overlijden en mits een opzegging
drie maanden vooruit aan het verpach
ten Bestuur ged^in (zie voor meerderen
uitleg De Koornbloem van 31 Maarten
12 Mei)
6) de inzittende pachter, bij verkoop
door het Openbaar Bestuur van het
goed, tegenover den kooper of verkrij
ger kan aanspraak maken op een opzeg
ging van twee jaar alvorens het ver
kocht goed te moeten verlaten, zulks
in dezelfde voorwaarden als wanneer
het goederen van private eigenaars be
treft (zie de toelichting in onze nummers
van 31 Maarten 12 Mei)
7) de wettelijke schikkingen tot vrij
waring der rechten van den eigenaar in
zake betaling van den pachtprijs ook
van toepassing zijn op de Openbare
Besturen (zie desbetreffende De Koorn
bloem van 12 Mei).
III) Ons oordcel over de wet.
Daar deze wet enkel voor sommige
punten een aanvulling is der nieuwe
pachtwet in onze nummers van 31
Maart en volgende uiteengezet is, het
voordeel dat wij in De Koornbloem van
2 en 9 Juni gaven over de nieuwe pacht
wet ook geldend voor de verpachting
der landeigendommen door de Open
bare Besturen.
Aldus betreuren wij nogmaals dat de
verplichte pachtduur voor alle pacht
overeenkomsten niet op negen jaar is
gesteld met het recht voor den huurder
i aan de pacht een einde te stellen na het
derde of het zesde jaar. Om de redenen
breedvoerig toegelicht in ons nr van
9 Juni 11., achten wij den pachtduur van
j 9 jaar onmisbaar voor de zekerheid van
den pachter en voor een intensieve land-
bouwvoortbrengst.
Wij betreuren het nogmaals dat de
wetgever de toekenning van de vergoe
ding aan den uittredenden pachter voor
gebouwen, beplantingen en groote ver
beteringswerken afhankelijk heeft ge
steld van de schriftelijke toelating van
den eigenaar, wegens de misbruiken
waartoe dit stelsel kan aanleiding geven.
Wij blijven bij ons standpunt dat deze
vergoeding in elk geval zou moeten
verplichtend gesteld worden, in zoover
re de verbeteringswerken door den
pachter werden uitgevoerd met inacht
neming der bestemming van het ver
pachte goed en de eigenaar het ver
pachte goed niet aanwendt voor een
gansch andere bestemming als deze
waartoe het werd gebruikt door den
pachter.
Wat meer bijzonder de bepalingen
betreft der wet die wij hier behandelen,
zijn de afschaffing der openbare verhu
ringen en de maatregelen ten voordeele
van den inzittenden pachter voorzeker
een merkelijke vooruitgang op het ver
leden-
Het is spijtig nochtans dat in de wet
zelve eene bepaling is weggevallen wel
ke door den Senaat werd gestemd en
naar ons inziens zeer nuttige uitwerk
sels kan hebben. Het gaat over het vol-
gende
Zooals wij in ons nummer van 14 Juli
1.1. meedeelden, zijn de bedingen en
voorwaarden aan het advies van den
gemeenteraad en de goedkeuring der
hoogere besturen (over 't algemeen de
Bestendige Deputatie der provincie).De
Senaat had eene bepaling aangenomen
waardoor de openbare besturen, alvo
rens eene beslissing te nemen, gehou
den waren vooraf het advies in te win
nen van een staatslandbouwkundige of
van een bevoegd deskundige over de
door hen ontworpen pachtvoorwaarden.
De Kamerkommissie heeft deze bepa
ling bij monde van haar verslaggever
den heer Van Dievoet bestreden en
doen verwerpen, omdat zij volgens haar
oordeel de openbare besturen onder
voogdij stelde der techniekers.
Hoe het inwinnen van een advies bij
bevoegde menschen den persoon of de
instelling die het advies vraagt onder
voogdij stelt, kunnen wjj met den besten
wil niet snappen. Wij weten een ding
namelijk dat in de bestendige deputa
tie onzer provinciën en in de hoogere
bestuursinrichtingen, die over de pacht
voorwaarden der ondergeschikte open
bare besturen moeten oordeelen en deze
goed of afkeuren, de personen die be
voegd zijn in landbouwzaken gemakke
lijk te tellen zijn en het dus een zeer
doelmatige bepaling was dat die be-
stuursorganismen vooreerst het advies
inwonnen van een bevoegd technieker
of landbouwkundige alvorens eene be
slissing te treffen.
