GLOBE
Verfrisschend, uitnemend
fijn van smaak, onverge
lijkbaar om zijne zuiver
heid, is Globe de uitge
lezen drank voor ieder
die aan sport doet.
DE ZIEL DER CITROEN
"Jr-
ONS LAND IN WOORD EN BEELD
655
als kon het hem in het geheel niet schelen waar men zoo
fiksch naartoe stapte.
Deze tengere figuur in het breede en lobbig hangende
soldatenpak was Lieven Borré, de fluitist, de artist
fluitist. Al in de eerste maanden van zijn legerdienst had
men zijn talent opgemerkt en een paar malen had zijn
fluit geklonken wanneer er solo's moesten geblazen wor
den. Maar cat was spoedig afgeloopen, bij speelde altijd
zoo zacht, zoo zoetjes en weemoedig, dat men spoedig
oordeelde dat het onmogelijk werd hem nog als solist te
gebruiken. Daar moesten andere, meer schitterende en
jubelende tonen gehoord worden, het leger wou niets
van die zachtheid, die meisjesachtige fijnheid in muziek,
er moest flink doorgeblazen worden.
Djing, djong ra-ra-djing klonk het geestdriftighlij
saccadeerend over de vlakten en hier en daar floot er
eene zoetjes mee al stappend met zijn zware vracht op
den schouder, terwijl het zweet over zijn zwartbestoven
gezicht liep.
Lieven Borré was weemoedig, wie zou hem dat euvel
duiiden. Het leger was hem een gruwel, zijn vader had
zijn leven voor het vaderland gegeven .in den grooten
wereldoorlog toen hij. Lieven, nog een kind was en ter
schoole ging. En zijn eenige oudere broer, die toen
Franciskaner monnik was, werd uit zijn vredig witte
cel gerukt en naar het slagveld gebracht. Ook hij liet er
zijn mooie, jonge priesterziel.
Zijne moeder was toen, bij dit vernemen, heel ziek
geweest en treurde sindsdien, oorlog en leger verwen-
schend, en dat in het hart van haar jongste, haar Lieven
inprentend. En nu was het zijne beurt geworden. Snik
kend had zij hem van haar zien weggaan, dit was de
groote, laatste slag geweest voor haar, zij voelde het.
Hij was dan weggegaan naar 't leger, terwijl heel zijn
wezen er een afkeer van had, en toch ging hij en deed
als al de anderen naast en achter hem. Maar toch
was het hem te machtig geworden, hij had wel kunnen
weenen, gisteren was hij thuis geweest op het kleine
dorpje waar hij met zijn moeder woonde sinds haar
ziekte. Hij had gevoeld en gezien dat het haar veel
slechter ging, en toch had hij moeten weggaan en haar
alleen laten, alleen met haar pijn en haar groot verdriet,
alleen, wanneer zij het recht had haar eenigste kind bij
zich te hebben. En nu van morgen was er een spoed
bericht gekomen dat hem zoo 'n schrijnende pijn had
gedaan omdat het hem meldde dat moeder veel slechter
was en zoo om hem riep. Toen had hij verlof gevraagd
en nu, na deze afmattende oefening mocht hij naar haar,
maar eerst neg blazen, blazenheldere tonen en blijde
trillers uit zijn, ach zoo droef gemoed. En zijn gedachten
kwelden hem. Okwam hij toch maar niet te laat, tra
nen liepen over zijn jonge, roodverhitte wangen en
maakten het hem onmogelijk nog te blazen. En mekanisch
deinde hij voort met de groote, golvende reuzeslang •die
over het heete zand van het plein voorstapte naar de
kazerne toe, onder de blijde, schetterende tonen van het
Entre Sambre et Meuse
Lieven was thuis. In het kleine, heelemaal in het groen
verborgene huizeken stond een venster open. Lentezon
en lentewind konden er vrij binnen stroomen. Zoo dik
wijls hadden die twee opnieuw leven en gezondheid ge
bracht. maar hier zou het tevergeefs zijn, dat zag men
dadelijk, dat wist iedereen die daar binnen kwam en het
bieeke, afgetóbte gezichtje zag dat daar zoo stil en roer
loos op de gladgestreken peluw lag. Met moede, koort
sige oogen keek de vrouw door het open venster naar
buiten in de heerlijke zomerpracht en dan op haar zoon
die aan haar bed zat, en hare hand, die hand die hem
zoo oneindig veel goed had gedaan, de hand van zijne
lieve moeder tusschen zijne vingeren klemde. Lieven
Borré zat aan het bed van eene stervende.
Lijze woorden kwamen over hare lippen, afgebroken
zinnen, dikwijls door pijnlijk hoesten onderbroken. De
dood breekt niet zoo makkelijk een moederhart. De liefde
maakt sterk, zóó sterk, maar moet het tenslotte toch
opgeven.
