TWEE KORTRIJKSCHE KUNSTENAARS 670 ONS LAND IN WOORD EN BEELD Het meisje keek naar mevrouw Simms-Vane... Bene den in het groote huis klonken kreten en schuifelen van voeten. De oogen van de dame waren open en hadden hunne raadselachtige uitdrukking niet verloren. Ik heb hem vooruit gewaarschuwd, zei ze lang zaam. Nog voor hij begon. Hij verbrak echter onze overeenkomst en stal het koperen stempeldoosje tóen hij dacht dat ik het niet zien kon... En nu... mijn lieve jonge dame..., ik vrees dat ge een moordenares zijt... Neen, neen, kreet Lucile nu angstig. Zeg dat niet... Neen..., neen..., red me. Ah..., merkte mevrouw Simms-Vane op... Ge zult denken dat ik slecht ben... Ik zal u de gelegenheid geven. Kom naar me toe Lucile... Vlug, er is geen tijd te verliezen..., ik zal zeggen dat ge me verdedigde..., denk er om, ik ben de eenige die u beschermen kan als ge het verdient... Oh..., ik ben u dankbaar..., riep ze uit. Nu snel dan. Steek uwe hand in den binnenzak van dien jongen man daar... Ge hebt hem in zijn hart geschoten, hij zal 't niet meer lang maken... In zijn linker zak..., voelt ge dè parels? Ja, ze zijn er allemaal. Er moeten er... Drie-en-dertig zijn, zei Lucile. Tel ze alle in mijn hand uit, zei mevrouw Simons- Vane... Zijt ge er zeker van dat ge ze allemaal hebt... Mijn man gaf ze me... Ik wil er geen enkele verliezen Neen, ik weet 't zeker, verzekerde Lucile Galliene haar... Een, twee, drie..., hoe prachtig zijn ze..., vier, vijf. Er klonken voetstappen op de marmeren trappen en er werd hevig gescheld. Vijftien, zestien, zeventien, achttien, negentien..., telde Lucile. Het tellen hield op en er klonken zware voetstappen in de hal en op de trappen. Dertig..., een-en-dertig..., twee-en-dertig..., drie- en-dertig... Drie-en-dertig, herhaalde mevrouw Simms-Vane, dus dan heb ik alles wat mijn man m/e gegeven heeft terug... Alles terug, beaamde Lucile. Twee mannen, een agent in uniform en een in een gele regenjas, stonden in den deuringang en achter hen was het bleeke gelaat van juffrouw Jones merkbaar. Een mooi geval, zei de man in de regenjas..., t is maar goed dat ik toevallig voorbij liep... Is de oude dame veilig... Ja prachtig Kijk eens in de kamer..., de telefoondraden doorgesneden, 't Is wat fraais Maar kijk eens, inspecteur, zei de agent, wijzende naar Miller, die zijn oogen geopend had en de mannen versuft aanstaarde. Bij kleine en bij groote visschen, riep de inspecteur uit... Miller de Havik... en zwaar gewond. Goeden dag Garrity, zei de schurk zachtjes. Wel..., verschrikkelijk voor de oude dame, zei Garrity, zich naar de lamme vrouw keerende. Excuseer me mevrouw, wie schoot dien man neer De meid, antwoordde mevrouw Simms-Vane zachtjes. Ik verdedigde mevrouw, voegde Lucile er bij. -Dan sprak de Havik zachtjes Dat is een leugen, we deden 't met ons tweeën, Garrity. Ze schoot me neer omdat ze dacht dat ik haar bedroog Oh..., wat praat die man raar, verwonderde Lucile zich... Ik heb hem nooit te voren gezien... Is 't wel me vrouw Mijn beste jonge dame, ik wilde u eene kans geven, zei de lamme vrouw, haar oogen sluitende... Ge waart zijn deelgenoot..., ik raad den inspecteur aan u aan te houden... Ge zeide..., ge zeide..., gilde Lucile, ge beloofde... Zeker, antwoordde mevrouw Simms-Vane, maar in het snoer waren niet het aantal parels die ge me uittelde. Ge hieldt er een achter. Gij verdorven meisje. Het snoer werd me door mijn man op mijn vier-en-der- tigsten en niet op mijn drie-en-dertigsten geboortedag gegeven Ha, riep de Havik uit..., dat zat u niet glad, hé? Maar ge hebt 't verdient hé Kijk maar' eens in d'r haren achter