Maatschappelijke Vraagstukken
Als het getij verloopt, verzet men de
bakens. Of het koolzaad is, dat gedoemd
is uit de kuituur te verdwijnen, dan wel
de suikerbiet, het doet niets ter zake. Als
een gewas zijn tijd gehad heeft, moet het
worden opgedoekt en verbouwt men
wat anders. Maar voordat men een oud
gewas opruimt vooral als het een zoo
belangrijke schakel in de productieke
ten betreft als de bieten beproeve
men eerst, of de kuituur niet weer loonend
te maken is. Aan het slot van mijn vorig
artikel kwam ik tot de technische ver
zorging der producten en niet in het pro
ductieproces zelf, nog minder door te po
gen tegen den stroom op te roeien.
De winstmarge van het landbouwbe
drijf wordt immers slechts voor een deel
bepaald door de grootte van den oogst,
maar vooral ook door de wijze, waarop
die oogst gewonnen en verkocht wordt.
Een groote oogst behoeft dus niet nood
zakelijk winst,een kleine oogst niet nood
zakelijk Verlies op te leveren. Veel hangt
af van de kosten, die gemaakt zijn om
den oogst te winnen en in contanten om
te zetten. Onder de Nederlandsche om
standigheden, die groote algemeene on
kosten met zich meebrengen, moet men
een groote bruto-opbrengst maken, ten
einde deze kosten, omgeslagen over het
totaal, minder te doen drukken per ge
wichtseenheid. Als 1 Ha. land in Frank
rijk bijv. 1000 kgr. tarwe opbrengt en
f25 pacht doet, dan drukt er op iedere
100 kgr. tarwe f 2,50 pacht. Maar als in
Nederland een Ha. f 150 pacht betaalt
en de opbrengst óók maar 1000 kgr, tar
we zou zijn, dan zou de pacht alleen al
f 15 op iedere 100 kgr. tarwe leggen, dus
meer dan de tarwe waard is. (Maar zelfs
bij een opbrengst van 3000 kgr. slokt
een pacht van f 150 nog 1/3 van de
bruto-opbrengst van het graan op.)
Men is dus genoodzaakt een groo-
tere opbrengst te hebben, naarmate
de algemeene onkosten hooger zijn.
Daardoor is de graad van intensiteit
van den landbouw van een bepaald
land evenredig met de lasten, die de
economische en geografische positie van
het land meebrengen. In Nederland zijn
de algemeene onkosten zóó hoog geste
gen, dat de minste prijsdaling der ge
wassen de winstmarge, voor zoover deze
nog bestaat, opslorpt. De algemeene on
kosten zijn echter een uitvloeisel van
den economischen toestand van het ge-
heele land ze zijn dus maar niet in één
handomdraaien te veranderen. Ook de
rechtstreeksche kosten van de producten
zijn niet voor vermindering vatbaar. De
te maken bezuinigingen moeten dus ge
vonden worden in de wijze, waarop die
uitgaven geschieden, m.a.w. in den ten
behoeve van de productie verrichtten
arbeid. Het gaat hier om de levenskracht
van het bedrijf. Het eenige criterium,
dat wij behoeven aan te leggen is dus,
of deze of geene arbeid al dan niet nood
zakelijk is voor de goede gang van za
ken
Het standpunt moet zijn, dat de arbeid
er is voor het bedrijf en dat het bedrijf
er niet is voor den arbeid. Wordt in het
royaal omgesprongen met arbeid (waar
onder ik dan alle arbeidkracht versta,
zoowel menschelijke, als dierlijke en
mechanishemen beschouwe dit dus
niet als een aanval op den arbeid der
landarbeiders,) dan is dit een ernstige
fout in de bedrijfsleiding en moet alles
gedaan worden om den verrichten ar
beid tot een minimum te beperkenmaar
dit minimum moet tevens zoo pro
ductief mogelijk zijn. Laat iedere boer
maar eens voor zichzelf uitrekenen, wat
het voor zijn batig saldo zou beteekenen,
indien betere machines en betere ar-
beidsverdeeling hem instaat zouden stel
len op elke 4 paarden één af te schaffen
en op elke arbeiders één uit te sparen
als het doorhakken van de bieten bijv.
overbodig werd en het planten van een
Ha. aardappels niet veel meer tijd kostte
dan het zaaien van een Ha. graan. Vele
kleinigheden kunnen gezamenlijk een be-
slissenden invloed op de balans uitoefe
nen.
