STERRESPROOKJE VOOR KERSTttlS
KERSTLIED
604 - ONS LAND IN WOORD EN BEELD
door A. V. D. H.
stilaan avond werd, kwam de donkerroode zonnebol
door een scheur van 't gordijn loeren, eventjes met een
karmozijnen randje, en met korte schokken schoot de
grijze lucht in vuur. Vlokkig schuim van brons en rood,
en lange purperen strepen die verweg verdonkerden in
den grauwen hemel.
Maar de zon schoof haar sluiers weg en weg, en de
wereld werd één mauve schittering van zonbeglansde
sneeuw... één kort oogenblik. Er kwam een aureool van
warme paarse tinten rondom de witte boomen, en een
roze dons als bronzig goudpoeier lag op de tintelende
velden geblazen. Dan was de zen voldaan van haar dag
werk. De goud- en de rcode- en purperen wolken kwa
men in beroering en vloeiden smeltend in elkander, scho
ven de zon achterna en verbleekten in jammerlijk-vuil
grijs.
Dan kwam over de witte stille wereld de donker
blauwe avond.
Eizeiden de sterretjes onder elkander, de zon is
al weg 't is tijd om uit te vliegen Eh Venus Waar
zit ge toch 't is uwe tijd
t Was ook geen kleinigheidje, zoo met hun millioenen
lichtjes klaar te moeten zijn tegen het uur dat de zon
erdwijnt, om dan ieder op zijn beurt en Venus eerst,
te voorschijn te komen van achter het zwarte scherm
van den hemel..., denk eens millioenen sterretjes, en
allen erg speelziek De snoezige gezichtjes keken een
cogenblikje verschrikt omdat Venus nog niet klaar was
met haar gouden lichtje, maar Toe spoed je weg met
het mijne zei een der zusjes, ik zal het jouw wel
klaar krijgen. En daarmee vloog Venus bits-bats met
haar flikkerend lichtje in haar beide handjes omhoog
boven haar zwartgelokt hoofdje, de trappen van het
hemelpaleis af, en met één wip van haar lichte voetjes
was ze verdwenen achter 't zwarte gordijn dat voor de
aarde hing.
Dan was 't een blij gejuich onder het sterrenvolkje.
Op een lange, lange rij stonden ze allen met witte
wollen kleedjes aan, want 's nachts is het heel koud, en
nu was het winter, en op hun krullekopjes droegen ze
pelsen mutsjes met oorlappen. Hun lichtjes hielden ze
spelend tegen elkanders gezichtjes en giebelden dat het
klcnk als een duizendtonige klokjesbeiaard, heel hoog
en fijn met kristallen stemmetjes.
Op de trappen van het sterrenpaleis, en verder zelfs
tot aan de groote gouden poort van den hemel, liepen ze
ipelend en joelend heen en weer, en speelden doorlco-
pertje en duikertje-piep in afwachting dat hunne beurt
Dat moeten wij doen, omdat de menschen cp aarde
dit te weinig doen, zei een van de sterretjes uit den
Grooten Beer. De menschen zijn sems heel ondankbaar
Kom zusjes, 't is onze beurt, en wip de Groote Beer
stond deftig aan 't zwarte uitspansel.
Twee broertjes met blauwe vinnige kijkers en roze
wangjes die als gestolen schenen van het Kindje Jezus
stapten hand in hand de trappen van het sterrenpaleis
af. Ze hielden hun lichtjes voor zich, heel behoedzaam
Wat vreugd hoort men nu overal
tot Bethlehem in eenen stal,
daer is den Schepper vap ons al,
van eene zuyver maegd geboren,
den Zone Godts zoo uytverkoren...
Ontwaekt en loopt dan paar den stal.
aenbid den Heer en Godt van at.
Hiér vind men nu den Opper-al.
tusschen de beesten in den stal,
schier versteven van den grooten kouw,
om ons van Adams vat te bevryden,
daerom is 't, dat hy hier will lyden...
Ontwaekt, enz...
De Engels zingen, in den stal,
lofzangen met een bly geschal,
en zeggen Verbum caro factum est,
et habitavit in nobis
et videmus gloriam ejus...
Ontwaekt, enz...
Zingt nu met de Engels al gelyk
Glorie aen Godt van hemelryk,
die hier nu iri een' kribbe lyd,
en voor ons' zonden begint te lyden,
om ons van Satan te bevryden...
Ontwaekt, enz...
(Naar een familiehandscbrift
uit de XVIII" eeuw.)
zoo vinnig als alleen maar blije kinderoogjes tintelen
kunnen. Ze hoorden boven hun hoofdje de eeuwigrui-
schende muziek van den hemel het prachtig orkest van
St. Cecilia, waar violen en hobo's zongen als een fijne
klankenregen zonder ophouden, en harpen tokkelden,
net glinsterende pereltjes die neerpletsen op zilveren scho
tels. Soms ronkte er daar een zware orgeltoon tusschen,
sonoor dreunend met plechtig rythme, of schetterenden
kóperen bazuinen feestelijk met zoemend gezinder den
Koninklijken Groet aan God, den Heer van hemel en
aarde. Dan luisterden de sterretjes ingetogen, en voelden
hun zieltjes meezingen met de muziek van de heilige
bewoners der lichte paleizen, en als de hemelsche muzi
kanten eventjes hun. vedels ter zijde legden, hieven zij
zeiven een lofzang aan ter eere van God, of van Maria
de Hemel Koningin.
Als al de sterre-engeltjes met hun flikkerende lichtjes
te voorschijn waren gekomen, begon de grooten sterren-
dans boven de hoofden van de menschen.
