Het Zuivelvraagstuk baart zorgen Bestrijdingsmiddelen. Weekblad Voor en door de Landbouwer» Arbeid adelt in de Europese Economische Gemeenschap. Giftige AALST 9 JUNI 1962. Verschijnt iedere zaterdag 41 «.te JAARGANG Nr 2029 Beheer Zeebergkaai 5, Aalst Tel. (053) 242.67 Voor de Ontwikkeling en de Standsverdediging van de Landbouwers Uitgegeven door de Landbouwersvereniging REDT U ZELVEN O. CAUDRON. De huidige zuiveltoestand in West Europa kan als volgt worden samengevat Wat betreft de boter stijgende inlandse voortbrenging in West- Duitsland, Groot-Brittannië, Frank rijk en Italië en afzetmoeilijkheden in Denemarken, Nederland, en Bel gië Ook in anderelanden zijner productieoverschotten zoals in Po len, Australië, Nieuw-Zeeland, Ier land, Zweden enz. Bovendien zijn de vooruitzichten voor de boteruitvoer weinig roos kleurig Engeland en Italië zijn overgegaan tot de contingentering van de boterinvoer, terwijl West- Duitsland waarschijnlijk niet vóór Augustus-september op de markt zal komen. Daarmede hebben wij de drie belangrijkste boterinvoe- rende landen genoemd. Op de internationale markt is de boterprijs zeer laag. De overschot ten die Frankrijk aan boter nog heeft moet het trachten af te zetten in overzeese gebieden, tegen een prijs die verre ligt beneden de kost prijs. Zo verkocht dit land, samen met Polen, 1500 ton boter aan Chili. Ons land zal dit jaar zowat 500 miljoen fr aan toelagen uitgeven om zijn boteroverschotten aan de man te brengen, hetzij door uitvoer tegen zware verliesprijzen naar Ita lië, hetzij onder vorm van afzet van gesmolten boter op de binnenland se markt. Wat het melkpoeder betreft, bestaat een scherpe concur rentie onder de uitvoerende landen Nederland, Frankrijk en België. Nadat deze twee landen reeds vroeger tot de subsidiëring van de uitvoer van vol en mager melkpoe der hadden besloten, heeft Neder land tot behoud van zijn traditio nele uitvoermarkten besloten een toelage ter bevordering van de uitvoer van vol melkpoeder te ver lenen. Inmiddels heeft de concurrentie haar prijzen aangepast aan deze Nederlandse toeslag op de uitvoer. Wat de kaas aangaat, is België, een voornaam afzetgebied van Ne derland voor dit produkt, voorne mers ook dit jaar een grotere uit breiding aan deze bedrijfstak te geven door toelage voor hogere fabricagecontingenten. Nederland ziet zulks ongaarne en heeft de fi nanciële mogelijkheden van het Nederlands zuivelbureau te Brus sel verhoogd met het oog op de uitbreiding der propaganda voor het Nederlands produkt. Kaasmeis- jes'zullen in de stations en in de be langrijkste bevolkingscentra wor den ingezet bij deze propaganda. OokjFrankrijk heeft aan de kaas- voortbrenging een grote uitbrei ding gegeven. Nadat het geruime tijd de invoer van Goudse kaas uit Nederland weigerde, zogezegd om de eigen voortbrenging niet te schaden, heeft het onlangs toch in voervergunningen afgeleverd voor Goudse kaas uit Nederland, na herhaalde en krachtdadige protes ten van Nederland. Frankrijk is trouwens een belang rijke zuivelnatie aan het worden. Tegen 1965 wordt een toename van de Franse zuiveluitvoer met 70 verwacht. Dit is blijkens de cijfers van 1961 volstrekt geen overdre ven verwachting. Frankrijk zal als dan een te duchten concurrent worden. Hetjis duidelijk dat wij hier te doen hebben met een probleem der Europese Economische Ge meenschap. Ook de Franse zuivel uitvoer zal op de duur moeten ge financierd wordenmet geldenuitde E.E.G. kas, wat betekent dat er reeds thans twee grote zuiveluit- voerende landen in de Euromarkt aanspraak zullen maken op de financiering van de uitvoer naar derde landen. Ook de Belgische productie^van melkpoeder moet voor een vrij aanzienlijk deel op de wereldmarkt afzet vinden, om niet te spreken van de toenemende Bel gische voortbrengst van ongesui kerde condensmelk. De E.E.G. landen zullen dan ook zonder vertraging een gemeen schappelijk zuivelbeleid moeten uitwerken om een marktontredde- ring te voorkomen. Gemeenschappelijk zuivelbeleid in het verschiet. Terwijl tot verleden jaar melk- en zuivelprodukten niet behoorden tot de landbouwprodukten waarvoor in de E E G. (Europese Economische Gemeenschap) in eerste instantie een gemeenschappelijke politiek zou worden ingevoerd, is hoofdza kelijk onder aandringen der Ne derlanders door de Conferentie der E. E. G.