De Heldendaad van Rosse Tist 222 ONS LAND IN WOORD EN BEELD Het gebeurde tusschen al de pacifieke dingen zijner slaapkamer, op het eerste verdiep van hun hüizeke in de Blauwstraat, juist rechtover het volkrijke Van Dammepleintje. Zij waren nog niet lang getrouwde herberghouders, en hij was zoo'n soort schrijver-dichter, waar heel de beurt in alle droevige of plezierige omstandigheden op af kwam. Hij, Neel den dokker, zooals iedereen hem daar noetnde, lag voor 't cogenblik platuitgestrekt op den grond van bedoelde slaapkamer, en wierp de voeten den eenen na den anderen de lucht in,' zc-cdat ze slag voor keer met een doffen bots op den grond terecht kwamen, en er lichte stofwolken deden omhocgwafrélen die ongelooflijk snel dooreenwarrelden in de streep zon nelicht die door de stukgeslagen ruit brutaal de kamer binnendrong. Hij lag bijna met zijn neus vlak tegen den grond gedrukt, steunend op zijn ellebogen, terwijl zijn linker hand zijn hoofd, met de rechte stijve haren, omhoog hield. Zijn rechter hand kribbelde ijverig op een vlese lijk voddepapiertje, zco'n strook \geel papier, dat nog als aanplakbrief had gediend' in Neel's goedgekalen- deerde herberg In het Scheepje der Muze en dat vóór hem lag op den grond. Bootje, slootje stootje Catootje hijgde hij al wel tien minuten rond. Dat was nu de katastroof na den prachtigen inzet van daarjuist. Nu kon Catcotje hier, in plaats van op 't slootje; het bootje geven een stootje... Met zijn potlood deed hij het drijvend ding voort- wippen en ronddraaien in dolle vaart, nijdig op zichzelf en op de heele wereld. Hij moest gedurig achteruit kruipen voor het verderloopend water. De kamer was al niet zoo heel bizonder groot en zijn lange beenen begonnen hem te hinderen, zijn papiertje was ook al gedeeltelijk nat geraakt en zijn potlood was zoek. En maar altijddoor zijpelde het water op den grond en kwam onheilspellend naar hem toegeloopen. Hij was al op zijn knieën gekropen en daarna op zijn teenen gehurkt. Het leek wel of er geen ontkomen aan was. Er moest tenslotte toch iets gedaan worden, dacht hij, voordat zijn vrouw er op uit kwam, want als ze daar nu over begon te zeuren en te grienen, dan was het voor goed gedaan met zijn inspiratie en zijn kunst. Nu was ze gelukkig naar den bakker, en dan was het niet voor een uurtje te lameeren, maar voor een half dagje. Hij moest nu maar trachten zichzelf te redden ze zou er straks niet veel van merken! Was het nu maar niet van die gebroken kan. Die zou goed moeten weggemoffeld worden Kordaat plaste hij door het water dat langs alle kanten opspatte rond zijn beenen en op de meubels. Hij greep de lampetkan vast en bekeek ze eens goed langs alle kanten. Ja, die zou nog moeilijk kunnen ge- begonnen, wist hij van geen uitscheiden. Daarbij, de pot sierlijke bewegingen van zijn lange armen naar alle windstreken begon hen te vermaken. Op een wenk van Rossen Tist slopen ze getweeën stilletjes weg zonder dat Neel, in volle vuur daarboven, er iets van gewaar werd. Door het poortje -schoven ze het pleintje op en hadden spoedig een paar belhamels bijeengetrommmeld. Ze beraadslaagden vlug welke poets zij/den pathetischen dichter zouden bakken en waren hetV nog al gauw hierover eens. Met Tist voorop trokken ze langs voor de herberg van Neel binnen en begonnen daar alle meubelen, te beginnen met het keukengerief, naar buiten op het pleintje te dragen. Potten en pannen kwamen eerst aan de beurt, dan volgde al de andere huisraad; tafels, stoe len, kasten, schabben, tot zelfs het brood uit de schap raai. Messen, lepels en vorken warden rammelend naar buiten gebracht. Dan kwam de beurt aan de herberg. Alle vensters werden breed opengezet en Rosse Tist schoof er gelei delijk de tafels en stoelen door die door de anderen op het pleintje werden1 bijgeschoven. Glazen en ledige flesschen, tot zelfs de groote hanglamp die in 't midden aan het plafond hing, werd afgehaakt en triomfantelijk naar buiten gedragen. Rond al dien huisraad stond