Waar naartoe met onze Jonge Boeren
Huivestingsvoorwaarden
op het Platteland»
Een andere Klok»
Het Vlaamse
Bedrijfsleven»
DB KOORNBLCEM - 10 Jan. 1953
overdreven is, nog veel meer overdreven
is het, helemaal niets te besteden, in de
zalige overtuiging dat alles van zelf zal
groeien. Gras groeit van zelf, zegt het
spreekwoord. Ongelukkig zegt het niet
welke soort van gras het is. De gevol
gen van een slecht begrepen spaarzaam
heid zien wij dan ook langs alle kanten
waardeloze weiden, minderwaardige
akkers, mislukte oogsten, mirakels van
koeien, sukkelaars van varkens, enz.
Het is waarschijnlijk om aan de gie
rige boeren te bewijzen dat verstandig
besteed geld altijd zijn intrest opbrengt
dat hier het voorbeeld werd aangehaald
van een boer. die 50.000 fr. per jaar uit
geeft voor de aankoop van meststoffen,
voeders, zaai- en plantgoed, en dat op
een bedrijf van amper 3 ha.
Stelden wij daarjuist vast dat het ge
noemde bedrijf best met winst kan wer
ken, mits de nodige voorwaarden hiertoe
een andere vraag is of zulk een bedrijf
wenselijk is. Ik meen van niet, en wel
om verschillende redenen.
1) Zulk een uitbating is doorgaans
veel kwetsbaarder dan een andere met
normale veebezetting. Wanneer men in
zijn bedrijfsvoering voor het grootste
gedeelte afhankelijk is van factoren die
buiten het bedrijf liggen, ik noem maar
de veevoederprijzen, de invoermogelijk-
heden van voedergranen en koeken
(waarvan iedereen weet dat België zelf
op verre na niet voldoende kan voort
brengen), dan loopt men meer gevaar
dan op een uitbating die de veevoe
dervoorziening, tot op zekere hoogte
althans, zelf in handeD heeft. In Neder
land streeft men tegenwoordig naar een
zelfstandige voederpositie, ttz. men
tracht op het bedrijf zelf zoveel mogelijk
die voeders te winnen waarvoor de
grond het best is geschikt. Dat zijn door
gaans de ruwvoeders (gras, hooi, beten,
aardappelen, rapen, enz.). Men koopt
dan alleen wat deze ruwvoeders moet
aanvullen, normaal onder vorm van
krachtvoeders.
Wij geven toe dat een hoog verbruik
van krachtvoeder de productie der die
ren gunstig zal beïnvloeden, maar het
spreekt toch vanzelf dat het ruwvoeder
op eigen boerderij moet gewonnen wor
den. En daar is voldoende akkerland
voor nodig. Ik geloof niet dat zoiets op
3 ha kan verwezenlijkt worden met een
veebezetting zoals werd vermeld.
Nog een andere reden waarom der
gelijke bedrijven veel kwetsbaarder zijn.
is dat ze te eenzijdig zijn. Niemand zal
ontkennen dat onze kleine boederijtjes
een erg taai leven hebben. Voor buiten
landse economen is het een raadsel hoe
onze keuterboerkens in leven kunnen
blijven. Dat zal voor een zeker deel wel
te wijten zijn aan de veelzijdige bronnen
waaruit inkomsten kunnen gewonnen
worden.
Neem bv. een bedrijf dat uitsluitend
of in hoofdzaak varkens kweekt. Bij de
huidige varkensprijzen maken die onge
twijfeld een harde tijd door. Op even
wichtig gemengde bedrijven, waar dus
ook voldoende andere dieren worden
gehouden, waar ook een zekere hoe
veelheid graan wordt verbouwd en al
licht een of meer specialiteiten, zoals
witloof, suikerijpeën, hop, vlas, enz. zul
len slechte varkensprijzen niet zulk een
overwegende invloed hebben. Men zegt
wel eens als 't ene niet gaat, dan mar
cheert het andere wel. Dat is inderdaad
zo. Een sprekende bevestiging hebben
wij hiervan gezien gedurende de laatste
mond- en klauwzeerepidemie. Er zijn
veeboeren die totaal zijn uitgespannen.
(Vervolg van le bladzijde)
2) Onze boeren zijn doorgaans niet
opgewassen tegen een meer commercieel
opgevat bedrijf. Speculeren is nu precies
niet hun sterkste kant. Daarbij worden
hoge eisen gesteld aan het vakman
schap en het handelsdoorzicht. En dat
zijn twee hoedanigheden die wij wel eens
vruchteloos bij onze mensen zullen zoe
ken. Wat hiervan de oorzaak is en hoe
dat moet verholpen worden is een ander
kapittel. Maar het is een feit dat vele
landbouwers schrik hebben om de punt
jes op de i te zetten. Ze hebben daar
trouwens een sprekende gezegde voor
als ge rekent komt ge nooit toe. Ik ge
loof echter niet dat helemaal niet reke
nen nu de aangewezen manier is om wel
toe te komen.