Heel zoetjes ruischte de muziek van het hemelorkest,
en heel voorzichtig wiegden de sterretjes op hun lichte
veerenvoetjes op, af, heen en terug, buiging links en
buiging rechts, met twee, met drie, een groote kring,
slingerpassen allen dooreen, nu hoog, nu laag, figuur
van de slang, van den draak, van den leeuw, den wer-
veldans met duizend gelijk. Dan den dans van de Zon
met bazuinenmuziek voor God den Grooten Heer, den
dans van de -Maan het Ave, eerbiedig, voor Maria de
Koningin, den trippeldans, lichtjes als vlokjes sneeuw,
den dans van de Boodschap, den Kerstdans, den stati-
gen, weemoedigen dans van het heilig Lijden van Jezus,
den dans Halleluia voor Pasohen, den fakekldans voor
't hocge Feest van Pinksteren.
Zoo dansen de sterretjes, plechtig en ingetogen, den
ganschen nacht door, terwijl boven hen de hemelsche
muzikanten hun bewegingen begeleiden met trippelende
akkoorden en ernstige muziek van zware orgelpijpen.
Na eiken dans rusten de engeltjes, en ook de muzi
kanten van St. Cecilia's orkest, want spelen en dansen
vermoeit, en de nacht is lang, vooral nu 't winter is.
Dan troppelen de engeltjes samen, dicht met hun ge
zichtjes bijeen, en praten en babbelen en gichelen, en
vertellen van alles moois.
Als ze zoo bijeen staan op een lange baan met hun
witte lichtjes tegen elkaar, zeggen de menschen op de
aarde die hen van heel verre zien de Melkweg staat
aan den hemel. Maar de menschen zien alleen de ster-
Oe Oe zei de wind als hij door de boomen van het
kale bosch reed. De takken zuchtten eens pijnlijk, en er
vielen kladden donzige sneeuw met een doffen plof op
den grond. Oe Oe zei de wind onder de hooge steenen
brug, waar het ijs met witte korsten op het water lag,
en Oe Oe in de galmgaten van den toren waarvan hij
zachtgedempte tonen meebraeht van klokken en brons-
gezinder.
Dat was een scherpe winterdag Scherp en wit was
hij met die eindelooze glinsterende sneeuwmassa, die de
wereld kraken deed onder haar lomp gewicht, en stil
was hij ©ok, heel stil zonder ook maar het kleinste ge
ruchtje in de kristalklare lucht, want de sneeuw doofde
alles weg met wollen donzigheid. Alleen hier en daar
een helder belletje van een slee zilverig en broos of het
verre gejuich van een spelend kind in den komenden
avond. En verder de wind Oe Oe van tijd tot tijd,
als beluisterde hij zijn eigen stem om te hooren hoe naar
en schuw dat klonk in de witte stilte.
De lucht was grijs en erg onvriendelijk, maar nu het
c:n ir. clen hemel te staan zou gekomen zijn. Er waren
onder hen ernstige meisjes die heel gewichtig stonden te
praten over de politiek van den hemel, want zij konden
van tijd tot tijd een en ander afluisteren van de heiligen,
en maakten daaruit hun eigen gevolgtrekkingen. Ande
ren stonden te draaien en te keeren voor de enorme
spiegels die de wanden van het paleis bekleedden, en
schikten vel preutschheid hun witte kleedjes exi vroegen
dan met een argeloos lachje aan hen die spelend voorbij
liepen of hun rokjes netjes in de plooi hingen, en of hun
mutsje wel recht stond.
Middelerwijl sprongen de sterretjes één voor één te
voorschijn van achter het zwarte laken. Soms sprongen
er voor de grap twee, drie gelijkertijd naar buiten, maar
eens in 't zicht van de menschen op de wereld moesten
ze zich deftig houden dat was een streng bevel van
God Ze deden dan heusch en ernstig hun dagelijksche
wandeling, houdend hun lichtjes boven hun hoofdje en
fezelend onder elkander ontelbare Weesgegroetjes ter
eere van de Koningin des hemels.
en zengen luide een Kerstliedje, zoodat het helmde tegen
het kristallen gewelf van het verblijf der sterre-engeltjes,
Het waren Castor en Pollux de Tweelingbroeders, de
jongsten van .al de engeltjes, en aan hen was alles toe
gelaten. Hunne beurt, cm aan den hemel te gaan staan,
moesten ze niet afwachten in de lange rij- zooals de an
deren ze sprongen maar aanstonds hand in hand van
achter het zwarte doek te voorschijn en bleven hun liedje
doorzingen, terwijl al de andere sterretjes omkeken en
vriendelijk knikten.
En zoo ging het immer voort de millioenen sterretjes
kwamen één voor één als zilveren bloempjes in den
zwarten beemd van den denkeren hemel staan flikkeren.
Dat was me een leute Bedenk toch hoe plezierig
elk met een pinkelend lichtje de ruime baan van den
onmetelijken hemel te mogen inloopen, met duizenden,
tienduizenden gelijk, en dan onder elkander te fezelen,
heel zeetjes, over mooie dingen Daarom keken de ste-
retjes zoo erg vriendelijk dien avond, en flikkerden hun
gouden en zilveren, en blauwe, rcode. groene lichtjes
HET KERSTFEEST DER ARMEN. Ieder jaar heeft in het Volkshotel van het Leger des Heils in de Hoogstraat te Brussel een feestmaal plaats dat met
Kerstmis aan de arme dompelaars geboden werd. Hoeveel ontmoet men er niet die vroeger betere tijden hebben gekend en thans veel moeten ontberen terwijl
anderen die nooit grootere weelde gekend hebben, tevreden met hun lot zich gaan te goed doen aan dezen disch, een extra buitenkansje voor deze laatsten.