^j ministers te Brussel in januarijjl.l. ook een besluit ge- nomen^betreffende de zuivel. (Zie vervolg 2' bladzijde 3' kolom) In een vorige bijdrage werden een reeks maatregelen aangege ven om veilig te werken met gifti ge sproeimiddelen. Maar de on dervinding heeft ons geleerd dat men toch nog altijd risico's neemt, de ene uit onwetendheid, de ande re uit roekeloosheid. Zo is het een feit dat sommige mensen het belachelijk vinden een stofmasker te dragen, niettegen staande het stof waarin ze komen te werken zeer schadelijk is voor de gezondheid. Ook bij het ge bruik van sproeistoffen zien wij ge lijkaardige onverstandige houding en het is om de verbruikers toch tot groter voorzichtigheid aan te spo ren dat wij op dit vraagstuk nog eens terugkomen. Het is een feit dat bij onvoorzich tig gebruik van zeer giftige stoffen niet altijd een ongeval voorkomt. Daardoor meent men algauw dat het gevaar overdreven wordt en noodzakelijke voorzorgsmaatrege len worden achterwege gelaten. Daarom zouden wij onze lezeis enkele woorden willen zeggen over vergiftiging. Men onderscheidt, twee soorten van vergiftiging, nl. een acute en een chronische. Een acute ver giftiging ontstaat als men in eens (of althans in korte tijd na elkaar) een vrij grote hoeveelheid vergif inneemt. Doorgaans laten de ver schijnselen dan niet op zich wach ten en zo komt het dat het niet zo gauw tot een akute vergiftiging komt, tenzij uit onoplettendheid of bij vergissing. Een veel gevaarlijker vorm van vergiftiging is echter de chroni sche, dan zeker voor mensen die regelmatig met sproeistoffen moe ten werken, zoals bv. loonsproei- ers. Chronische vergiftiging ont staat door het gedurende langere tijd regelmatig opnemen van klei nere hoeveelheden. Het verraderlijke van deze vorm zit hem in het feit dat, vooral in het begin, de typische vergifti gingsverschijnselen nog niet op treden. Het is pas in een later sta dium dat men in de gaten krijgt dat er wat aan de hand is, en dan kan al onherroepelijke schade aan het organisme zijn aangebracht. Er zijn bepaalde giftige stoffen die na opname in het lichaam vrij vlug worden afgebroken tot onge vaarlijke stoffen ofwel worden uit gescheiden. Andere daarentegen worden niet uitgescheiden en blij ven in het organisme achter. Bij herhaald opnemen van kleine hoe veelheden wordt er uiteindelijk dan toch een vrij grote hoeveel heid in 't lichaam opgestapeld en de gevolgen laten niet op zich wachten. Deze stoffen die zich in 't lichaam opstapelen worden cu mulatieve vergiften genoemd en de chronische vergiftiging is dikwijls aan dergelijke stoffen te wijten. De gebruiker van sproeistoffen moet hieruit onthouden dat geen enkele dosis, hoe klein ze ook moge wezen, zonder gevaar is. Gevaarlijke dosis. Wij weten dat niet alle stoffen even giftig zijn. Hoe wordt, in de geneeskunde, de graad van giftig heid weergegeven Hiervoor gebruikt men het be grip dodelijke dosis 50 of, om het wat geleerder te zeggen le- thale dosis 50 in afkorting dan L D. 50. Wat wil dat nu zeggen Met L.D. 50 bedoelt men de do sis die nodig is om 50 van de gebruikte proefdieren te doden. Gewoonlijk wordt die L.D. 50 uit gedrukt in mgr per kg levend ge wicht. Wanneer wij dus lezen L.D. 50 100 mgr/kg, dan betekent dit dat 100 mgr van het vergif (d.i. slechts een tiende deel van een gram) no dig zijn per kg levend gewicht om 50 °f de helft van de proefdie ren te doden. Gaat het nu bv. om een hond van 10 kg dan zal er pre cies 1 gr van het vergif nodig zijn om hem heel waarschijnlijk te do den. Het ligt voor de hand dat hoe la ger de L.D. 50 is hoe giftiger het produkt waarover het gaat. Nu is het cijfer dat voor de L.D. 50 wordt aangegeven niet algemeen gel dend voor alle levende wezens. Niet voor ieder diersoort hoeft de dosis even groot te zijn per kg le vend gewicht. Zo zijn er bv. insec ticiden bekend, die voor de insec ten zeer giftig zijn, maar voor de warmbloedige dieren en de mens practisch weinig gevaarlijk. Zelf in de soort kan dat nog ver schillen van individu tot individu. Zo is bv. parathion voor de wijf- jesratten veel giftiger dan voor mannetjesratten. Het is trouwens bekend dat de momentele toestand op het ogenblik van de opname van het vergif een grote rol kan spelen (bv. vermoeidheid, gebruik van alcool, e.d.) (Zie vervolg 2* bladzijde 1' kolom). De Koornbloem Abonnementsprijs 96 fr. jaars Men kan zich abonneren op de postkantoren en bij de briefdragers. Postcheckr. S. M. Redt U Zeiven Nr 14.25.93. Handelsregister Aalst Nr 145. STICHTER EN BESTUURDER De medewerkers zijn 1 Het overnemen van artikelen zonder verantwoordelijk voor hun bijdragen 1 aanduiding der bron is verboden.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Koornbloem | 1962 | | pagina 1