Onze pluimveehouderij
LAST MET DE BIGGEN
Weekblad
Voor en door de Landbouwers
Arbeid adeit
AALST 25 MAART 19bl.
Verscnijnt iedere zateraag
40ste JAAKvrAhG in? Go/
Beheer Zeebergkaai 5, Aalst
Tel. (053) 242.67
Voor de Ontwikkeling en de
Stadsverdediging van de Landbouwers
Uitgegeven door de
Landbouwersvereniging
REDT U ZELVEN
Nr 14.25 93
O. CAUDRON.
in de Europese Economische Gemeenschap.
Voormeld onderwerp werd op
merkwaardige wijze behandeld
door Ingenieur Jans, gewezen
Rijkspluimveeteeltconsulent.
De toestand van de
pluimveehouderij in België.
Voor het ogenblik heeft ons land
een leghennenstapel welke schom
melt rond 15 tot 16 miljoen dieren
met een gemiddelde jaarlijkse
voortbrengst van 160 tot 180 eie
ren. Het verbruik ligt in België
rond 250 tot 260 eieren per hoofd
der bevolking en per jaar. Volgens
betrouwbare vaststellingen zou er
een tendens bestaan tot verminde
ring van het verbruik. Deze nei
ging zou volgens de heer Jans
hoofdzakelijk moeten bestreden
worden door opvoering van de
kwaliteit. Onze eierenuitvoer be
droeg in 1960 zowat 12 t.h. van
onze eigen voortbrengst.
Thans worden ongeveer 30 tot
35, en volgens sommigen, 40 mil
joen mestkippen voortgebracht.
Het verbruik van kippenvlees is in
de laatste jaren aanzienlijk toege
nomen en ligt rond 5 kg per hoofd
en per jaar. Onze uitvoer is nog ge
ring, nl. ongeveer 1.000 ton of 2
t.h.
De waarde van de totale pluim-
veeproduktie in België bereikt on
geveer 6 miljard fr., dit is ongeveer
zoveel als de waarde van de var-
kensvleesproduktie.
De toestand in
de Euromarkt.
Op de 100 verbruikte eieren in
de landen van de Europese Ge
meenschap worden er circa 10 in
gevoerd uit landen buiten deze ge
meenschap. Het verbruik van eie
ren stijgt in belangrijke mate, doch
ook de invoer neemt gestadig toe
en dit toenemend verbruik wordt
enkel gedeeltelijk gedekt door de
toenemende voortbrengst in de
landen der Europese Gemeen
schap, zonder nochtans gelijke
tred te houden.
Het verbruik verschilt in de on
derscheiden landen. Het bedraagt
in Italië 140 eieren per persoon en
per jaar in Frankrijk 160 eieren
in Nederland 180 in West-Duits-
land 190 200 stuks en in België 250-
260 stuks.
Moesten voormelde landen tot
hetzelfde verbruik komen als Bel
gië dan zouden er ongeveer 14
miljard eieren meer nodig zijn in
de E.E.G, (Europese Economische
Gemeenschap), dit betekent 70 mil
joen leghennen meer dan thans,
wanneer de gemiddelde leg op
200 eieren per dier wordt gehou
den.
Thans zijn West-Duitsland, Frank
rijk en Italië invoerende landen,
terwijl België ongeveer 12 t.h. der
productie uitvoert en Nederland
meer dan 50 van zijn voort
brengst.
Anderzijds is de voortbrengst
van braadkippen in volle uitbrei
ding. Op 100 kg die in de Euro
marktlanden wordt verbruikt,
wordt ongeveer 3 kg ingevoerd.
Het verbruik neemt in alle lan
den sterk toe, doch ook de invoer
stijgt en neemt een belangrijker
deel van de verbruikstoename voor
zijn rekening dan de eigen produc
tiestijging.
Het verbruik aan kippenvlees
bedraagt in Nederland ongeveer
1 tot 1,5 kg per hoofd der bevol
king in Italië 2,5 kg West-Duits-
land 2,5 tot 3 kg België 5 tot 6 kg
en Frankrijk 7,3 tot 7,5 kg.
In de veronderstelling dat alle
Eurolanden tot een verbruik zou
den komen dat thans door Frank
rijk is bereikt, nl. 7 kg, dan zou er
ongeveer 500 miljoen kg per jaar
meer moeten voortgebracht wor
den.
Nederland en in veel geringer
mate België voeren geslacht pluim
vee uit. Frankrijk dekt ongeveer de
eigen behoefte en Duitsland en
Italië voeren in.
De voortbrengstkosten.
Deze worden hoofdzakelijk be
paald door de prijzen van de voe
dergranen. Deze komen voor 70 tot
80 tussen in de kostprijs van de
pluimveeprodukten.
Op dit gebied ziet de toestand
er uit als volgt de laagste voeder-
prijzen vinden wij in Frankrijk en
Nederland, terwijl de hoogste prij
zen genoteerd worden in Duitsland
en Italië. België ligt daar middenin.
De landen met de hoogste voeder-
prijzen zijn juist deze met de hoog
ste invoer van eieren en braadkip
pen.
Italië en Duitsland zijn voor het
ogenblik de grootste afnemers,
doch België kan van de afzetmo
gelijkheid in deze twee landen
moeilijk genieten, daar de grootste
uitvoerders, vooral Nederland, te
gen merkelijk lagere prijzen dan
België, pluimveeprodukten kunnen
aanbieden.
(Zie vervolg 2' bladzijde 3' kolom).
De volksmond zegt heel dikwijls
de waarheid Het spijtige is noch
tans dat degene die dergelijke
waarheden uitspreekt, niet altijd
ten volle de draagwijdte beseft van
wat hij zelf onder woorden brengt.
