GLOBE •v mês Vervlogen Geluk Verfrisschend, uitnemend fijn van smaak, onverge lijkbaar om zijne zuiver heid, is Globe de uitge lezen drank voor ieder die aan sport doet. DE ZIEL DER CITROEN ONS LAND IN WOORD EN BEELD 525 Door René LISSENS Mijnheer Van Bielt, Eugène, schepene van 't dorp, eere-voorzitter van de fanfare De Beste Vrienden voorzitter van de schilttersmaatsohappijeere-lid van den Koninklijken Konijnenhond en medewerkend lid van de vereeniging De Rusters die e'ken tweeden Zon dag der rnaand bijeen kwamen in 't V ask en om twee bakjes Lambic te drinken, mijnheer Van Bielt, Eugène, zei 'k dus, stond jn zijn hemdsmouwen, voor zijn kiekenkot, een juist aangekomen snelberlcht te her lezen. Groote onderscheiding, 'k Kom seffens naar huls. Zoo luidde 't. En mijnheer Van Bielt wreef zijn han den tegen elkaar herlas 't nieuws nog eens en zei dan met een tevreden glimlachje Dan Maandag diner En 's Maandags gaf hij een dinerGe kunt er van zeggen wat ge wilt, maar 't was een diner en geen dineetje Koning Balthazar heeft er nooit zoo één enkel gehouden. Reeds 's morgens bij 't eerste licht en bij 't kraaien van den rossen haan werd Van Bielt wakker en zijn eerste gedachte was 't Diner En om alles beneden in orde te hebben stond hij gauw op, trok zijn broek aan, sprong de trappen af en liep regelrecht naar de keuken. Goeden dag, meneer zei Kaatje de keukenmeid. Van Bielt kuchte eens, trok neus en lippen omhoog en grommelde Is de ballekenssoep nog niet klaar Kaatje schoot in eene luiden schaterlach,doch dit beviel meneer niet. Coleirig ging hij de keuken uit en sloeg met geweld dé deur toe. In den voormiddag was 't een getrippel in huis, nog erger dan in een duivenhokMeiden defileerden met selder, porei, salade, andijve, witte kooien, andere met pannetjes en pannen vol rosbief, varkenvleesch, kippen, waterzooi. Knechten met tafeldoeken, servetten, glazen, tellooren. Van Bielt liep keuken in, keuken uit en proefde aan alles en gaf overal orders en tegenbevelen. Hij werd moe van al dat slenteren en lameeren en ging een beetje in den tuin. Boven op den mesthoop stond een haan op zijn magere stelten als een juffertje op haar hooge tallonetjes, een kloek kakelde en twee jonge lammekens 'Sprongen in 't gras. Noen In den blauwen klokkentoren van de dorps-, kerk sloeg 't twaalf. Nu gaat 't spel beginnen meende Eugène Van Bielt, die tusschen zijn genoodigden wandelde. Hij had nu heel en al ';t voorkomen van een rijk- geworden spekboerZij dikke, kalkoenachtige, roode hals zat vast in den witten kol, in zijn stijf hemd was een boets, zijn gilet spande zoo fel den armen buik van Van Bielt, dat deze ongezien de twee bovenste en de twee onderste knoopen er had van losgemaakt, een breede breek wentelde en fladderde rond zijn kromme beentjes en zijn verlakte schoentjes nepen. Al de genoodigden waren tegenwoordig, nog enkel mijnheer Pastoor liet op zijne komst wachten. Karei Van Bielt had enkele korte gelukwenschen ont vangen daar alle feesters groote pachters waren, die in hunnen jongen tijd niet veel letters hadden gegeten, en de burgemeester zelf kon juist een handteeken zetten en zeggen dat twee min een drie i-s Eindelijk kwam de pastoor binnen en na vele hand drukken' was hij ontvangen Ze gingen allen naar den eetzaal. t Was een ruime frissche zaal, waarin een zeer lange feesttafel cp de eters stond te wachten ze was bedekt met een witten tafeldoek, witte tellooren met goud bandje, blinkende vorketten, lepels en messendrie soor ten