i
Het onderwijs enhetmaat-
schappelijk evenwicht
De Krisis inden Hophandel
Het doelmatig
voeden onzer Huisdieren
Zitdagen
Arbeid
adelt
Abotsnementspj^B 10,60 frank 's jnara.
Men schrijft in op ons Bureel en op alle postkantoren.
Aankondigingen volgens akkoord.
Bareel en Redaktie DE VILANDERSTRAAT, AALST
Verantwoordelijke Opsteller t
ORTAIRE CAUDRON, Aalst,
Vaar t* do«r
de Laadbonwers
Het richten van het onderwijs naar
het Huiselijk en Landelijk leven.
Ik ga U spreken over het onderwijs in
't algemeen. Het weze wel verstaan, dat
ik geen enkele school in 't bijzonder be
doel. Ik maak geen onderscheid tusschen
officieel en vrij onderwijs, tusschen het
onderwijs van ons land of dat van den
vreemde ik neem het onderwijs in zijn
geheel, van af de bewaarschool tot, en
inbegrepen de hoogeschool.
Ik spreek als oningewijde, als huisva
der, afgevaardigd door den Bond voor
huiselijke opvoeding die verlangt bij
te dragen tot het maatschappelijk wel
zijn.
Ik ken de beste inzichten toe aan al
de personen die zich aan het onderwijs
toewijden. Er zijn er velen die wonder
wel lukken nochtans is het wel moge
lijk, dat men met de beste inzichten be
zield zij, den wil heeft goed te doen en
dat men toch nevens de kwestie handelt.
De aangehaalde voorbeelden zijn ab
stract en onpersoonlijk. In beperk mij bij
het uiten van eenige wenschen, niet met
het doel af te breken, maar om opbou
wende oplossingen te vinden. Indien ik
soms in het algemeen spreek, wil dit niet
zeggen dat er geen loffelijke uitzonderin-
geu zijn.
De meeste gedachten die ik ontwik
kelen zal, werden dikwijls vooruitgezet
door uitstekende opvoedkundigen en so
ciologen, o. a. door Mr. Proost, en enkel
hunne verklaringen aanhalen zou reeds
eene heele voordracht beslaan. Deze ge
dachten worden trouwens gedeeld door
een groot getal leden van de "Maat- j
schappij voor sociale economie».
1. In het algemeen blijft het te veel
bij woorden in het onderwijs. Men zegt
bij voorbeeld "de school moet tot het
leven voorbereiden». Dit is een heel
schoone formule maar na ze gegeven te
hebben, stelt men ze niet in practijk.
Een voorbeeld na de lagere school
verlaten te hebben, gaat de dochter van
den landbouwer naar de kostschool. Zie
hier hoe men bereid tot het huiselijk en
landelijk leven. Alles krijgt een anderen
naam de eetzaal wordt "réfectoir» ge-
noemd, de slaapzaal "le dortoir», de
huiskamer "le parloir», enz. Wat herin
nert haar nog aan het familieleven
Als het meisje thui3 is, vindt men het
natuurlijk dat zij naar den tuin gaat eD
medewerkt bij het hovenieren. In de
school gaat het heel anders de leerlin
gen mogen amper in den tuin komen, zij
zijn er van afgesloten door een muur of
een hekken. Nochtans, van in dezen tuin
zouden zij bij zoovele zaken hun op
merkingsgeest kunnen oefenen en het
hofwerk zal hun later, in het leven, zoo
wel te pas komen. Er is daar een ladder
om fruit te plukken, gerief van alle soort,
maar de leerlingen mogen het niet ge
bruiken. Integendeel men stuurt ze naar
de turnzaal, waar zij oefeningen doen die
zij in het later leven nooit zullen her- j
halen.
Het is de meening van bevoegde ge-
neesheeren, dat deze oefeningen al de
voor de gezondheid noodige uitstrek
kingen en buigingen der spieren mede
brengen. Dokter Gommés, leeraar aan
het vrije college van sociale wetenschap
pen te Parijs, en die eene bevoegdheid
is, prijst dit stelsel aan.
