Er is geen zog voor de Biggen»
Weekblad
Dc vermindering der actieve landbouwbevolking»
Voor en door de Landbouwers
Arbeid adelt
Een zeer ernstig probleem»
Rechtskundige Dienst
AALST 1 MEI 1954.
Verschijnt iedere Zaterdag
33ste JAARGANG Nr 1613
Beheer t Zeebergkaai, 5, Aalst
Tel. 242.67
Voor de Ontwikkeling en de
Stands verdediging van de Landbouwers
Orgaan van de
Landbouwersvereniging
REDT U ZELVEN
Nr 14.25.93.
O» CAUDRON.
De statistieken der jongste veertig
jaren wijzen een voortdurende afname
uit der actieve landbouwbevolking. De
tabel der drie laatste volkstellingen die
werden opgenomen in het verslag der
Commissie van Landbouw van de Se
naat over de begroting van het Minis
terie van Landbouw voor het dit nst jaar
1954 is sprekend op dit gebied.
Tabel der drie laatste volkstellingen.
Jaren werkgevers helpers
1920
1930
1947
251 902
266 493
229.970
132 798
238.812
131.581
In 1930 waren er aldus nog 629.639
personen in de landbouw werkzaam, het
zij 17 t.h. der actieve bevolking. In 1947
was dit aantal gedaald tot 412.026 per
sonen of slechts 12 t.h. der totale actieve
bevolking.
Deze toestand is verontrustend voor
de bevolkingsontwikkeling van het land
welke thans het kenmerk vertoont van
een veroudering of van een sterkere stij
ging van de oudere bevolkingsklasse ten
opziehte van de werkende of productie
ve bevolkingsklasse. De landbouwbe
volking is immers de bron der levens
kracht van de natie.
Per gezin heeft de boerenstand het
hoogste aantal kinderen nl. 271 per 1C0
gezinnen, tegenover 160 kinderen per
100 gezinnen in de nijverheidsmiddens
en 152 kinderen per 100 gezinnen in de
handelsmiddens.
Wanneer wij de cijfers van boven
staande tabel nagaan voor de verschil
lende categoriën stellen wij vast dat de
vermindering in een tijdspanne van 17
jaar (1930 1947) bedraagt
voorde werkgevers 36 523
voor de helpers 107 231
voor de arbeiders 73.859
Als voornaamste oorzaken van deze
vermindering komen in aanmerking
1) De geleidelijke inkrimping van de
beschikbare oppervlakte voor de land
bouw door de uitbreiding van de steden
en van de nijverheid, van de kanalen en
het wegennet, het aanleggen van auto
snelwegen, legerbases en vliegpleinen
(in het jaar 1953 3600 ha).
Om hieraan te verhelpen is dringend
vereist, zoals wij het aantoonden in ons
vorig hoofdartikel, dat de regering be
slist een doelmatige bodempolitiek zou
toepassen door op ruime schaal de wa-
terzieke gronden gezond te maken en
de woeste gronden te ontginnen.
2) De kleine boeren die een bestaan
gaan zoeken in nijveiheidsondernemin-
gen.
Deze landvlucht vindt haar oorzaak
inde geringe bestaansmiddelen welke het
klein landbouwbedrijf biedt niettegen
staande de zware arbeid welke het vergt.
Tegen deze landvlucht, welke zware
economische en sociale nadelen ople
vert, is er maar een doeltreffende maat
regel nl.de koopkracht van de land-
werklieden en actieve land- en
bedienden tuinbouwbevolking
219.699 604 339
124.334 629 639
50475 412.026
bouwbevolking opvoeren zoals wij ins
gelijks in onze vorige bijdrage hebben
voorgehouden als het bijzonderste punt
van het landbouwprogramma der nieu
we regering.
3) Jonge boeren die wensen een gezin
te stichten waarvoor de vereiste land-
bouwwinning ontbreekt, verlaten hun
bedrijf voor een ander of wijken uit naar
de vreemde. Tegen dit euvel bestaan
maar twee middelen een rationele bo
dempolitiek in het land of een behoor
lijke organisatie der blanke landbouw-
colonisatie in Kongo. Voor deze laatste
is tot heden niet genoeg gedaan.