Als besluit meen ik dan ook te mogen
zeggen dat het bedrijf dat dhr Boon
he;ft besproken, wel zal aangehaald zijn
als voorbeeld om aan te tonen dat zelfs
bij een beperkte oppervlakte en bij een
goede bedrijfsvoering, nog vele bedrij
ven meer intensief kunnen uitgebaat
worden en dus aan meer arbeidskrach
ten werk kunnen verschaffen of althans
aan de bestaande krachten een econo
mischer werkgelegenheid kunnen bieden.
Ook valt op dat nog vele kleine be
drijven met een overdreven arbeidsbe-
zetting zitten, wat natuurlijk de kostprijs
der gewonnen producten ongunstig beïn
vloed. Men kan ook zeggen de winsten
van de boer ongunstig beïnvloed. Zien
wij niet dat gedurende de wintermaan
den vele boerenzoons rond het hof lo
pen te slenteren Ook deze moeten on
derhouden worden, niettegenstaande ze
toch alleen hun volle rendement kunnen
geven op dit ogenblik dat er op de boer
derij volle werk is, bv. in de oogstpe-
riode.
Het ligt dan ook voor de hand dat
nog heel waf boerenzoons het bedrijf
zullen moeten verlaten. Spijtig genoeg
wordt daaraan maar gedacht als ze op
trouwen staan, zodat ze zonder voorbe
reiding of scholing in de nijverheid ver
zeild geraken met al de nadelige gevol
gen daarvan.
In dit verband wordt terecht de vraag
gesteld waar naartoe met onze jonge
landbouwers Dat is wel een zeer groot
vraagstuk voor onze boerenstand.
Land om nieuwe boerderijen op te
richten is er niet. De bestaande zijn reeds
te klein. En nu reeds tekent zich de
strekking af waarbij meer en meer klei
ne bedrijven worden verlaten, waarvan
dan het vrijgekomen land wordt opge
slorpt door de boeren die blijven. Hoe
spijtig dit verschijnsel ook is voor deze
die moeten weggaan, toch lijkt me dit
een proces tot gezondmaking. De blij
vende boerderijen kunnen op die manier
hun oppervlakte vergroten, wat niet
weinig zal bijdragen tot grotere leefbaar
heid. Alleen zal de vraag naar een betere
schikking van de landbouwgronden
steeds sterker vormen aannemen en wil
lens nillens zal moeten overgegaan wor
den tot een ruilverkaveling op gtote
schaal.
voorkeur nijverheden, die in de platte
landsgemeenten zouden gevestigd zija.
Dat zou niet alleen als gevolg hebben
dat de plaatselijke werkloosheid zou
worden opgeslorpt, maar ook, en dat
lijkt mij van zeer groot belang, de platte
landsmensen zouden ter plaats kunnen
blijven wonen en werken, dus deel blij
ven hebben aan het dorpsleven. Ze zou
den dus geen gevaar lopen opgeslokt te
worden door de grootstad.
Maar is dit verlaten van te kleine
uitbatingen een gelukkig verschijnsel
voor de overblijvende boeren, wat moet
er dan gebeuren met de boeren die hun
bedrijf hebben moeten verlaten? Ingeval
geen maatregelen worden genomen zul
len zij dezelfde weg opgaan als de boe
renzoons die er te veel zijn.
Het is dan ook niet zonder reden dat er
van verschillende zijde wordt op aange
drongen, vooral in het Vlaamse lands
gedeelte waar de werkloosheid het
grootste is, dat nieuwe nijverheden zou
den in het leven worden geroepen. Bij
In Nederland is een dergelijke ont
wikkeling te zien. Langs alle kanten
worden in de buitengemeenten nijver
heden opgericht, zoveel mogelijk in ver
band met de gewonnen landbouwpro
ducten. De stap voor jonge boeren van
de boerderij naar de nijverheid is dan
niet zo moeilijk. Ik weet wel dat het
vestigen van nieuwe nijverheden moei
lijkheden meebrengt. Vaawege de
Waalse arootnijvetheid wordt hiertegen
bezwaar geopperd. Maar een regering
die het goed meent moet zich daardoor
niet laten beinvloeden.
En ten slotte blijft als laatste oplos-
sing voor de overtollige landbouwers
de uitwijking. Hierbij wordt vanzelf
sprekend het eerst gedacht aan onze
kolonie. Dat er gindsmogelijkheden zijn,
zal niemand betwijfelen. Maar ik kan
moeilijk aannemen dat Congo erg
geschikt is voor het uitwijken van
onze doorsnee-landbouwbevolking. De
kuituren in Congo zijn ofwel plantages,
die jaren lang moeten verzorgd worden
eer ze een opbrengst geven. Denk maar
even aan koffie, katoen, rubber, enz.
Zoiets vergt grote kapitalen om in eigen
onderhoud en in dat van het inlandse
werkvolk te voorzien. Ofwel kan men
zich toeleggen op de produktie van plan
ten voor menselijk gebruikgroenten
bv. Voor allebei is echter een grote
vakkennis gevraagd en eveneens een
vlugge handelsgeest. En in allebei de
gevallen gaat het om kuituren waarmee
de doorsnee landbouwer weinig ver
trouwd is.
