De ErfiemS-S) v&n den MilMienincir N<d.3> Vrij naar het Engelsch van CHARLES GARVICE 276 OA'S LAND IN WOORD EN BEELD HET VERHAAL TOT NU TOE. Jack Chalfonte zit zijn laatste geld te tellen 22 gulden heeft hij nog en ziet geen kans om aan meer te komen en ontvangt op dat oogen- blik een briefje, waarin hij wordt uitgenoodigd bij een zekeren mijnheer Jesse B. Chalfont te komen, een van de bekendste mannen uit Londen, en ook een van de rijkste. Jack gaat er heen en hoort van zijn bijna- naamgenoot. dat deze hem heeft laten komen, omdat hij meent als man van nederige afkomst wel een beetje leiding noodig te hebben, opdat hij niet te veel conventioneele fouten zal maken. Hij stek hem voor bij hem in huis te komen wonen, hem als kameraad te behandelen en hem steeds op al zijn fouten te wijzen. Jack krijgt de beschikking over 1000 pond per jaar met de toezegging meer te zullen krijgen als het noodig blijkt. Jack neemt het voorstel aan. Samen komen ze in de woning van Chalfont. die Chalfonte aanstonds de vrijheid geeft om vernieuwingen, die hij noodig acht. te laten aanbrengen. Terwijl ze samen door het bij het land goed behoorend bosch loopen. komt plotseling uit de struiken een houtvester te voorschijn, van wien Chalfont hevig schijnt te schrikken. Dan verschijnt op het tooneel een oude man. Norton, met zijn dochter Nora. Zijn leven is verbitterd doordat hij jaren geleden van zijn rijkdom is beroofd, door iemand die er nu goed van leeft en dien hij wil trachten weer te vinden. Wij verlaten hen voor het oogenblik in een klein restaurant, een paar honderd meter verwijderd van [een groot hotel, waarin Chalfont aan een gastmaal aanzit. Weliswaar had Chalfont nu en dan een verkeerd woord gebruikt, maar over het geheel was zijn uiteenzetting toch een meesterstukje van eenvoudig, doch niettemin boeiend en overtuigend spre ken, en toen hij dan ook, zonder het gewone vuur werk", zijn speech had beëindigd, applaudiseerde Jack even hartelijk als al de anderen. Eenige heeren, sterren aan den financieelen hemel, stonden op om hun instemming te betuigen met hetgeen Chalfont had gezegd en daarna drong alles naar voren om den mil- lionnair geluk te wenschen en nadere bijzonderheden van hem te vernemen. Jack maakte daaraan spoedig een einde hij baande zich een weg door het groepje dat den heer Chalfont omringde, legde hem de hand op den schouder en zeide „Het is tijd dat wij naar huis gaan, mijnheeru zult wel vermoeid zijn." Chalfont wendde zich dadelijk om, en de harde, schérpe uit drukking op zijn gelaat maakte terstond voor een vriendelijken glimlach plaats. „O, ben jij het Jack? Jaze ker, ik ga mee," antwoordde hij op hartelijken toon. „U moet weten, heeren," wendde hij zich tot het hem omringende gezelschap, ,,dat mijn jongen de heer John Chalfonte zal wel willen verontschul digen, dat ik hem zoo noem, want hij is als een zoon voor mij altijd en overal voor mij zorgt." „Het is al laat, mijn heer," zeide Jack, een wei nig ontroerd, „en wij heb ben morgen veel te doen." De omstanders weken eerbie dig achteruit, en Chalfont, die zijn arm door dien van Jack had gestoken, ging met hem naar de deur. Tien minuten voordat het diner was afgeloopen hadden Nora en haar vader 't restaurant verlaten zooals gewoonlijk had zich voor het hotel waar de millionnair dineerde, een massa menschen verzameld, en toen Nora en Norton daar langs kwamen, mompelde hij „Wat 'n menschen hier Laten we ééns kijken of er iets