Het zou nochtans practische gymna
stiek zijn, moest men ze vertrouwd ma
ken met rijf, spade, hak, enz., en hun al-
zoo het tuinwerk aanleeren.
Men zou de leerlingen moeten gewen
nen aan boenen, dwijlen. ruiten kuischen
«s ander huiswerk.
Vele leerlingen kennen de levenswij
zen en de namen der vogelen niet van
hun eigen land, noch de planten die er
groeien en hunne teeltwijze. Integendeel
zal men in de klassen opgevulde uit-
heemsche vogelen zien en prenten met
leeuwen, olifaDten.
Na twee, drie jaar van dergelijk re
giem, durft het meisje, als zij thuis komt,
aan niets meer de hand steken. Zij is
tot het huiselijk leven van den buiten
niet voorbereid. Zij zoekt dan te trou
wen met een bediende of een handelaar.
Dergelijke strekking vindt men ook in
het middelbaar onderwijs voor jongens.
Alzoo vermeerdert het getal verbrui
kers en vermindert het getal voortbren
gers, vanwaar dan ook gemis aan even
wicht in de maatschappij.
Deze slechte methoden bestaan in
min of meer groote mate in al de scho
len.
In mijn dorp heeft de lagere school
zeer groote vensters, die op de straat
uitgeven. Degene die gericht zijn naar
den tuin waar zooveel leerrijks te zien
is, zijn op twee meters van den grond.
Langs den tuin zou men groote glazen
deuren moeten plaatsen in den zomer
zou men ze breed open zetten en men
zou de school in open lucht hebben.
In het onderwijs is men te weinig be
kommerd om den opmerkingsgeest der
kinderen te ontwikkelen, en, als men het
doet, is het op een te oppervlakkige
wijze, men verwaarloost de studie van
de werkelijkheid. De school bereidt niet
genoeg voor tot het latere leven.
II. Men zegt ook in de handboe
ken van opvoedkunde, dat de school
den geest van initiatief moet ontwikke
len. Nu, als een leerling blijken geeft van
initiaiief, al ware het goede, dan ge
beurt het dikwijls dat men hem punten
van goed gedrag aftrekt. Als men aan
menschen uit het onderwijs vraagt, hoe
zij het aan boord leggen om den uitvin
dingsgeest der kinderen te ontwikkelen
en initiatiefproeven in te richten, blijven
zij dikwijls het antwoord schuldig.
Er zijn goede en slechte initiatieven.
Men moet bij voorbeeld aanmoedigen
al degene die tot het verbeteren en ver
fraaien der school bijdragen. De leer
lingen zouden zich moeten oefenen in
het vinden van degelijke oplossingen,
van praktische doenwijzen, in het over
winnen der moeilijkheden. Het kind is
wel begaafd met inbeelding, zijn wils
kracht begint zich te vormen men moet
deze begaafdheden door oefeningen ont
wikkelen.
III. Men beweert dat de school
aan de jeugd de opvoeding moet geven
in het algemeen nochtans geeft zij enkel
het onderwijs. De opvoeding moet bij
zonder individueel geschiedenongeluk
kiglijk beschikken de onderwijzers niet
over den voldoenden tijd om zich met
eiken leerling in 't bijzonder bezig te
houden. De meeste dezer zijn externen
en, als de klas talrijk is, hoe zou de leer
meester het karakter kunnen kennen van
elk kind, ten einde het te verbeteren?
Men is het erover nog niet heelemaal
eens om te erkennen, dat de onderwijzers
bijzonder geschikt zijn voor de opvoe
ding. Als zij getrouwd zijn, bemerkt men
altijd niet dat hunne kinderen beter op
gebracht zijn dan die van andere ouders.