4) Anderen leren een vak, worden be
diende of doen studiën die leiden tot een
vrij beroep. De landbouwbevolking is
trouwens de reserve bij uitstek waaruit
de andere standen hun krachten putten.
Op zich zelve is het aanleren van een
goede stiel voor vele boerenkinderen een
degelijke uitkomst. Aan goed geschool
de vaklui is er in ons and ongetwijfeld
een uitgebreide behoefte. Wat de be
dienden betreft dient een onderscheid
gemaakt tussen Bink onderlegde of ge
specialiseerde en gewone bedienden. De
wedden dezer laatsten zijn over het al
gemeen verre van hoog. Velen zijn thans
werkloos. De loopbaan van een goed
geschoolde vakman is dan ook te ver
kiezen boven deze van een gewone be
diende. Wat de kleinhandel betreft, dient
vastgesteld dat in België het aantal de
tailzaken bovenmatig hoog is zodat vele
onder hen niet bestand zijn tegen de toe
nemende concurrentie van de grootwa
renhuizen en gedoemd zijn tot een moei
lijk bestaan.
5) De vermindering der loontrekken-
den in het landbouwbedrijf is in hoofd
zaak het gevolg van de mechanisatie en
de dcelmatiger uitbating der bedrijven
die een aanzienlijke uitsparing van ar
beidskrachten toelaten. Zij is tevens het
gevolg van doeltreffender aanwending
van de arbeid in de landbouw.
Niettegenstaande de oorzaken van af
name der actieve landbouwbevolking
hoger aangehaald, blijven de meesten
onzer boeren hun stand getrouw. Zij
spannen zich in om bekwame bedrijfs
leiders te worden. Zij volgen met dit
doel lager of naschools, middelbaar of
hoger landbouwonderwijs.
(Zie vervolg onderaan hier neven)
Onlangs werden wij op het bedrijf
geroepen van een onzer leden. We weten
reeds sedert lang dat weinige landbou
wers ons raad komen vragen vooraleer
een zaak te beginnen en dachten dus
direkt dat ook daar iets verkeerd gelo
pen was. Temeer daar we een tijdje
voordien op dat bedrijf twee drachtige
zeugen gezien hadden die flink waren
vetgemest met granen en aardappelen.
Bij die gelegenheid hadden we de boer
ervoor gewaarschuwd dat zulke voe
dingsmethode de beste manier is om
later veel miserie te krijgen. We raadden
dan ook aan matiger te zijn met het
voeder en liefst een goed zeugmeel te
gebruiken.
De boer was er onmiddelijk mede
akkoord en ja, nog dezelfde avond zou
bij de zaakvoerder een zakje zeugemeel
worden gehaald. We zijn nu precies van
gisteren niet en merken al heel gauw
of een boer zulks werkelijk meent of niet.
Wanneer we opgeroepen werden naar
dat bedrijf dachten we dus onmiddellijk
aan de biggen die op dat ogenblik onge
veer een tweetal weken oud moesten
zijn. Inderdaad een echte ramp was het
mrt die biggen. Van de 25 die de beide
zeugen samen hadden geworpen, waren
er slechts 5 in leven gebleven en deze
overlevende gaven ook al niet veel hoop
meer nog ooit varkens te worden.
Wat doet men in zulk geval Eerst
wat meejammeren met de boer en voor
al met de boerin om dan stilaan te weten
te komen wat er eigenlijk allemaal is
voorafgegaan.
Van zeugemeel was nooit geen sprake
meer geweest, de zeugen hadden toch
een mooie nest gegeven, doch geen enkel
druppeltje zog was er voor die diertje te
zuigen.
Volle koemelk hebben we ze dan
gegeven, meneer, zoveel als we er kon
den in krijgen... en ze zijn bijna allemaal
doodgegaan
Jawel, zeer spijtig is dat voor die men
sen. Dat hebben we hen ook gezegd.
Zij hebben de juiste weg gekozen.