aan de hand is." Zij stonden weldra tusschen een gemengd groepjemenschen, die uit louter nieuwsgierig heid even waren blijven staan, anderen, die op een kleine afwisseling hoopten in hun'eentonig bestaan, vrouwen en meisjes uit de volksklasse, die graag wilden weten of er ook rijkgekleede vrouwen te zien waren. Norton was erin geslaagd, bijna tot aan de voorste rij te dringen, en hij stond daar met zijn handen in zijn zakken, het hoofd voorover gebogen, terwijl zijn scherp-stekende blik met koortsachtig ongeduld vanonder zijn zware wenkbrauwen staarde naar de deelnemers aan het diner, die pratend en lachend naar buiten kwamen. „Laten we maar doorloopen, vader," verzocht Nora, ,,u zult anders nog kouvatten." „Een oogenblikje maar," antwoordde Nortoiï ongeduldig, tusschen zijn kuchend hoesten door. Nora boog zich naar voren, om zijn versleten overjas hoog aan den hals dicht te knoopen, en terwijl zij dat deed, uitte hij een kreet van verrassing. Onwillekeurig keek zij op. Twee heeren kwamen juist uit het restaurant een tamelijk klein en gezet met een blozend gezicht, de ander een jonge man met een vriendelijk, open gelaat en' een glim lach in de oogen. Ergens klonk een juichkreet bij de verschijning van deze twee mannen, een kreet, die terstond door vele andere werd gevolgd. Nora voelde, dat haar vader een beweging maakte alsof hij naar voren wilde snellen, alsof hij een sprong wilde doen zelfs, maar er stonden nog teveel menschen vóór hem, dan dat hij er doorheen had kunnen breken. Woest wierp hij zijn armen hoog in de lucht, schudde zijn beide vuisten heen en weer als een krankzinnige, en kreet met heesch geluid, en een dreigde te begeven stem dje hem elk oogenblik „Dat is hij Dat is hij 111 Bij het kleine groepje menschen, temidden waarvan Norton en zijn dochter zich bevonden, Kunt u mij misschien den naam noemen van den heer, die zooeven in zijn auto wegreed?" vroeg Norton. was misschien niemand, die Norton's kreet had gehoord, niemand die zijn vreemde woorden had verstaan aller aandacht was te zeer gevestigd op den beroemden heer Chalfont, die zich met langzamen tred naar zijn auto begaf. Nora had haar vader bij den arm gegrepen en keek hem met angstigen blik aan. Hij scheen te kampen met een geweldige opwinding en snakte naar adem. Plotseling echter veranderde zijn hou ding totaal; een vreemde kalmte en zelfbeheersching kwamen in de plaats van zijn opgewondenheid, en terwijl hij zich een weinig terugtrok knikte hij Nora geruststellend toe. Zijn blik bleef echter onafgebroken op den breeden rug van den heer Chalfont gericht. De beide heeren waren in de auto gestapt, en deze had zich met een lichten schok in beweging gezet. Norton wachtte, totdat de groote, sierlijke wagen uit het gezicht was verdwenen toen stapte hij op den portier van het hotel toe, die in een ge wichtige houding de auto nakeek, alsof hij de geheele zaak had geregeld, en over zijn werk tevreden was. „Kunt u mij misschien den naam noemen van den heer, die zooeven in zijn auto wegreed vroeg Norton. Tot haar verwondering hoorde Nora, ofschoon zijn stem wel beefde en ietwat heesch klonk, dat hij nog steeds kalm was. „Dat is de heer Chalfont de beroemde heer Chalfont," antwoordde de portier met een gering schattend .glimlachje. „De beroemde heer Chalfont herhaalde Nor ton, alsof hij een lesje leerde. „Neem mij niet kwa lijk, mijnheer, maar ik ben vreemdeling in Londen, en ik heb nog nooit van dien heer gehoord. Na