ONS LAND IN WOORD EN BEELD 13 Roze Kate zoo goed als wii en daarom laat ze Everard nu schieten en loopt ze achter u. Onzin. Ja, onzin. Gij laat u door die meid bii den neus lei den. Ik zeg niet dat ze 't vrijen niet waard is. Dat niet, en ik raad u aan maar goed op haar te passen, want ik zou ook wel eens goesting krijgen om er in te bijten. Pas op, Jacob! Pas gij zelf liever op, gij zult er niet slecht om varen. Ik ga slapen, zei Simon norsch, niet meer wetende hoe antwoorden op de grove kwinkslagen van zijn broer. Slapen, zei Jacob bits en dat in vollen dag. Hier diende gewerkt en niet geslapen. Ja dat weet ik ook, maar gij zelf zoudt ook beter doen te werken in plaats van zoo rond te dwalen als eene ziel in 't vagevuur. Als eene ziel in 't vagevuur?... vroeg Jacob nijdig, wat beteekent dat? Ja, gij denkt mischien dat men het niet ziet? Dat verheelt gij u, met uwen ganzenkop. Ik ben wie ik was! Gij zijt geen man, gij! Gij zijt het nooit geweest! Wee u! wee u! mompe'de Simon, toen hij bij de deur der smidse nog een oogenblik bleef staan, zoo gij ooit ondervindt dat ik wel een man ben. Jacob hoorde het niet. Toen Simon de smidse verlaten had, slingerde Jacob de vijl weg die hij opgenomen had, en sprak op zijne beurt Ik wil ook vrijen tot tijd verdrijf..., tot vergeten..., tot bedwelming! Ja, ja, dat is het, mijn hart is onstuimig, niet mijn geest, niet mijn wil, niet mijn geweten... Geweten! Heb ik een geweten? Bestaat er een gewe ten? Ieder voor zich, dat is mijne spreuk. De mensch heeft maar één leven op deze wereld, en 't is een gek die zich dat leven niet zoo gemakkelijk en aangenaam maakt als mogelijk. En, waarachtig, ik heb het middel bij de hand om mij net langer te verve en... Roze Kate! Ja, ja, aan mij Roze Kate, niet aan hem! Zoo opgewonden was hij, dat hij niet eens bemerkte dat er iemand in de smidse kwam. Eerst toen Wa'kiers bij de vijlbank stond en daar aan de schroef rammelde, schrikte Jacob op. Hij zag Walkiers en keek gramstorig aan. Wat komt gij hier doen? vroeg hij barsch. Ik heb een gat in dit stuk ijzer te boren, zei de meesterknecht, een stuk ijzer toonend. Dat kan ik in de olieslagerij niet doen omdat ik er geen gereedschap heb; ik had geene boor mee genomen. Zijt gij in den Wolf geweest? Ja. Is er volk? Niemand. Heeft de baas van niets gesproken? Geen woord. babbeld geworden stoof Jacob op; ik hoor er ander maal iets van, als er iets aan den gang is in 't dorp. Daar is hoegenaamd niets aan den gang, zei. Wal kiers, en ik begrijp niet waarom gij telkens aan 't koken gaat als men maar rept over de zaak Dat is immers toch natuurlijk. En wat ik wilde zeggen was niets anders dan de uitdrukking van de hoop, dat de vrienden van Everard, den heer pastoor vooraan, er in gelukken zullen zijne Keizerlijke Hoogheid, 'hertog Frans Karei van Lorreinen over te halen genade te schenken. Ha, hopen ze dat nog! zei Jacob, vol geheimen angst. Men zou haast denken dat het u hindert zulks te hooren, zei Walkiers, dat verwondert mij, Jacob. Gij hebt u over niets te verwonderen, beet Jacob. Walkers haalde de schouders op. Hij was aan dergelijke uitvallen gewoon. Het is te zien dat gij van Everard veel houdt, zei hij na een poos. Jacob echter hoorde het niet meer. Hij had de smidse verlaten en was op weg naar De Wo'f. Walkiers blikte hem na en in zijn oog kwam een zon derlinge glimlach. ZES-EN-ZESTIGSTE HOOFDSTUK EEN HELDHAFTIG MEISJE Nauwelijks was Jacob den hoek der straat om, of Ka- j trien de koemeid die wellicht zijn vertrek had staan af spieden, kwam in de smidse geloopen. Waarom zou ik werken als 'hij het niet doet, als hij achter de meid haar rokken loopt? De zwakkeling verbleekt, hij is zoo mager als een graat; hij broeit onheil. Ja, ja, dat nuchter kalf zal hier ongeluk brengen. Elk van zijn blikken weegt op mij zoo zwaar als lood. Waarom voel ik mij zoo akelig telkens als die blik op mij valt! En dat gebeurt dikwijls; die blik volgt mij overal. Is er dan geen middel dien blik te