Doch, zoals wij in onze vorige bijdrage
aantoonden, rust op onze openbare be
sturen de plicht hun een behoorlijk be
staan te verzekeren door aan de land
en tuinbouwproducten renderende prij
zen te waarborgen en door het land
bouwonderwijs en de vulgarisatie der
wetenschappelijke teelt- en uitbatings
methodes in ruime mate te bevorderen.
Dat is van doorslaggevend belang
voor de toekomst en de welvaart van
onze landbouw.
Onze rechtskundige houdt zijn eerstk.
zitdag op 2 Mei tussen 10 en 12.30 u.
in het lokaal De Koornbloem Grote
Markt, Aalst.
Doch, na de jammerklachten, hebben we
er aan toegevoegd dat het een harde les
is geweest. En een dubbele les dan nog
wel, want, is het fout geweest de zeugen
tijdens de dracht onoordeelkundig ge
voederd te hebben, wat hier de hoofd
oorzaak is geweest van de geringe zog
afscheiding, het is eveneens zeer ver
keerd geweest die biggen een plas zuivere
koemelk voor te schotelen. Op die manier
gevoederd gaan zulke biggen bijna zeker
dood.
Dat zeugen weinig of geen zog geven
kan verscheidene oorzaken hebben het
kan een e<felijke aanleg zijn, er kan een
hormonenkwestie mee gemoeid zijn of
wat heel dikwijls het geval is de
voedingstoestand tijdens de dracht is
verkeerd geweest.
Aan de eerstgenoemde oorzaak is niets
te veranderen. Is het een hormonen
kwestie dan kan in vele gevallen de
veearts uitkomst brengen. Is het te wij
ten aan slechte of verkeerde voeding
dan kan men er de nodige gevolgtrek
kingen uit halen voor een volgende
gelegenheid.
Hoe dan ook. wanneer geen zog be
schikbaar is, is het precies niet noodza
kelijk dat de biggen allemaal doodgaan.
Men kan nog redden wat er te redden
is door deze biggen speciaal te verzor
gen. Misschien gaan er toch maar enkele
dood en kan uit de rest toch nog iets
groeien. Doch dat men dan niet beginne
met volop zuivere koemelk te voederen.
Die wordt niet verteerd en de biggen
worden ziek.
Dit is zeer gemakkelijk te begrijpen
deze biggen zijn reeds geheel of gedeel
telijk verstoken gebleven van de biest-
melk van de moeder. Daardoor is de
spijsvertering niet normaal op dreef ge
komen en is het organisme verstoken
gebleven van de alleen in de biestmelk
voorkomende stoffen, die het jonge leven
moeten beschermen tegen allerhande
infektieziekten, die de pasgeboren biggen
onmiddellijk bedreigen. Deze biggen zijn
dus zeer zwak.
Aan zulke verzwakte biggen onmid
dellijk koemelk beginnen geven brengt
bijna onvermijdelijk ingewandstoornis
sen teweeg. De melk van de zeugen
wijkt in samenstelling immers veel af van
koemelk. Volgens Ohligmacher is in
zeugenmelk van het veredeld landvar-
ken gemiddeld 6,9 °/o vet en 6,25 °/o ei
wit,
Zulks wijst er reeds op dat we in ver
vanging van zeugenmelk bij voorkeur
zeer vette koemelk moeten nemen. Dus
melk van een koe met een hoog vetper
centage en liefst nog de laatst uitgemol
ken melk, die veel vetrijker is dan de
eerstuitgemolkene. In deze laatst uitge
molken mejk is het eiwitgehalte ook ho
ger dan normaal. Aan deze koemelk
wordt haverslijm toegevoegd.
(Zie vervolg 2e bladz, le kolom)
De Koorn bloem
Abonnementsprijs i 72 fr. 's jaars.
Handregister Aalst Nr 145.
Postcheckr. S. M. Redt U Zeiven
STICHTER EN BESTUURDER
De medewerkers zijn
verantwoordelijk voor hun bijdragen
Het overnemen van artikelen zonder
aanduiding der bron is verboden,