Ik denk dan ook dat het de moeite
loont onze landbou vers te richten naar
die streken, die voor wat het klimaat en
de grond aangaat, veel overeenkomst
vertonen met hier bij ons. Daar zullen
onze boeren zich beter thuis voelen en
dan ook beter hun arbeidskracht kun
nen aanwenden.
Het is dan ook te verwonderen dat de
openbare instanties zo weinig belang
stelling tonen voor bv. de uitwijking
naar Canada. Als wij zien wat Neder
land doet om die uitwijking naar Ame
rika te bevorderen, en als wij horen hoe
goed de Nederlandse boeren ginds hun
plan trekken, dan vraag ik mij af of het
niet beter zou zijn onze krachten te wij
den aan de inrichting van een goedwer-
kend dienst voor uitwijking, in plaats van
aan de diensten voor werklozensteun.
Want het is nu eenmaal zo dat op
een beperkte oppervlakte land ook maar
een beperkt aantal mensen kunnen le
ven. Wordt dit aantal te groot in ver
houding tot de werkgelegenheid, dan
krijgen wij de werkloosheid en een stel
sel van maatschappelijke zekerheid,
waarbij het werkende gedeelte van de
bevolking zeer zwaar belasc wordt, voor
het onderhoud van het niet werkende
deel. Dan krijgen wij voor onze afge
werkte producten prijzen waarin deze
overdreven lasten zijn ingerekend, wij
staan dan in moeilijker concurrentie
voorwaarden (zie bv. Benelux). Daar
door loopt onze uitvoer spaak en ver
hoogd opnieuw de werkloosheid. Zo
wordt de ring gesloten en het is aan de
overheid deze dodende ring te breken.
(Vervolg van 1" bladzijde)
belangrijker betekenis dan voor het ove
rige lands edee e, enerzijds, omdathet
thans nog minder geïndustrialiseerde
Vlaanderen in de landbouw het bestaan
van een belangrijker gedeelte van zijn
bevolking moet verzekeren, en anderzijds
omdat voor het Vlaamse land een levens
krachtige en welvarende boerenbevol
king de waarborg vormt van een gezon
de volksontwikkeling. De overige bevol
kingsgroepen dienen een breed begrip
te tonen voor de noden en rechtmatige
belangen van onze landbouwersbevol
king en in te zien dat hun eigen belang
gediend is door een levenskrachtige en
voorspoedige land- en tuinbouw.
Deze besluiten geven voorzeker blijk
van de gezonde geest en objectiviteit
waarmede het hoofdstuk gewijd aan de
landbouw in Het Vlaamse Bedrijfsle
ven werd opgesteld. Dit hoofdstuk
behelst trouwens een beknopte doch
klare uiteenzetting der bestanddelen on
zer landbouweconomie.
Ook de studie gewijd aan de overige
takken van het bedrijfsleven dragen het
zelfde kenmerk van degelijkheid en
nuchtere werkelijkheidszin.
Daarom durven wij de lezing van dit
werk aanbevelen aan onze landbouwers.
Het kan bekomen worden bij het Secre
tariaat van het Vlaams Economisch
Verbond, Schoenmarkt 31 VII, Ant
werpen, mits storting van de prijs 130 fr.
op de postrekening nr 489.066 van dit
Verbond of besteld worden bij de bij
zonderste boekhandels.
Het Ministerie van Landbouw deelt
mede
In 1951 ging het Belgisch Nationaal
Comité van de F A O. over tot de pu
blicatie van de Monografieën over het
Landelijk Welzijn in België
Voortgaande met dit onderzoek heeft
dit organisme zo pas een nieuw en be-
langrijk initiatief genomen door een
onderzoek in te stellen naar de huisves-
tingsvoorwaarden op het platteland.
Dit onderzoek interesseert de land
bouwers. de tuinbouwers, de landelijke
ambachtslieden en de landbouwwerklie-
den. Het gaat door in de meeste lande
lijke gemeenten van het land, met de
medewerking van het landbou whuis-
houdkundig onderwijs van de hogere
graad, van het naschools onderwijs en
van de landelijke vrouwelijke vereni-
gingen.
Dit onderzoek betreft de staat van
ruim 80 000 woningen in zowat 12.000
gemeenten die gerangschikt zijn in de
categorie der landelijke gemeenten
(waarvan de bevolkingsdichtheid lager is
dan 200 inwoners per km2 of schommelt
tussen 200 en 1.000 per km2, doch waar
min dan 33 van de bevolking tussen
14 en 65 jaar een industrieel of handels-
beroep uitoefenen).
De aldus verzamelde inlichtingen zul
len het opmaken van een balans van de
huidige hutsvestingsvoorwaarden bij de
landelijke bevolking vergemakkelijken
en toelaten de verbeteringen te over
wegen die wenselijk zouden zijn.
Ze zullen bovendien een aanvulling
zijn van de door het Belgisch Nationaal
Comité reeds verzamelde documentatie
met het oog op de Europese Conferentie
van het Landelijk Welzijn. Deze Con
ferentie zal georganiseerd worden in de
loop van het jaar 1953 door de Voe-
dings- en Landbouworganisatie der
Verenigde Naties (F.A.O.).