Er zijn echter ook belangrijke onder-
deelen van het bedrijf, die dringend ver
betering behoeven. En het meest drin
gend van al wel de grondbewerking, die
nog nauwelijks in een ander stadium ver
keert dan in dat van een gecivilliseerd
barbarisme. Hoeveel bewerkingen zijn
noodig om de bouwvoor in de goede
structuur te brengen Ploegen, eggen,
rollen, eggen, cultivatoren en weer eg
gen. Algemeen wordt het land elk jaar
drie maal geploegd elke keer ploegen
brengt weer verschillende complimen-
teerende bewerkingen mede. Bovendien
is het ploegen zelf een uiterst kostbare
geschiedenis. Een reep grond wordt los
gescheurd, vervolgens op zij min of
meer voorover gedrukt. De losgeploeg-
de reep wordt gedwongen langs een
schroeflijnvormige baan te schuiven,
waardoor de aarde eerst ineengedrukt
en vervolgens uitgerekt wordt. De krui
meling wordt dus verkregen door het -
uit elkaar wringen van de kluiten.
Was het daarmee bereikte resultaat
dan maar afdoende, maar nu moeten
wij er nog met allerlei werktuigen op
door wroeten tot alle kluitjes fijn zijn en
hiervoor moet het weder bovendien nog
meewerken. Daarbij komt nog, dat een
belangrijk percentage van den verrich
ten arbeid verloren gaat door de wrij
ving van de ploegwielen tegen den bin
nenkant van de voor, en van de schaar
en de kiel op den bodem daarvan. Te
gelijk wordt de ondergrond min of
meer dichtgestreken. Ploegen is dus alles
behalve een ideale grondbewerking.
('t Vervolgt).
Bouafles-les-Andelys (Eure).
C. F. Roosenschoon.
(Uit De Veldbode
Bodemkennis is in landbouw een al
lereerste noodzakelijkheid, daar immers
de bewerkingen, bemesting en de teelt
zelf moeten gekozen worden volgens
den aard en de struktuur van den grond.
Gewoonlijk kent den pachter en vooral
den eigenaar de eigenschappen van een
bepaald stuk grond, door het lange ge
bruik. Nuttig, zooniet noodzakelijk is
het soms, vlug en eenvoudig de eigen
schappen en de samenstelling van een
grond te bepalen, zoo bijv. bij het pach
ten of koopen van nieuwe panden. Ook
kan dit nuttig zijn om met meer zeker
heid bemesting en teelten te regelen of
om grondverbeteringen uit te voeren.
Algemeene beschouwingen over zand
klei- en leemgrond volstaan niet, daar
eenzelfde bodemsoort zich verschillend
gedraagt volgens het klimaat en andere
invloeden, en een nader onderzoek dus
noodzakelijk is. Een zandgrond kan b.v.
in een droog klimaat totaal onvrucht
baar zijn, en in meer neerslagrijke stre
ken zeer schoone oogsten opleveren.
Een zware leemgrond, daartegen, zal
in een lage streek minder voortbrengen
dan een zelfden bodem hooggelegen.
Het komt er dus méér op aan den
ondergrond en de daarmede in verband-
staande grondwaterverhouding, dan de
struktuur der bouwlaag te kennen, im
mers deze laatste kan door bemesting,
I—I—IBBBHBHBH
De medewerkers iQ* vtreatwoorddjjk voer ha» bijdrage*.
Oageteekeade stukke* worde* «let opgenomea.
Niet opgeaome* haodschrtfte* worde* «iet teroggegeve*.
iniii.iiiiiii.iiii lii