Toen wij onlangs voor een nest
biggen stonden, waar een kweker
last mee had, schoten ons de woor
den te binnen, die wij destijds van
een bejaarde boerin hoorden Het
is toch wonder, zo zei ze, telkens
als wij een goede zeug hebben
krijgen wij last met de biggen. Heb
ben wij slechte zeugen (daarmee
bedoelde ze dan zeugen, die wei
nig melk gaven) dan groeien de
biggen meestal zonder ongelukken
op.
Deze vrouw moet tot deze wijs
heid gekomen zijn door jarenlange
ondervinding. Want wat ze zei zit
zo vol waarheid dat wij het jam
mer vinden dat nog zo weinig kwe
kers zich de moeite hebben ge
troost eens te onderzoeken wat de
ondergrond is van dit ogenschijn
lijk vreemde verschijnsel.
Hoe komt het dat goede zeu
gen wel eens last geven met de
biggen Uit de gevallen die wij per
soonlijk hebben kunnen meema
ken, menen wij te mogen besluiten
dat de oorzaak gelegen is in het
feit dat goede zeugen wel eens
gelijk gesteld worden aan zeugen
die veel melk geven. Men kan nu
vragen wat daar verkeerds aan
zit. Wat kan een kweker nu beter
wensen dan een zeug die overvloe
dig melk geeft Dat is toch het
ideaal
En toch zit juist daar het gevaar
en veel te dikwijls zagen wij juist
bij dergelijke zeugen last bij de
biggen, dat dit een toevallig ver
schijnsel zou kunnen zijn. Die over
vloedige melk heeft reeds menig
varkenshouder parten gespeeld en
men zal onmiddellijk begrijpen
waarom. Wij horen de kwekers
dikwijls zeggen dat de natuur bo
ven alles gaat. Daarmee bedoelen
ze dan dat de zeugenmelk als voed
sel voor de biggen niet te overtref
fen is. Om een juist gedacht te heb
ben wat de werkelijke, de echte
natuur eigenlijk is, moeten wij toch
even varkens gadeslaan, die wer
kelijk in de volle natuur leven. En
dan zullen wij vast stellen dat die
natuur nog heel wat anders is dan
wat onze kwekers er door verstaan.
Bekijken wij eerst eens het ge
drag van de zeugen en de omstan
digheden waarin ze leven. Onmid
dellijk moet het opvallen dat het
verschil met onze hokzeugen zo
grondig is dat men bij deze laatste
zeer moeilijk over de echte natuur
kan spreken. Vooreerst verschilt de
voed'ng zeer sterk. Deze is in de
wilde natuur niet zo overvloedig
als wij in het hok toedienen. De na
tuur schijnt daarin een wijze moe
der te zijn en ze is erg spaarzaam
met het voedsel. Het spreekwoord,
dat het sterke benen moeten zijn,
die de weelde kunnen dragen, is
ook daar van toepassing. Die min
der overvloedige voeding heeft
natuurlijk een weerslag op de hoe
veelheid melk, die zal worden af
gescheiden en men kan gerust
aannemen dat ze zeker niet zo
groot zal zijn als deze van onze
goede zeugen.
Niet alleen in de hoeveelheid zit
het verschil, maar ook in de hoe
danigheid, in de samenstelling van
het voedsel en dan ook weer van
de melk. Onze hokzeugen zijn to
taal afhankelijk van hun baas voor
wat de voeding betreft. Wat hij
hun geeft kunnen ze eten, maar
niets meer of niets minder. In de
wilde natuur zoeken de zeugen
precies dat wat ze willen of wat
hen ontbreekt. Doordat ze vrij rond
lopen is de aard van hun voedsel
zeer uiteenlopend. Naar het schijnt
wijst hun instinct hen daarbij de
juiste weg. Het moet ons dan niet
verwonderen dat de samenstelling
van de wilde zeugenmelk heel wat
veelzijdiger zal zijn. Vooral de
voorziening aan mineralen en spo
renelementen zal veelal veel beter
zijn. En dat zal in de meeste geval
len ook zo zijn voor de zo belang
rijke vitaminen.
Nog een ander onderscheid ligt
in het feit dat een wilde zeug vol
ledige bewegingsvrijheid heeft en
voortdurend in de buitenlucht ver
toeft. Kunnen wat dat vergelijken
met onze hokzeugen, die nog veel
te veel opgesloten blijven in al dan
niet geschikte hokken
En ten slotte nog een laatste ver
schil wilde zeugen moeten goede
voedsters zijn met een melk die
voor de biggen geen risico's geeft.
Zij hebben immers niet de hulp van
de boer of van de veearts te ver
wachten. Is de zeug of haar zog niet
in orde dan gaan de biggen onver
mijdelijk dood en ze krijgen zeker
niet de kans zich voort te planten
met het gevaar dat daaraan ver
bonden zit het overdragen van
ongewenste erfelijke eigenschap
pen op hun nageslacht. Deugt de
zeug niet dan blijven geen nakome
lingen in leven. Het zijn alleen de
sterkste en de beste die overblij
ven en zich kunnen voortplanten.
Op de boerderij is de toestand
(Zie vervolg 2' bladz. 1' kolom.)
De Koornbloem
•Abonnementsprijs 96 fr. 's jaar»
Men kan zich abonneren op de
postkantoren en bij de briefdragers.
Postcheckr. S. M. Redt U 2c! ven
Handelsregister Aalst Nr 145.
STICHTER EN BESTUURDER
De medewerkers zijn
verantwoordelijk voor hun bijdragen
Het overnemen van artikelen zonder
aanduiding der bron is verboden.