tuurlijk kan ik wel zien dat het iemand van be- teekenis is, maar.... wat is hij eigenlijk?" „Wat hij is? Het is gemakkelijker te vragen wat hij niet is," antwoordde de portier, terwijl hij met hooghar- tigen blik neerzag op de armoedige gestalte van zijn ondervrager. „Hij is inderdaad een zeer groot man heeft zooeven hier een diner gegeven. Een van de beroemdste financiers uit de stad. U moet inderdaad wel een vreemdeling zijn, dat u nog nooit van den heer Chalfont hebt gehoord." „Ja, het is mijn eigen schuld," antwoordde Nor ton deemoedig. „Weet u ook waar hij woont Neem mij niet kwalijk, dat ik dit vraag, maar ziet u, ik ben een uitvinder en ik zou hem gaarne willen spreken." „Dat is gemakkelijker ge zegd dan gedaan," antwoord de de portier hoofdschud dend. „Ik weet niet waar hij zijn kantoor heeft, maar hij woont op zijn buiten plaats, Chertson Hall in Sur rey." „Dank u, dank u," zeide Norton, die zich nu gewillig door Nora liet meetrekken. Zijn vaalgrauw, vertrokken gezicht, de vreemde, onna tuurlijke kalmte na de op winding van zooeven maak ten haar ongerust, en zij wenkte een taxi. Zonder eenige tegenwerping stapte hij in en liet zich thuisbrengen. Onderweg bewaarde hij een onafgebroken stilzwijgen, en óp al haar angstige vragen had hij siechts een hoofd knik als antwoord. Hij scheen in gedachten verdiept te zijn, en Nora merkte op, dat de sombere, peinzende uitdrukking die gewoonlijk op zijn gelaat viel waar te nemen, thans voor berekening en vastberadenheid had plaats gemaakt. Toen zij thuiskwamen, bracht zij hem met groote zorg naar zijn stoel, stopte een pijp voor hem maakte brandewijn met water voor hem gereed. Al geruimen zat hij hij nu, zijn pijp rookend, in het vuur te staren, terwijl zijn dochter, nu en dan tersluiks een blik op hem werpend, zich met haar huiselijke bezigheden onledig hield. Eindelijk echter riep hij haar toch, en wees met een vinger naar een stoel, bedoelend, dat zij zou gaan zitten. Zwijgend gehoorzaamde zij aan zijn onuitgesproken bevel. „Ik zal je eens iets vertellen, Nora," zeide hij toen. Iets, dat ik jarenlang voor mijzelf heb gehouden „Vanavond niet, vader, u is moe en ziek," ant woordde Nora op zachten, smeekenden toon. Ver tel het mij morgen maar, als u goed geslapen hebt." „Wat ik je vertellen wil," zeide hii, geen acht slaande op haar verzoek, „is reeds heel lang ge leden, voordat jij geboren werd. Wij, dat wil zeg gen, je moeder en ik, bevonden ons toen op de pas ontdekte goudvelden. Jij hebt je moeder nooit gekend, want zij stierf eenige weken nadat je ge boren werd. Altijd is zij een goede vrouw voor mij geweest, zelfs in den ellendigsten tijd dien wij door leefd hebben en wij hebben het hard te ver antwoorden gehad, dat kan ik je verzekeren is er nooit een klacht over haar lippen gekomen. Intusschen, het was niet over haar, dat ik wilde praten. Ik was mijnwerker, maar dat leverde niet genoeg op, en daarom wilde ik het eens op de goud velden probeeren. Dat ging daar toen heel anders toe dan tegenwoordig, nu alles machinaal en sys tematisch gaat destijds behoefde men niets an ders te doen dan het noodige gereedschap over den schouder te hangen en te gaan zoeken." Hij zweeg eenige oogenblikken, blijkbaar na denkend, over wat hij in dien tijd had beleefd. - „Iedereen is geen goudzoeker dat is 'n soort gave. Men moet het goud ruiken, zou ik haast

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

Ons Land | 1926 | | pagina 4