Nu, om daarover zekerheid te hebben,
zou men een onderzoek kunnen instellen.
Aan de ouders wijsmaken, dat zij
hunne opvoedende zending mogen over
laten aan de school, is de verantwoor
delijkheden verplaatsen en de ouders
zouden aan de plichten van hunnen
staat te kort komen, hetgeen dan ook
tot maatschappelijke mistoestanden zou
leiden.
IV. De opvoedkundigen verklaren ge
makkelijk, dat de school al de eigen
schappen moet ontwikkelen. Nochtans
zal men in de examens dikwijls bestati-
gen, dat bijna al de punten toegekend
worden aan de kandidaten wier geheu
gen het best geoefend is, ten nadeele
van andere begaafdheden en bekwaam
heden opmerkingsgeest, practisch oor
deel, uitvindingsgeest, handwerk, enz.
In feite onderwijst men te veel uit
boeken. Het onderwijs verwijdert van
de practische werken en eindigt met ze
te doen minachtenhet is alzoo dat het
getal verbruikers vermeerdert en het ge
tal voortbrengers vermindert. Men vindt
bijna geen werklieden meer op den bui
ten, de werkknechten verminderen over
al, in zoover dat de handarbeiders dik
wijls beter betaald worden dan de on
derwijzers. Als middel tegen dezen toe
stand moet men werkelijk allen aanleg
ontwikkelen, hierin begrepen den hand
arbeid de handigheid der jongens door
kleine stielen en klein landbouwwerk en,
bij de meisjes, door huis- en hofwerk.
('t Vervolgt) P. De Vuyst.
Onze agronoom leg' Van Dorpe zal
zijn zitdag houden
Te NINOVEop Dinsdag lODecem-
ber, van 9 tot lluur, in "De Groen-
poort bij de wed. Haelterman, Groen-
selmarkt.
Andere klok, andere klank.
Bij onze voorgaande uiteenzetting
deelden we de voornaamste uittreksels
mede van het memorie van toelichting
van den onlangs gestichten nieuwen
Belgischen Vooruitstrevenden Hop
bond uit het Poperingsche. De plan
ters eischen het heffen van een invoer
recht van 500 fr. per 50 kg op de
vreemde hoppen, toltaks, waarin ze
naar hunne meening het eenig kracht
dadig middel zien om de huidige hop-
krisis te keer te gaan.
Hierop antwoordt de Algemeene
Federatie der Belgische Brouwers met
een rondschrijven, waarin dit organis
me op zijne beurt de oorzaken der hui
dige hopkrisis opsomt en de middelen
om eraan te verhelpen breedvoerig uit
eenzet.
Ziehier hoe bedoelde vereeniging den
huidigen toestand beoordeelt
Het is een stellig feit dat de opkul-
tuur op dit oogenblik een zeer ernstige
krisis doormaakt. Deze krisis bepaalt
zich echter niet uitsluitend tot ons land
zij doet zich voelen in gansch de we
reld. In die omstandigheden ware het
dan ook gansch onlogisch de instorting
der prijzen onzer Belgische hoppen toe
te schrijven aan den invoer van eenige
balen "hopafval„ of aan den invoer van
verouderde Ëngelsch hoppen, koopwaar
welke trouwens overboord werd gewor
pen om de doodeenvoudige reden dat ze
voor de brouwerij onbenuttigbaar was.
Indien de Belgische hopplanters al
thans bitter klagen, dan dienen we om
wille der juiste waarheid te bekennen,
dat de huidige toestand de gansch na
tuurlijke tegenhanger is der overdreven
hooge handelsprijzen, welke de brou
wers vroeger genoodzaakt waren te be
talen, toen de verkoop van de Belgische
hop op haast mirakuleuze wijze werd
begunstigd door den gedeeltelijk misluk
ten en te kortschietenden oogst van an
dere landen.