glazen met bloempjes op. Men nam plaats aan tafel. In 't midden mijnheer Van Bielt, Eugène, links zijn zoon, rechts de pastoor en tegen over den gastheer zat mevrouw met rond haar de keur- persoontjes van haar slach. Wat vreugde in dit hiulis uit ieder oog glansde 't geluk, elke roode wang getuigde van plezier, elke lip plooide 'tot een hartelijken lach, elk hart was vol genot en vreugde... en elke mond liep er van over. En er kwam geen einde aan De- dikke roodle meiden brachten maar immer op schotels vol patatten, vleesch, legumen en 't alles dampte en bracht u 't water in den mond. En stijve knechten, in 't zwart en met witten doek onder den arm, boden fijn gebak, schuimend bier en warmen en koelen wijn. De eerste schotels, vol op 't tafel gekomen, gingen leeg en met ingevallen buik weg maar stilaan verloor de geest, bespoeld door witten zoeten of rooden zuren wijn, zijne frischheiidi. En Van Bielt moedigde de feesters aan "t ging altijd maar van Op de gezondheid van onzen burgemees- tier van Lowiesje, mijn vrouwtje van Kareivan me neer Pastoorvan den Pausvan den Koning van den Konijnenhond! enz... En, edlacie, hij zelf had reeds vier maal de hoek van zijn servet genomen en er zijn voorhoofd, waarop de zweetdruppels biggelden, mee af gevaagd. DROMMELS, WAT EEN HEERLIJKE FILTER, Marie Dat wil ik we! gelooven, hij is klaarge maakt met de korrelchicorei der Trappisten Vincart! Mijnheer Pastoor sprak niet veel want, dacht hij, mijn wijn kan aan den dezen niet rieken, en vermits hij goed is moet men maar altijd voort drinken, kortom er van profitecren Dan opeens Mijnheer Van Bielt, die spreuk zegt toch de waarheid hé Bontim vinum lactificat cor homi- nium Meneer Pastoor, 'k versta geen Fransch Maar da s Latijn, vriend, en 't wil zeggen dat de goede wijn 's menschen hart verheugt Da's zoo, meneer Pastoor, da's zoo. Wat is 't La tijn toch een schoon taalHoe is 't waar En 's avonds, rond tien uur, lag 't diner op stoopkens. Mijnheer Van Bielt. Eugène, werd in zijn bed gelegd, snorkte als een speenvarkske en droomde van onder scheidingen, diners en Latijn. De pachters keerden naar huis met bedwelmd verstand en plooiende beenen, alleen meneer Pastoor, die tegen een teugje kon, zete zich, toen hij thuis kwam, op de groene bank, die in 't midden van 't bloemenperk stond. Hij stak zdjn pijpje aan, en tuurde... De enge witte zandweg kroop kronkelend den heuvel op, in de verte danste een roode kaarsvlam achter een open kamervenster en op den zoom van 't bosoh, uit 't huisje van den organist ruischten en gleden de zachte toonen van kerkmuziek. POLITIEK Tante. Jantje, ge moet nu toch geen koekjes meer als ik nu ziek word, is 't uw schuld, want dan hebt ge me juist bij 't dertiende tegengehouden. Daar ligt in 't zachtdonzig wiegske. Gevoerd met blauw satijn. Een hemelzoet, lief wezentje. Dat een engel reeds zal zijn. 't Was hun zoo lief, hun beider schat; Eigen ziel en leven. En nu, 't is ontvloden stil. Als engel 't eeuwgen leven. De bloeme van hun liefden leed. De zegen van hun bêe. Ontloken pas en reeds verwelkt. Afgesmeekt aan d'Heer van vrêe. Het hart gewond, de ziel ontroerd. En starend oog in oog. Zoo sta'n zij bij het wiegsken nu Voor heen hun vreugd... hun droom. DUFFEL. Fr. ANDRIES Jantje (die al heel wat verwerkt had). Maar tante, In goede instellingen wordt enkel Globe geschonken, maar mijdt U voor na maaksels in tweede rang huiten. v

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

Ons Land | 1926 | | pagina 13