Se e<2 eny>v ertptaa^ van een £-vndii Ileere Janssens heeft alweer zijn schreef aan! zegden de geburen; o hoe spijtig toch voor die arme Lena, eene zoo brave, wakkere vrouw, haar leven te moeten sluiten met zulken drinkerEn zeggen dat zij het gewild heeft Had ze nu maar geen kindjes... Het is Zaterdag a- vond. Janssens, een sch rij n werkersgast komt te huis, en vloekt tegen de treden van den trap. welke hem te hoog schijnen; de kruk van de deur schijnt hem vandaag zoo moei - lijk om vit.den, en half en half vraagt hij zich af. waar zijn hoed toch l wel mag wezen. Lena zattenaaien bij de wieg van haar kindje; toen zij ha ren man zag binnen komen, zuchtte zij pijnlijk, zonder nochtans een woord te spreken; de on dervinding had haar sedert lang geleerd, dat het volstrekt nutteloos is eenen dronken mensch reden te doen verstaan. Drommels, hoe warm vandaag 1 sprak Janssens, dat geeft schrikkelijke hoofdpijn dat is mij al meermaals voorgevallenik moet daar eens een geneesheer over raadplegen. Hij wilde hem gaan zetten, maar was zoo on behendig. dat Lena hem moest steunen, om hem het vallen te beletten. Janssens brom .le no wat onsamenhangende woorden. Altijd #n gedurig werken. terwijl de rijke slenteren... Bliksem 1 wat hoofdpijn 1 dat is de reuk van het dennenhout...Ik wilde ook wel gaan wandelen... maar de vrouw... erj de kleuter... hoe spijtig zoo te moeten slaven En daar, gij zegt niets snauwde hij Lena toe. B Wat wil ik u zeggen, vriend? Gij hebt hoofdpijn; als ik veel klapte zou het nog erger kunnen worden. a O een oogenblik... Kijk maar niet zoo zuur, hoor. Ik weet zeer wel wat gij zeggen wilt. Ik ben geen dommerik... Maar ziet ge, ik wil niet verveeld worden... v Wilt gij eten, Frans c Neen, ik heb geen honger... Als ge zoo ontvangen wordt, gelijk een hond in een kegel spel, dan gaat de eetlust voorbij... Maar, Frans, zou daar geene andere oor zaak voor wezen Och ja, ik versta u al. Gij gaat zeker weer zeggen dat ik gedronken heb. Lena sprak niet. o Mijn geld hoort mij toe, u ging Janssens voort, (i en als ge niet meer drinken moogt als ge dorst hebt, dan zult ge weldra zeker niet meer, ja, ja,... zeker niet meer mogen eten als ge hon ger hebt Mijn geld is het mijne; ik heb het ge wonnen; ik doe er mee wat ik wil... Als ge geen schoffel zijt, betaalt ge uwe ronde, weet ge dat wel Ja, maar dan betaalt ge ook uwen bakker. Den bakker Die heeft immers zijn boekje. Hij zal alles in eens krijgen; dat heeft hij liever ook. Heeft hij u dat gezegd u Hij Dat ziet gij van hier Neen, maar Mertens, de kromme, weet ge, die bakkersgast geweest is... hij heeft ons zelfs een glas bitteren betaald, aan Wynt-, Kamers en inij, en wij die zoo wel onze wereld kennen gelijk het groot volk, we hebben elk onze ronde betaald. a Gelijk alle zaterdagen, sprak Lena, wee- nens gereed om dit véiloren geld. Wij worden immers maar 's zaterdaags betaald Zie. nu doet gij mij er op denken, dat is niet wel; we werken al'e dagen, ze zouden ons dan alle dagen moeten betalen... Maar dat is het niet wat ik zeggen wil ik wil niet dat gij zoo een zuur gezicht trekt... hoort ge Als het zoo is, dan trek ik er van door. (i Ja, om het overige van uw loon te verte ren ii voegde Lena, die ongeduldig werd, er bij. Janssens sloeg met de vuist op tafel Ik win het immers Wij zouden ons ze ker moeten afbeulen, zonder een beetje plezier te mogen hebben Integendeel, zure gezichten en verwijten, dat krijg ik hier als gij meent dat ge mij zoo het huis zult leeren lief hebben... Neen, zie, ik keer terug... en gij zult het mij niet beletten... Ik ga aan De dronkenschap was hem te sterk; zwaar liet hij het hoofd op de armen vallen en zakte bij de tafel in slaap. Toen Lena zag dat ze nimmer opgemerkt werd liet zij hare tranen in vrijheid vloeien; lang en bitter weende zij, aan hare treurige gedachten overgeleverd Welke toekomst Welke toekomst nok te zij er) toch is hij geen kwaderik Hoe zullen wij die arme kleinen groot krijgen..., en als On ze Lieven Heer er nog andere zendt En door hare tranen heen, gingen hare blikken naar het kind, dat in zijn wieg lachte. Eensklaps, n zonder eigenlijk te weten waarom, nam zij het kindje op den arm, drukte op de wang eenen kus, waar gansch hare ziel in trilde, en zette het lachende kind op tafel naast den ronkende vader, bij wien van tijd tot tijd een hik opwelde. Op eens voelde Janssens een gewrijf en gekre- vel in zijn verward haar; zonder wakker te wor- !den, bromde hij. Hetgekrevel hield aan... Dit maal sprak Janssens me' eene dikke tong H Gaat gij mij nu gerust laten, zeg Nu plaagt gij mij, na mij beleedigd te hebben..., maar dat niet, hoort ge Ik wil dat men mij eer biedige Gaat gij ophouden Ik zeg u dat ik hoofdpijn heb Het haartrekken hield echter niet op; Janssens Werd boos, stampvoette en lichte zwaar hethootd op, terwijl hij de vuist balde... Daar zat hij met het aangeziecht vlak tegen dat van zijn kind; het streek zijn haren weg... kuste zijn voorhoofd, en stamelde c Vader... dodo... vader... dodo... En de heldere blik van het kind schoot hem in de oogen. Van daar daalde hij voorzeker tot diep in zijn hert, om er het slapende geweten te wekken. Plotselings vloeien twee beken tranen over zijne wangen; vurig kuste hij de poezelige hand jes van het kind, dat hem streelde, nam het in de armen, viel aan de voeten van Lena, en sprak al snikkende Vergiffenis, vergiffenis goede dierbare, weerdige Lena; vergiffenis Op het hoofd van ons onschuldig kind, beloof ik u, nooit, nooit meer te drinken, als met maten Nooit gecnen genever meer Nooit meer zatloopen Nooit meer, nooit

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

Kruger | 1901 | | pagina 2