Aangemoedigd door deze toevallige
en bekoorlijk hooge handelsprijzen, heb
ben de planters uit de streek van Pope-
ringhe niet beter gevonden dan hunne
hopkultuur op onbezonnen en lichtzin
nige wijze uit te breiden, zonder er niet
eens op na te denken, dat nieuwe kui
tuurcentra in den vreemde dezelfde po
litiek volgden.
Bovendien heeft de Belgische hop
kultuur de zware fout begaan de evolu
tie (ontwikkelingsgang) niet te volgen
van de brouwerijdie klaarblijkend
langs om meer rekening dient te houden
met de eischen van het publiek. Welnu,
naarmate de welstand zich langs om
meer deed gevoelen, schonk de Belgische
bevolking ook haar voorkeur aan bieren
van prima-kwaliteit, vervaardigd met
fijne en puike hoppen.
Om in de noodwendigheid der na
tionale brouwerij aan inlandsche hop te
voorzien, moest de verbouwde hopep-
pervlakte in verhouding tot deze van
1912 minstens met de helft vermin
derd zijn geworden welnu. Welnu, deze
vermindering bedroeg slecht 35 °/0 voor
het gansche land, en slechts 24 voor
de hopstreek van Poperinghe, alhoewel
deze hop nog minder gezocht wordt dan
de Aalstersche.
Zoo de belgische brouwers groote
hoeveelheden vreemde hoppen benutti
gen, dan is het doodeenvoudig omdat
deze hoppen totaal onmisbaar zijn tot
het vervaardigen van ultra-fijne bieren,
die dank hun fijnheid (lekkeren smaak en
geur) alleen bij machte zijn de vreemde
bieren eveneens met dergelijke pro-
dukten bereid van onze inlandsche
markt verwijderd te houden.
Het is voorzeker niet uit louter ge
noegen van geldverkwisting dat onze
brouwers althans voor vreemde hoppen,
drie en soms viermaal zooveel betalen
als voor onze inlandsch hoppen.
Bijgevolg, hoe hoog en hoe aan
zienlijk ook het tolrecht weze dat men
op den invoer van vreemde hoppen
wenscht te zien heffen, toch zal zulks de
Belgische brouwerij niet verhinderen,
noch ontslaan één hopbel minder aan te
koopen in den vreemde.
"Het heffen van hooge tolrechten zou
dus enkel en alleen als gevolg hebben,
den bierprijs te doen verhoogen, wat ten
nadeele zou uitvallen van de verbrui
kersmassa, en zonder eenig voordeel
voor de inlandsche hopkultuur. Alleen
het beheer der douanen zou er enkele
millioenen bij te winnen hebben.
Zulks zou dus eenvoudig geld klop
pen zijn uit den zak der groote verbrui
kersmassa en dit om genoegen te doen
aan een handvol hopplanters.
En, aangezien anderzijds minstens
een derde onzer inlandsche hopoprengst
een afzetgebied moet vinden in den
vreemde, zoo blijkt het gansch klaar dat
een kunstmatige verhooging van 500 fr.
op onze hoppen voor de toekomst de
totale onmogelijkheid van verderen uit
voer als onmiddellijk gevolg zou hebben,
gezien de middelmatige hoedanigheid
onzer inlandsche produkten. Derwijze
zouden dus de planters de allereerste
slachtoffers zijn van hun beschermings
stelsel.
Het eenig en ware geneesmiddel om
aan den kritieken toestand, waarover de
hopplanters thans erg klagen te verhel
pen, bestaat in minder doch vooral in
beter hoppen voort te brengeD im
mers we moeten het helaas 1 openhartig
bekennen uitzondering gemaakt voor
de produkten van enkele, zeldzame
puike hopplanters, laten onze inlandsche
hoppen onder oogpunt van "kwaliteit»
geweldig veel te wenschen over.