En nu kwam er eene stille vraag, haast een gefluister,
en Lieven stond zachtjes op en ging op de teenen in de
aangrenzende kamer, haalde zijn fluit en streelde haar,
terwijl er langzaam twee groote tranen cp vielen. En
nu, terwijl de zon langzaam als een purperen gloed achter
de heuvelen in dé diepte zonk, stond hij aan het venster.
In het ruischen van de linden, in den streelenden zomer
wind, in den zinkenden zomeravond zong zijn fluit
Nader, mijn God), bij U
U naderbij
Zij ook de weg daartoe
Een kruis voor mij
Hartstochtelijk en dieptreurig klonk het zachtjes als
gesmoorde snikken. Al wat zijn hart aan liefde en aan
pijn doorschokte ruischte in deze melodie aan het oor
der stervende. En dan verzwond die laatste galm en alleen
de leize stemmen van den wegstervenden dag drongen
de kamer binnen, waar nog een laatste roede schijn van
den zomeravond in speelde. En nu, zachte, stille woor
den Mijn kind, mijn Lieven..., hij lag op de knieën
aan haar bed en de hand zijner moeder rustte zwaar op
zijn hoofd, een wensch, mijn jongen..., mijn laatste
bede..., wordt geen kunstenaar, wordt...
WAT SCHOONE DROOM! Zij dronk een fijn
kopje met Chicorei der Trappisten Vincart. 334
Een zuchtje van den wind nam die woorden op en
veerde ze met zich de wijde verten in. De dood was
zachtjes gekomen en had den mond der bieeke lijderes
gekust, zen:er pijn, gelijk een zucht was hare moede
ziel weggevlogen. Eene wereld van liefde was met haar
mee gegaan. Het laatste vlammende rood aan den hemel
was in sombere tinten overgegaan, een eenzaam, verlaten
mensch lag schreiend aan het bed der doode en zachtjes
kloeg hij 'onder een vloed van tranen die op baar bieeke
handen vielen Waarom zijt ge weggegaan, moeder,
liefste moeder, mi dat niemand me neg lief heeft op de
wereld. Eensklaps werd hij er van bewust, de wreede
werkelijkheid alleen, alleen in eene wereld zonder liefde
en zonder geluk.
Ontzet keek hij om zich heen, 'staarde door het open
venster de verte in waar de bieeke maan langzaam
kwam opdagen en de hooge, slanke boomen scherp af
lijnde tegen den helderen avondhemel, waar hier en daar
een ster kwam pinken. En zijn oogen dwaalden af en
bleven nogmaals rusten op het lieve gelaat dat wit vlekte
in de donkerte van üe kamer O moeder, waarom hebt
ge mij alleen gelaten, neem mij met u mee, ik wil bij u
blijven altijd..., altijd
De nacht viel in. in den tuin zeng een nachtegaal zijn
weemoedig klagend lied. Het klonk als een hartstochtelijk
verlangen, als wou de nacht haar zwoelen bloesemgeur
als een droom in deze klagende tonen leggen. En van
heel ver kwam er antwoord van een andere nachtegaal,
als een roep uit de blauwe verten van het geluk.
Kom, gij zachte, zwoele zomernacht, en leg uwe
koele handen op zijn troosteloos hart dat krampachtig
samen schokte in wilde pijn en leed.
Zachtjes was hij opgestegen, en met toeë oogen had
hij zich afgeweerd tot aan het openstaande venster. Zijn
trillende vingeren zochten naar zijne fluit, betastten haar
wild en hartstochtelijk en brachten haar aan zijn mond.
Zijn hoofd zijdelings naar de lieve doode gewend snikte
hij zacht O moeder, zij is mijn geluk nu, zij alleen,
en haar nu te moeten verlaten o waarom, waarom moet
dit zoo zijn. Dat zij mijn eenigste hoop was, dat wist ge
nietNu ben ik alleen, gansch alleenO, nog ééns,
nog eenmaal... -
En nu klonk tusschen de geheimnisvolle stemmen die
ruischten in den zwoele nacht, een leize, leize stem,
oneindig treurig als een klaaglied
Nader mijn God, bij U
Het werd altijd stiller en altijd klagender, tot als een
verre klacht uit de eeuwigheid dé fijne fluittoon weende
U naderbij..., U naderbij...
X. X.
GEVANGEN
Een onnoozel uitziende, armoedig gekleede bedelaar
stond bij een brug te hengelen.
Een deftig heer komt voorbij, geeft den» man een
frank en vraagt hem
Hebt gij al veel gevangen.
Ge zijt de negende, was 't antwoord.
In goede instellingen wordt enkel Globe
geschonken, maar mijdt .U voor na
maaksel's in tweede rang huizen.