ontwijken. Geen? Jacob verzonk in diep gepeins weg. Gansch zijn gelaat trok samen, zijne lippen nepen zich op elkander, zijn oog gloeide somber. Akelige gedachten voerden hem door den kop, door dien kop waarin al'es vast lag als ijzer en waar elk be sluit eens genomen, zich onwrikbaar vastankerde tot het eindelijk uitgevoerd worden zou. En dat Jacob op dit oogenblik een besluit, een somber besluit wellicht genomen had, dat was duidelijk te be merken aan heel zijn uitzicht. De gansche erfenis voor ons twee... kwam het grijnzend over zijne lippen, en, op elk woord drukkend, herhaalde hij Voor... ons... twee... Er waren er drie. Weldra zullen er slechts nog twee zijn en... stierve er nog een dan bleef er een, maar één die kreeg dan de gansche erfenis! Waarom klopt het nu weer zoo onrustig in mij? Waar om woelt het daarbinnen zoo wild? Zou 't waar zijn dat ik ben als eene ziel in het vage vuur? Wordt ik een zwakkeling evenals Simon? Ik, Jacob, die voor niets ducht of zwicht? Gekheid, gekheid, allemaal gekheid! Walkiers wilde aan 't boren gaan. Ik heb dorst, zei Jacob, ik ga naar Den Wolf een glas bier drinken; 't zal mij opfrisschen. Ja, 't is warm, zei Walkiers. zich met de mouw over het voorhoofd strijkend. Wa'kiers, gij begrijpt, hernam Jacob, dat Simon noch ik op het werk gesteld zijn. 't Zal beteren als... Als?... vroeg Walkiers hem scherp aanblikkend. Als de noodlottige dag voorbij zijn zal. De strafuitvoering? vroeg Walkiers. Jacob knikte bevestigend. Everard is toch onze broeder, zei hij daarna lang zaam. Hij is nog niet dood! sprak Walkiers tame'ijk op gewonden. Wat bedoelt gij? nep Jacob op een toon die veeleer teleurstelling en angst, dan wel hoopvolle verwachting verraadde. Dat de beulen hem nog niet gedood hebben, zei Walkiers, die Jacob in 't wit der oogen bleef aanzien. De strafuitvoering za' Dinsdag plaats hebben, zei Jacob, ik zou niet weten door welke omstandigheid zij zou kunnen worden verdaagd. Men kan zoo iels nooit weten, zei Walkiers. Er ge beuren al meer zonderlinge dingen in de wereld. Ik begrijp waarachtig niet waarheen gij wilt. Gij spreekt in raadsels, Walkiers. Ik spreek zooals ik kan, Jacob; zou het u dan geen genoegen doen zoo de strafuitvoering werd uitgesteld of zelfs in 't geheel niet p'aats hadde? Dat heb ik niet gezegd, sprak Jacob norsch. Neen, gij zeidet zoo even zelfs het tegendeel toen gij zeidet Everard is toch onze broeder Zeg rechtuit wat er meer op onze rekening is ge- Waarom deed Roze Kate mij van 't werk roepen? vroeg Walkiers met gejaagde stem. Ik weet het niet, antwoordde Katrien. Zij zal het u zelf zeggen. Is zij weer zoo opgewonden? vroeg Walkiers, zij zal er nog iets van krijgen. Ja, ik ben bang met haar alleen te blijven, en 's nachts moet ik nu bij haar slapen! Zij heeft dat ge vraagd op een toon zoo biddend, zoo smeekend, als hadde j zij schrik dal men haar 's nachts kwame vermoorden. Ik heb het toegestaan. Maar zij, ze slaapt niet. Niet Geen half uur op een ganschen nacht. Hoe weet gij dat? Ik hoor haar altijd zuchten en a's zij denkt dat ik j in slaap ben, dan hoor ik haar schreien, zachtekens, heel stil, en- als ik haar dan bezie, dan zie ik niet één traan op har gczcht 'l is of haar hart alleen schriit en niet hare oogen. En, in den dag, straks nog. als ze denkt dat haai nie mand gade slaat, dan staat ze daar roerloos als een beeld, en ineens ziet zij er dan zoo wreed uit! O Heme'.! Walkiers, ik vrees dat zij haar verstand verliest... Straks zei ze Katrien, de ooren open, als gij om hulp hooit roe pen, schiet toe! En dan legde zij zoo geheimzinnig den vinger cp den mond als om te zeggen Zwijgen! O, ze is zoo zon derling, Walkiers. (Wordt voortgezet.) j ZUIVERE KOFFIE van Brazilië of elders, doet slecht aan velen; «Trappisten Chicorei Vincart doet goed aan iedereen. 334 De Zwarte Toren in Kroonstad De Törzburg in Zevenbergen. (Zie artikel en'foto's op blz. 10).

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

Ons Land | 1926 | | pagina 13