haar coren..., ik ken haar trucjes wel!... Blijf van me af, smaalde Lucile. Ik zal 't haar zelf wel geven Ze haalde een der grootste paarlen achter haar ooren vandaan en wierp dien voor mevrouw Simms-Vane op den grond. Breng deze personen, alsjeblieft, weg, zei de oude dame. en. ik dank u mijnheer de inspecteur en politie agent voor uw hulp... Maar ge wilt uw ritje vandaag tóch niet doen vroeg juffrouw Jones verbaasd. Natuurlijk, lieve antwoordde de oude dame. Keer mijn stoel om De regen had opgehouden. De zon scheen vroolijk door de vensters en zette de kamer in het volle licht. O heerlijk, juffrouw Jones..., wat zal 't mooi zijn in 't park Ik heb de eer, waarde lezers van Ons Land u een paar Kortrijksche volksmannen voor te stellen, in woord en beeld, welke tevens eenen goedklinkenden naam als dichters hebben verworven Joost Mattelaer, een smid, en Jan-Baptist-Jozef Hofman, een schoenmaker. I Joost Mattelaer, zoon van Jan, leerden wij kennen in het oude Guldebouck acr Cruysbroers, dat Dr. August Peel, schepen der stad, ons tijdens den grooten oorlog welwillend toevertrouwde. Het titelblad dér oorkonde draagt de volgende verzen van eênen naamloozen rederijker .Den gonen die hier staet Voor Cruysbroec ingheschreven, lek ivensch, dat desen naem Ghelyck sy aen syn leven; End dat hy bovendien Redenryck soo bemint. Dat men in al syn doen De ryeke reden vindt. J. MATTELAER; Anagramma AL-MET-RAET. De keerzijde toont 's mans geschilderd afbeeldsel, 7 cm. hoog, in eene ovaalvor mige versiering. Een trosje haar op den kalen schedelknevels en een sikjebak kebaard onder de kinzwarte mantel; eene bef of een wit kraag je, als bij een raadsmanver der doordringen de oogengeslo ten lippen en eene hand op de borst. Onder dit por tret leest men 't ls voorwaer Judocas Mattelaer. Prins 1646. Eene andere hand voogde er bij Binnen syn leven poëet van de redenryeke guide van de Cruysbrceders. Joost Mattelaer behoorde tot het ambacht der smeden. Nochtans heeft hij veel geschreven. Als factor der Kruisbroeders leverde hij 1° Spei van Prudentia Generosa; 2° Mauritius, keyser van Constantinopelen 3° Lyderick de Buck, graeve van Vlaenderen. Bovendien behelst de Cortrycksche Poëzie, te Brussel, zestien refereinen en balladen van zijne hand. Waar schijnlijk hebben deze gedichten in prijskampen gediend. Wij schrijven enkele regels over uit zijnen bloedigen ommegang JOOST MATTELAAR. Comt, broeders, laet ons gaen, den drouven wegh betreden. Waer onse Heer en Godt zoo bitter heeft gheleden Begint uyt dees capel (1) waer Hy den maeltijdt doet, Daerin dat Hy ons geeft zyn weerdigh vleesch en bloet... Men ziet, dat Mattelaer een vroom man moet geweest zijn. Wat den vorm betreft, die was noch beter, noch slechter dan de rijmen zijner meeste tijdgenooten. De dichter stierf den 28 Augustus 1687. Een blauwe steen, in den muur van St-Martenskerk gemetseld, droeg nadien het volgende grafschrift H. L. B. Joos Mattelaer, fs Jans Vertoeft wat, die hier voorbij gaet; Bidt voor de ziel van Al-met-Raet; Dees letters keert, 't is Mattelaer. Kent gy hem niet Gheraedt ér naer. Hy heeft oock in zoo menich dicht Niemant beschaemt, niemant ontsticht. In syn leven was hy een smedt; Dies hem gedenckt in uw ghebedt; Bidt dat hy mach met Godt hier na Bedichfen 't blijd Alleluya. Obüt 28 Aug. 1687. R. 1. P. a Jan-Baptist-Jozef-Nicolaas Hofman, zoon van Nico- laas en Maria-Magdalena Carlier, werd geboren den 2 Maart 1758. Vader Hofman besloot zijnen zoon het schoenmaken te laten leeren; doch wilde dat hij eerst het onderwijs zou genieten, welk een geringe burger destijds aan zijne kinderen kon