Ziedaar het stelsel van haar stand
punt uit door de "brouwerij,, verde
digd. Nu we den klank van beide klok
ken hebben gehoord en we daaruit
reeds konden afleiden, dat beiden een
gansch overeenstaand verdedigingsstel
sel aankleven en vooruitzetten, zullen
we volledigheidshalve, in een volgende
bijdrage de zienswijze en besluiten meê
deelen der bijzondere Hopkommissie
door het laadbouwdepartement gelast
met de studie der hopkrisis.
Wanneer we het ons gewagen een
kijkje te werpen op de hedendaagsche
voedingswijze en wanneer we samen met
de landbouwers onderzoeken de soort
en tevens de hoeveelheid voeders, die ze
aan hunne dieren tot voedsel geven, dan
moeten we met spijt bestatigen, dat ve
len onzer landbouwers ondoelmatig voe
den m. a. w. dat velen hunne voeding
niet schikken naar de omstandigheden,
waarin de dieren zich bevinden, ten ein
de grootst mogelijke winsten te verwe
zenlijken.
Het doelmatig voeden is niet alleen
belangrijk voor eiken landbouwer in het
bijzonder, doch tevens ook voor het al
gemeen welzijn van ons land, daar het
getal huisdieren in België ongemeen
groot is.
Gedurende het jaar 1928 bezaten we
in België
253 314 paarden.
907.730 melkkoeien.
513-857 jonge vaarzen.
1.139.131 zwijnen.
In de veronderstelling dat wij. door
het toepassen der regels eener doelma
tige voeding, er toe kwamen, slechts
0,50 fr. per dag meerdere winst te be
komen bij ieder dier, dan zou zulks voor
het jaar 1928 aan het land eene meer
dere opbrengst van 182,50 fr. per dier
daargesteld hebben, wat voor den hee-
len Belgischen veestapel ruim 500 mil-
lioen frank zou uitgemaakt hebben.
Voegen we hier onmiddelijk aan toe,
dat deze meerdere opbrengst niet beko
men werd ten koste van andere perso
nen, doch slechts een gevolg is eener
meer beredeneerde, doelmatige voeding.
Waarin bestaat een doelmatige voe
ding
In de praktijk bestaat de dagelijksche
hoeveelheid voedsel aan een dier gege
ven, ook rantsoen geheeten, uit een
mengeling van verscheidene voeders.
Zonder ervan bewust te zijn, zal men
nooit een landbouwer zijn melkkoeien
uitsluitend zien voeden met beeten, noch
zijne paarden enkel met haver. Neen, hij
beseft dat alle voeders niet dezelfde sa
menstelling hebben, en hij weet even
goed dat alle voeders verschillen in
voedzaamheid en smaak. Nochtans
wanneer we hun vragen, waarom ze
hunne rantsoenen zoo of zoo samenstel
len, dan blijven ze ons dikwijls het ant
woord schuldig.
Vandaar ook dat hunne rantsoenen
veelal zware verliezen berokkenen of
menigmaal grove missingen teweeg
brengen.
Ten einde onze landbouwers in het
doelmatig samenstellen hunner voeder
rantsoenen te behelpen, willen wij hier-
navolgens onderzoeken
1. de samenstelling en waarde van en
kele voeders
2. de hoeveelheid voedingsstoffen die
onze dieren moeten opnemen.
1Waaruit zijn onze veevoeders sa
mengesteld en welke is hunne waarde
Elkeen van ons is er van bewust dat
onze voeders bestaan uit een gedeelte
water en een gedeelte drooge stof. Zoo
staat het vast dat het groene gras 78 tot
80 0/a water en slechts 20 tot 22 droge
stof bevat. Door het groene gras tot
hooi te verwerken, bekomen we een
voeder, dat slechts 14 tot 15 water,
doch een meerdere hoeveelheid zijnde
85 tot 86 droge stof, inhoudt.
Het water heeft, als veevoeder be
schouwd, geen waarde, niettegenstaan
de het een onmisbare faktor is in de voe
ding. Hieruit kunnen we onmiddellijk
besluiten, dat de waarde van een voeder
slechts afhangen zal van de hoeveelheid
droge stof, dat het inhoudt.