al een heel groepje men- schen samengetroppeld, die elkander afvroegen wat er hier toch eigenlijk gebeurde, en waarom baas Neel of zijn vrouw er niet bij waren als ze verhuisden. Rosse Met dit warme Zomerweer komen onze kleine bengels zich vermaken en verfrisschen bij den vijver in het Park van Brussel. aan een stuk Ja, daar was wel iets op te vinden, dat zou prachtig in orde komen dezen keer. Zoo bv. Huwelijksbootje op het slootje en Catootje, geef 't een stootje of zoo iets in dien zin. Hé, fijntjes! hoe puik dat het ging Hij was toch wel wis en waar een geboren dichter. Wie zou 't hem zoo vlug nadoen? Hij scharrelde wat récht op zijn knieën en bekeek die twee regels zoo wat op afstand en met één oog toege knepen. Zooals ze daar op het papier stonden deden ze wel voornaam aan, zoo juist geschikt voor de gele genheid. En halfmompelend saccadeerde zijn stem gedu rig aan T'Huwelijksbootje ligt op 't slootje, Kom Catootje, geef 't een stootje! Zijn oogen pinkten van genoegen en van pret om de prachtige vondst. Wat leuk dat het juist een Catootje was dezen keer. 't Kon niet beter uitvallen. Nu ja, anders zou het ook wel gegaan hebben, stelde hij zich zelf onmiddellijk gerust. Hij was immers de dichter, de fabrikant van huwelijksdichten en van heilwenschen voor jubilarissen en wat weet ik al. En dat het hem flink afging, dat bewezen die paar regels weer eens. Hij keek er nog eens met half toegeknepen kenners oog en naar, en liet zich dan langzaam terug op den grond glijden totdat zijn dikke hoofd opnieuw vlak bij het morsig papiertje lag. Nu met verschen moed het vervolg aaneengebracht. Met een voldane zucht zette hij zich terug aan 't werk. Weer ging het regelmatige bots bots van zijn schcentippen op den grond. Het puntje van zijn tong hing oolijk te krullen tusschen zijne halfgeopende lip pen, terwijl het potlood krijschend over het papier ging. Een triomfantelijke schittering van zijn oogen be wees duidelijk dat hij weer een prachtige vondst had neergelegd, want het ploffend geluid van zijn voeten had al een cogenblik opgehouden, zoodat hij nu met de voeten bijna tegen de deurstijlen terecht kwam. Die houding was misschien wat ongemakkelijk voor hem, want met een ruk wierp hij zijn beenen terug de lucht in, zoodanig, dat zijn ééne slpf, van den danigén zwaai, boven zijn hoofd cirkelde en in een prachtigen boog terecht kwam in de lampetkan die, vol water, bo ven op de lavabotafel stond. Met een fcrmidabelen plets viel hij er in, sloeg een stuk uit zijnen dikken, met water gevulden buik, en deed alzoo eene overstrooming ontstaan die in dunne straaltjes over het marmeren vlak kwam gelccpen, en zoo langs de schuiven van het meubel over den vloer zijpelde. De gebroken potscherf was op den grond gevallen en kwam stilletjes aan naar 't midden van de kamer ven. Net als een miniatuurscheeDie danste het maakt worden, er waren te veel brokkelingen bij. Met kennersoog monsterde hij het dikgebuikte ding dat nog drie kwart vol water stond, en draaide het eens goed 'langs alle kanten rond. Ze was ouderwets, niet mooi beschilderd, niet mooi van vorm, en er waren al een heele tijd kleine barstjes in geweest. Dushet ergste was nog niet zoo heel erg in dit geval, meende hij. Het beste wat hem te doen stond was, het plompe ding van kant te maken. Zoo gedacht, zoo gedaan. Hij plaste opnieuw door de kamer met de gebroken kan aan de hand en trad op het venster toe dat uitzicht gaf op de binnenkoer der brouwerij. Hij keek eens vlug rond of er .niemand te bespeuren was en wou dan het ding weg zwaaien, maar gelukkig juist bijtijds zag hij onder zijn venster de brouwersmeid staan zottebollen met Rossen Tist van nevens de deur. Dat was natuurlijk ook niet voor vijf minuten, dat wist hij bij ónder vinding. Hij trok de gebreken kan vlug terug de kamer bin nen en zette haar neer op den vloer. Stak met de gauwtc nog eens zijn hoofd door het open venster en riep een flauwe mop naar de twee daar beneden onder 't venster, wat