verschaffen. De knaap bezocht eene Vlaamsche school, zich onder scheidende door zijne vlugheid van geest, door zijnen ongewonen ijver. Toen de vader de hulp van'zijnen zoon noodig had, zegde deze het leeren geen vaarwel. Als hij des avonds de werkplaats zijns vaders verlaten had, ging hij zich opsluiten met het eene of andere boek, en besteedde alzoo de vrije uren, die anderen aan de uitspanning geven, aan zijne eigen ontwikkeling. Zelfs legde hij zich ,toe op de studie van het Fransch, en bracht het zoo verre, dat hij later het treurspel Maria Stuart in Vlaam sche rijmen overzette. Met het opstellen van allerlei gelegenheidsverzen ver wierf de jongen man inKortrijk eene zekere vermaardheid. Het duurde zelfs niet lang, of hij ontmoette edelmoedige raadgevers en beschermers. Wij noemen den priester J.-B. Ovyn, die als zendeling in Holland had verbleven. Toen Ovyn in 1799 overleed, zong Hofman hem dank baar toe Ik hoorde hem de kunst des grooten Von dels prijzen... Op twee-en-twintig jarig en ouderdom onderteekende Hofman de standregelen der Kruisbroeders. Weldra be gon hij voor het tooneel te schrijven en zelf als speler op de planken te verschijnen. In 1788 vertoonde men zijn eerste stuk De ware Vaderlanderde eerste rol, welke hij vervulde, was die van Artaban in het stuk Antaxereces. Men voegt er bij, dat hij vooral in de def tige vaderrollen uitmuntte. Hofman's bloeitijd duurde van 1810 tot 1828. In 1811 won hij zeker zeven onderscheidingen; in 1812 vijf; in 1816 drie; in 1818 vier; in 1820 wederom vijf; in 1821, 1823 en 1824 ieder jaar vier; in 1826 nogmaals vijf, en in 1828 drie. In het geheel droeg hij 65 eermetalen weg, ten minste 41 eerste prijzen. J. B. J. HOFMAN. Anderen hebben Hofman's gedichten en tooneelwer- ken doen kennen. Wij voegen er gaarne bij, dat de man een der verdienstelijkste zangers, stellig de beste too- neelschrijve: van zijnen tijd is geweest. Geen dichter koesterde meer liefde voor zijne taal en zijn land; geen vereerde meer het schoone en het goede. Blijmoedig en met opgeheven hoofd ging hij door het leven, zich ge lukkig achtende, als hij na den dagelijkschen arbeid zijne pen mocht opnemen, en immer trachtende de vruchten van zijn denken te doen strekken tot veredeling van zijne medemenschen. J.-B.-J. Hofman was den 31 December 1799 in den echt getreden met Maria-Joanna van Dommele. Deze schonk hem acht kinderen. Wij noemen Clara-Anna (1802-27), die gedurende eenige jaren als eene begaafde tooneelliefhebster bewonderd werd, en Florentijn, die in 1843 als geheimschrijver van de Maatschappij der schoo ne kunsten en later als griffier van het vredegerecht te Avelgem werkzaam was. Volgens eene geboorteacte van 1801 was de vader alsdan ook herbergier. Zijne vrienden bezorgden hem eenen kleinen post in den dienst der stad. Den 29 Juni 1810 deed hij zijne eerste ronde als... belleman. Den 24 Juli 1835 werd de bejaarde Hofman door eene geraaktheid getroffen, terwijl hij aan een onvoltooid gebleven gedicht cp Willem I arbeidde. Hij overleed den 2 Augustus, en werd twee dagen later luisterrijk begraven op het Magdalenakerkhof, bezijden de kapel, waar nu ook zijne vrienden van de Ghinste, de Jonghe en van de Wiele rusten. De stad schonk den grond; de Kruisbroeders bekostigden het volgende jaar een een voudig gedenkteeken met dit opschrift D. O. M. J.-B.-J. Hofman, overleden den 2 Augustus 1835. R. I. P. De achterzijde draagt eene lier. 1926. Th. SEVENS. 1De kape! van Ste-Anna, in St-Martenskerk, waar de Kruisbroeders hun altaar hadden. x

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

Ons Land | 1927 | | pagina 14