De samenstelling aan droge stof en
water van elk voeder in 't bijzonder,
vinden we in tabel der samenstelling van
de bijzonderste veevoeders.
Voorzeker kunnen we ons naar ge-
lange den inhoud aan droge stof onzer
veevoeders, een denkbeeld te vormen
nopens hunne voedende waarde. Edoch,
verliezen we niet uit het oog dat de
droge stof in mindere of meerdere mate
verteerbaar is. Wat onverteerd het li
chaam verlaat, is waardeloos als voe
dingsstof bij de dieren. Alleen de ver
teerbare droge stof kan of mag in reke
ning gebracht, wanneer we de voedende
waarde van een voedsel willen bepalen
Alle voeders verschillen in graad van
verteerbaarheid. Zoo weten we dat 100
kg. haverstroo 85,7 kg. droge stof in
houdt, waarvan slechts 46,3 kg. verteer
baar zijn. Dus de vert^erbaarheidsgraad
van haverstroo bedraagt 530/o. Voeder-
beeten bevatten op 100 kg. slechts 12 kg.
droge stof waarvan er 8,64 kg. verteer
baar zijn. Dus beeten hebben een ver-
teerbaarheidsgraad van 72
Voegen we hier onmiddellijk aan toe,
dat de verteerbaarheid van een voeder
van dezelfde soort steeds verschillen zal,
naar gelang de omstandigheden, als zijn
de manier van kweeken, degroeiomstan-
digheden, het oogsten en leveren der
voederplanten. de bereiding en de sa
menstelling der rantsoenen, ja zelfs het
dier.
We weten o. m. dat het verterings
vermogen bij het paard, ten opzichte van
het stroo, veel geringer is, dan bij de
herkauwers. Zoo kan een koe in de gun
stigste omstandigheden van de 100 kg.
droge stof uit haverstroo er 53 kg. van
benuttigen, terwijl het paard ervan mis
schien slechts 40 kg. als voedsel zal kun
nen gebruiken.
Weze het mij toegelaten met U, beste
lezer, enkele omstandigheden te bespre
ken, die invloed hebben op de verteer-
baarheidsgraad der droge stof.
Het hooien is wellicht een loffelijke
wijze om de overtollige groene grassen
onzer weide te bewaren gedurende het
winterseizoen, alswanneer er schaarsch-
te heerscht aan voeders Spijtig nochtans
dat de droge stof onzer grassen door het
hooien zooveel verliest aan verteerbaar
heid. De handeling van het gras gedu
rende het hooien kan niet voorkomen,
dat de bladeren en andere malsche ge*
deelten van het gras afvallen en verlo
ren gaan. Wanneer we nu weten, dat
juist die gedeelten verteerbaar zijn, dan
besluiten we onmiddellijk, dat al wat
overblijft minder verteerbaar is. Vooral
bij het hooien der klavers is zulks het
geval. Om deze en meer andere redenen
wordt tegenwoordig op onze groote
hoeveuitbatingen gebruik gemaakt van
de silos, waarin men de groene planten
opstapelt om ze ten gepasten tijde te be
nuttigen. In andere streken bedient men
zich van een klaverruiter bij het hooien
van klavers.
De vermindering der verteerbaarheid
van het hooi hangt eveneens af van het
tijdstip van maaien, van de zorgen welke
men aan het hooi besteedt en de weers
omstandigheden gedurende het tijdstip
van hooien.
Het weder gedurende den groei, kan
eveneens een bepaalden invloed uitoefe
nen op den verteerbaarheid sgraad der
De mtdïwerkeri iQ* veraatwoerfleljk vaar haa bljdrarjea
Oageteekeade stnkkea warSrra «let opgemame».
Niet «tpgeaomta haadechrlftta wardea eiet teraggegevea.
I
a