op brutaal gelach onthaald en spoedig genoeg beantwoord werd door de brouwersmeid. Hij bleef nog geruimen tijd uit het venster hangen, schertsend met de twee daar beneden en scheen na een poos alles vergeten te hebben wat daar in de kamer was gebeurd. Hij geraakte zoodanig in zijn humeur, dat hij luid roepend begon te vertellen van zijn d'ichterstalent en hoe de menschen uren in het rond naar hem kwamen als het op trouwen of feestvieren aankwam. Dat hij al eer. aardig duitje daarmee gespaard had, want dat de menschen zooiets royaal betaalden; natuurlijk, want niet iedereen kon dat, dat waren maar de slimsten on der de slimmen' en dat had hij, Neel nog overgeërfd van zijn nonkel Nardus zaliger, die niet anders dan in rijmen kon spreken en eens den burgemeester zelf had doen stom staan. Ja, ziet ge, dat was voor hem een niemandal, zoon vers of gedicht; hij ging 's avonds slapen, en 's morgens als hij zich scheerde had hij het al in zijn l oofd en in zijn hemdsmouwen schreef hij het neer. De twee daar beneden stonden stom van ontzag en verbazing met open mond naar boven te kijken en Neel genoot van de verbijstering die hij had teweeggebrachr. Met pathetischen blik stond hij een gelegenheidsvers af te dreunen, dat hij vroeger eens gemaakt had voor het huwelijk van den koster; zijn oogen rolden en zijn dikke wangen zwollen op van inspanning. Het koppel onder zijn venster vond het wel schoon voor een tijdje, maar het begon hen toch stilaan te vervelen. Neel vloog te hoog met zijn stadhuiswoorden, en, eens Tist liet ze maar gissen en vragen en werkte maar voort met zijn helpers, heimelijk lachend om 't plezier dat ze straks zouden hebben. Als die op 't eerste ver diep zich nog maar wat wilde koest houden. De brou wersmeid hield hem nog altijd aan den praat langs den achterkant van 't huis, daar was dus tot hiertoe geen gevaar te verwachten. Als zijn vroüw nu maar niet plots kwam opdagen, want dan zou het uit zijn met de pret ZiezooAlles was naar buiten gedragen en Rosse Tist kondigde de kijkende menschen plechtig aan dat baas Neel koopdag hield en zoo aanstonds, zegge bin nen tien minuten, zou beginnen hij wachtte alleen maar op zijn vrouw, die bij den bakker was. Als nu iemand uit den hoop haar wilde verwittigen dat alles klaar was en buiten gereed stond. Dat werd natuurlijk met veel genoegen door de een cl andere gedaan. Met de gauwte haalde Rosse Tist nog een groot blad wit papier te voorschijn en schreef er met groote, on handige letters op Huis te huren. Onmiddellijk be schikbaar Hij sloot de vensters, trók de deur dicht en plakte de groote plakkaat in 't midden van de donkergroen geschil derde deur. Die was tenminste goed leesbaar!! Het was hoog tijd dat dit alles gedaan was, want met veel lawijd kwam daar een groep vrouwen aange- loopen met aan hun hoofd de vrouw van Neel. Rap als de wind was Tist met zijn helpers tusschen 't volk verdwenen en niet meer te vinden. Luid roepend en rood van kwaadheid liep Neel's vrouw naar de deur, rukte ze open en stormde naar boven. Juist sloot Neel het venster, de brouwersmeid was nu maar pas weggegaan, en hij stond totaal verbluft en met wijdopen mond te kijken op zijn gloeiend- wceste vrouw. Hij begreep maar niet waaróm ze zoo duivelsch kwaad was voor dat beetje water dat hij had gemorst. Nu ja, wat er verder tusschen die twee gebeurd is, weet ik niet al te best. Ook niet, hoe het met Rossen Tist en zijn kliek is afgeloopen, want die zijn de eèrste maanden niet meer langs daar gekomen. Maar wat ik zeker weet is, dat Neel's dichtersfurie fel gekoeld is sinds dien dag. En iederen keer als ik voorbij Het Scheepje der Muze ga, kijk ik naar de donkergroen geschilderde deur en dan zie ik nog altijd de twee nagelkoppen met nog een heel klein stukje wit papier ertusschen van de fameuze plakkaat Huis te huren En dat was het laatste overblijfsel van Rosse Tist zijn heldendaad. ZEE.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

Ons Land | 1926 | | pagina 14